Verzameling van gezelschaps-liederen(1839)–Anoniem Verzameling van gezelschaps-liederen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende No. 69 Het Meisje uit vreemde streek. Bij arme herders, in de dalen, Verscheen, met ieder jeugdig paar, Als de eerste leeuwrik rond gaat dwalen, Een Meisjen schoon en wonderbaar. In einem Thal, bey armen Hirten, Erschien mit jedem jungen Jahr, Sobald die ersten Lerchen schwirrten, Ein Mädchen, schön und wunderbar. [pagina 65] [p. 65] Zij was niet in het dal geboren, Men wist ook niet van waar zij kwam, Maar spoedig was haar spoor verloren, Zoodra weêr 't meisje afscheid nam. Haar aanzijn deed de borst ontgloeijen, Daar ze om zich hemel-wellust spreidt; Haar aanblik wist het hart te boeijen, Maar duldde geen vertrouwlijkheid. Zij voerde bloemen aan en vruchten, Gekweekt in ander zonnevuur, Op andren grond en andre luchten, In een gelukkiger Natuur. Zij bood een ieder van haar gaven, Deez' vruchten, genen bloemen aan; De jeugd, de grijsheid aan de graven, Geen moest vergeten huiswaarts gaan. Die kwam, mogt vrij zich welkom noemen. Doch naakten twee Gelieven haar, Dan reikte zij de schoonste bloemen, De beste gaven aan het paar. Sie war nicht in dem Thal geboren, Men wuszte nicht, woher sie kam; Doch schnell war ihre Spur verloren, Sobald das Mädchen Abschied nahm. Beseligend war ihre Nähe, Und alle Herzen wurden weit; Doch eine Würde, eine Hohe Entfernte die Vertraulichkeit. Sie brachte Blumen init und Früchte, Gereift auf einer andern Flur, In einem andern Sonnenlichte, In einer glücklicker Natur; Und theilte jedem eine Gabe, Dem Früchte, jenem Blumen aus, Der Jüngling und der Greis am Stabe, Ein jeder ging beschenkt nach Haus. Willkommen waren alle Gäste; Doch nachte sich ein liebend Paar, Dem reichte sie der Gaben beste, Der Blumen allerschönste dar. Schiller. Vorige Volgende