Het vermakelyke vrouwen-tuyntje(1786)–Anoniem Vermakelyke vrouwen-tuyntje, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een Nieuw Lied. Op de wys: Singt nu ô Sang-Godes. In het heeste van de Zon, Kwam ik by een beek of bron, Het was om myn hert te laaven, In het heeste van de Zon, En door een boom gewas, Zag ik een Maaget leggen, Al in het groene gras, Ik dogt dat het myn lief was, Zo zag ik door de heggen, Al in het groene gras. Haar hant lag aan een beek, Waar door myn ziel bezweek, Toen ik aan zag haar wangen, Haar hant lag aan een beek, Met wit en rood doormengt, Begon ik te verlangen, Ik heb 't na haar gewent, Haar schoonheid zonder ent, Begon ik te verlangen, Ik heb 't na haar gewent. Het haar al op haar hooft, Dat myne ziel verdooft, Het stont als goude kroonen, Het haar al op haar hooft, De wint met zoete kragt, Haar halsdoek opgeblaazen, Zo dat ik van haar zag, [pagina 85] [p. 85] Haar Borsjes speelen mag, Haar halsdoek opgeblaazen, Zo dat ik van haar zag. Ik kwam by het meisje braaf, Die ik een kusje gaf, En by haar hand gekreegen, Ik kwam by het meisje braaf, En zy heeft myn gemaakt, Als dat ik met myn handen, Heeft aan haar borst geraakt, Waar door zy is ontwaakt, Als dat ik met myn handen, Hebt aan haar borst geraakt. Toen rees zy overent, Maar ag wat groot elend, Toen ging zy heene vlugten, Waar is zy tog heen gewent Veel snelder als een stroom, En liet myn eenig zugten, Al onder eenen boom, Maar ach het was een droom, Daar lag zy in genugten, By een klaar waterstroom. Vorige Volgende