| |
| |
| |
No. 35. Een nieuw lied.
Op de Smeedende Smid.
Wilt gij weten een historie,
Ik heb verbrand gantsch mijn memorie,
Kloppende, kloppende met een hamer,
Kloppende, kloppende met geweld,
't Is nu vijftien jaar geleden,
Dat ik het smeden heb geleerd,
Ik verbrand schier al mijn leden,
Daar 'k daaglijks bij het vuur verkeer,
Kloppende, kloppende met een hamer,
Kloppende, kloppende met geweld,
Nooit mag ik een pintje drinken,
Nooit mag ik regt vrolijk zijn,
Nooit mag ik mijn lief beschenken,
Met een glaasje roode wijn,
Kloppende, kloppende met een hamer,
Kloppende, kloppende met geweld.
| |
| |
Op het best al van mijn dagen,
Ik heb de bras van 't smeden in 't vuur,
Ik wil doen naar mijn behagen,
En gaan naar de Fransche zwier,
Nimmer meer, nimmer meer met een hamer,
Nimmer meer, nimmer met geweld,
Ik ben op 't laatst daar gekomen,
Naar hetgeen ik heb getracht,
Ik heb een schoon jong wijf genomen,
Maar ik beklaag mij dag en nacht,
Waar ik nog, waar ik nog, met mijn hamer,
Waar ik nog, waar ik nog, met geweld,
Ik heb de booste van de wijven,
Daar is nooit zulk een serpent,
't Is altoos knorren en kijven,
Nooit is zij in het minst kontent,
Waar ik nog, waar ik nog met een hamer,
Waar ik nog, waar ik nog met geweld,
Dagelijks met haar gezelle,
Drinken, bier, wijn, koffij, thee,
Beste pons met volle snelle,
Siesertier, siesertier met Cornelle,
Siesertier, siesertier met geweld,
Mijn zoon zijn geld, (bis.)
| |
| |
Aan de wieg moet ook gezongen,
Al is het tot mijn verdriet,
Zoodra huilt de kleine jongen,
Of ik moet zingen het lied,
Die du dou, die du dou mijn liefe kind,
Die du dou, die du dou mijn kindje teer,
Mijn keel doet zeer, (bis.)
Het kind zijn gat moet ik ook vegen,
Luijers wassen wel te degen,
Of zij schopt mij voor mijn krent,
Was ik nog kloppende met een hamer,
Was ik nog kloppende met geweld,
Nu is mijn schat vervlogen,
Geld en goed is alles op,
Wie heeft met mijn mededogen?
Want ik geef mijn Wijf de schop,
Wederom, wederom met mijn hamer,
Wederom, wederom met geweld,
|
|