Verzameling van 46 differente gezelschaps-liederen. Deel 2(1838)–Anoniem Verzameling van 46 differente gezelschaps-liederen. Deel 2– Auteursrechtvrij Vorige Volgende No. 39. Zamenspraak tusschen een Jager en een Herderin bij haar Spinnewiel. Wijze: Vaart wel mijn alderliefste geprezen. Laatst met het krieken van dagen, In het zoet en edele meisaizoen, Vond ik mij genegen tot Jagen, Door Bosschen, Velden, Kanten en Groen: Van verre zag ik schoone Herderinnen, Digt bij haar woning in een groene wij, Die op haar wiel zat hevig te spinnen, Zij zong een lied tot Lof van mij. [pagina 80] [p. 80] Ik zei mijn alderschoonste Vrindinne, En zijt gij voor geen Jager beschroomt, Hoe zit gij hier alleenig te spinnen, Onder het gelommer van het geboomt, Die door hun loozen strikken en netten, Stelle 't gevogelte al in der dwank' Wilt doch op mij u zinnen niet zetten, U gemeenzaamheid wijt ik dank. Schoon Herderin aanhoord mijn gebeden, Neemt mij voor u leerling aan, Ik zal mij tot uwen dienst besteden, En ook het jagen voor u laten staan, Gaat liever bij een ander ter schole, Daar zijn er die spinnen in 't land, Het is mij door moeder bevolen, Mij te mijde voor schade of schand. Mijn Engelinne en lief uitverkoren, Ik ken den handel in het boek van vlas, Mits ik ben uit een spinder geboren, En dat mijn vader en ik klaar was, Ik vlei mij naar uw wil en gebeden, Hou dan in waarde de blom van 't vlas, Dat zij word met geen voeten betreden, Zij is boven al het gewas. Lief deze troost is mijn verlangen, Ik kies u meesteres tot vrouw, Ik laat jagt en het vogelen vangen, Want geen ander min ik als jou, Laat ons dan tot spinnen bereiden, Naar onze plicht u tot hulpe voldoen: Tot dat de dood ons zal doen scheiden, Schoon Herderin een zoen in 't groen. Vorige Volgende