Het vermakelyk bagyn-hof
(1739)–Anoniem Vermakelyk bagyn-hof, Het– AuteursrechtvrijVois: Ik kwam 'er laats wandelen aan een fontein.
ADieu nu Amsterdamse Meisjes zoet;
Ik moet vertrekken metter spoet:
En wort geboid gebragt op 't Schop Beekvlied;
Naar Oost-Inje tot myn verdriet.
Het spreekwoord dat blykt nu aan myn zeer wel;
Dat hy moet na het Kallefs vel:
Hooren om dat ik niet heb geagt:
Myn Ouders en myn vroom geslagt.
Daarom zo zit ik nu in dezen staat
En ben bedrogen maar 't is te laat;
Ach! ach! hoe is de zaak met myn verkeert;
Hoe word ik moris geleert.
Ik was in 't bloejen van al myn jeugt;
Altyd genegen tot ondeugt,
En ik liep dag en nagt o droevig kruis,
Van 't een Bordeel in 't aar Hoerhuis.
| |
[pagina 64]
| |
In plaats van werken vroeg ende laat,
Soo ging ik zwieren langs de straat,
Met drinken en klinken en speelen zoet,
Verquisten ik myn Ouders goet.
By nagt doorkruysten ik de gantsche Stad,
In vegten snyen was ik rad:
Niemant bleef ongeschend van myn op straat,
Maar hier weet men met myn wel raat.
Nu zo moet ik lijden dat 's wis en klaar,
Dat op deze Oost-Indies vaar,
Als het Winter koorn dat staat op het veld,
Och 't is hier slegt met myn gestelt.
Wat placht ik te slapen heel zoet en zacht,
Maar nu is het schier dag en nagt,
Gestadig overal jou hond en beest.
Dat zyn myn beste woorden meest.
Eerst at ik Wiltbrad op pasty,
Nu droog Beschuit weinig daar by,
Een teugje Water, ach dat valt zo zwaar,
'k Wou ik weer by myn Ouders waar.
Het wort nu klaarlyk aan myn betoont,
Hoe dat quaat zyn meester loont,
En hier word nu gestraft myn dertelheid,
Adieu voor zeven Iaartjes tyd.
|
|