Verzameling van gezelschaps-liederen(1839)–Anoniem Verzameling van gezelschaps-liederen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende No. 66. Bezigheden. Wijse: Je pense à toi, dans les jours de l'absence. De een mint het hof en 't wuft gewoel der steden; Kruipt voor de mode en 't vorstelijk bevel; Stelt zijn verdienste in zich met smaak te kleeden; Heet huwlijkstrouw en liefde kinderspel; Hoopt op 't salet het hoogst geluk te vinden; Veinst zich uw vriend en streelt uw hoop metwaan; Leeft naar den tijd, en draait met alle winden; Is slaaf van vorst en beul van d' onderdaan. bis. Een ander wil de wetenschappen zoeken; En kocht daartoe all' wat hij koopen kon; Begaapt den muur met fraai vergulde boeken, Enwaant zich ruim zoo wijs als Salomon. Een derde poogt al 't goud der aard' te omvatten, Dat stom metaal is al zijn zielbegeer; Hij sluit zich eenzaam op, bij al zijn schatten, Staart op het goud en wenscht nog telkens meer. b. Mij kan geen wufte pracht van 't hof bekoren. Geen ijdle waan van wijs te willen zijn; Ik gun den vrek zijn volle goudtrezoren, En kies het waar geluk voor valschen schijn; 'k Belach het heil waarnaur de dwazen zwoegen; Op 't eenzaam veld, aan 't hart der beste vrouw, Vind ik, in middenmaat, mijn vergenoegen, Stel mijn geluk in liefde en huwlijkstrouw. bis. Heeft de eer of 't goud wel ooit een heil geschonken, Een stoorloos heil, zoo groot als 't veld mij biedt? Schoon star en lint, op hart en schouders, blonken, De hoov'ling vondt het waar genoegen niet. Wie zal den dwaas geleerd, bij boeken, noemen? En 't goud bereidt den vrek het zwaarste juk, Ik zit aan tbeekje, om krans mijn hoofd met bloemen, Omhels mijn gade en smaak het hoogst geluk. b. Vorige Volgende