Vervolg op De nieuwe vermakelijke Zeeuwsche speelwagen
(ca. 1790)–Anoniem Vervolg op De nieuwe vermakelijke Zeeuwsche speelwagen– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
Smaakte gy, gelyk myn Moeder
In u ziel myn grievend leed,
Ach! hoe dra was tot myn bystand
Dan, het Vaderhart gereed.
*
Maar myn klaagtoon, nog de traanen;
Van uw' diep bedroefde gâe
Kunnen u de ziel verpletten;
Wreedaart! - voor uw ongenâe.
Moet de beste Vrouw bezwyken,
Gà.. volvoert uw wreed besluyt,
Moord en Moeder - slagt een Dogter,
Maar gevoeld - hoe veel 't beduid.
*
Gy doet slegts myn woed' ontbranden,
Gy sleept my, voor t' Echt altaar,
Neen! noit zult g' uw doel bereiken,
't Land trotseert uw magt barbaar!
't Weerloos lam zult gy niet Offeren,
Daar 't een teedre Moeder ziet,
Nog het heiligdom bevlekken,
't Outaar dult, dat Offer niet.
*
't Tempel Choor zal open splyten
Voor myn voeten. 't Blixem vuur!
't Ryzend Gods gebouw verpletten
In dat vreeslyk, áak'lig Uur.
't Is vergeefs, wat ge uit zult denken,
'k Zal in 't Graf uw Woede Ontvlien!
Daar is 't waar wy uitkomst vinden,
't Eind van alle jammeren zien.
| |
[pagina 32]
| |
*
Myn Romeö teed're minnaar,
Ach! gevoelde gy de smart,
Die, uw Julia moet lyden,
Ach! hoe smolt uw Edel hart,
Dierbre mogt g' onkundig blyven,
Van myn Wreede boezem pyn,
Maar gy voeld geen mindre smerten,
Smarten, die ondragelyk zyn!
*
Bly zal ik den DOOD omhelzen,
Nu gy van my afgescheurd;
Myn Romeô - dierb're waarde,
Eeuwig uw vriendin betreurd.
In uw, zagt verblyf der schimmen.
Wooning van het dor gebeent,
Zal ik Romeö - verbeiden,
Daar - daar worden wy vereend.
*
'k Zie alreeds het hof der dooden,
't Zalig dal dat altoos lacht;
Waar ons de onbegrensde blydschap.
In haar Eeuwige armen wacht.
Daar - daar zullen wy gestrengeld,
O! Romeö, door de min,
Als twee duyven schuld'loos paaren,
'k Gâ u voor ten Feestdal in.
*
Lachend zullen w' ombelemmerd
In dien beemd van Zaligheen,
Euwig langs de Roose paaden,
| |
[pagina 33]
| |
Van de reinste wellust streen,
Duizend - duyzend teedre kusjes
Zullen daar de wreede smart,
En het jammeren ruim vergelden,
Van ons teeder bloeyend hart.
*
Heil ólyven, vreugd Laurieren;
Zullen daar ons jeugdig hoofd -
Met haar eind'loos groen omstreng'len,
Daar word noit de vreugd verdoofd,
Lieve,... wat kan ons dan scheiden,
Daar is Vaderlyke magt.
Autaar dwang, en wreede woode,
Myn Romeö. zonder kragt.
|
|