Verzameling van gezelschaps-liederen(1839)–Anoniem Verzameling van gezelschaps-liederen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] No. 68. Nerine. Gij zijt mijn vreugd, mijn lust, mijn al! Verzekert Damon mij, En waar ik huppel, zit of sta, Is Damon aan mijn zij! Hij fluit en zingt, hoewel ik knor, En zeg ik hem: ‘loop heen!’ Dan zegt, op mijnen bitsen toon, De deuguiet, lagchend: ‘neen!’ Gewis, de drommel huist in hem, Daar hij mij telkens plaagt, En vleit, dat ik de felle smart Zal stillen die hij draagt. Laatst vroeg ik: ‘Damon, welk een gunst Hoopt gij dan toch van mij?’ En 't antwoord was een stille zucht, En i..... ik..... ik bloosde er bij! Schonk Damon, gister mij deez' ring Tot zijn gedachtenis, Ik reken, dat die kermisgift Half loon voor 't plagen is; Want, ga ik 's morgens vroeg naar 't veld, De knaap verzelt me er heen; En keer ik huiswaarts 's avonds laat, Ik wandel nooit alleen. Dan streelt hij mij langs wang en kin, Of trekt aan strik en lint; En roep ik; foei! en zie ik zuur, Hij schijnt dan doof en blind! Wat jonge Damon toch bedoelt? Heb ik mij vaak gevraagd; Want liever nog met hem getrouwd: Dan langer zóó geplaagd! Vorige Volgende