Het vermakelyk bagyn-hof
(1739)–Anoniem Vermakelyk bagyn-hof, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 61]
| |
Stem: Als 't begint.
WAnneer de Son in 't Morgen Rood:
In 't Oosten quam ontmoeten,
Lag Poebus in Auroraad schoot,
Om Zee en Duin te groeten:
om roos om blom om Phiolet:
met Elst en Linde digt bezet:
Door Zuider koelt te buigen:
om druppels die als Christalyn:
op Roos en Blom gedropen zyn:
Vol nectar in te zuigen.
De vers ontloken Dageraat,
Begroet van Zuyer winden:
Haar morgen sugjes vallen laat:
op digt gebladen Linden,
De Son in 't oosten opgestaan,
speelt met zyn glans op groene blaan,
Van hoog getopte Boomen,
Van waar myn Philis dreef haar Vee,
Tot aan den oever van de Zee,
En brakke Waterstroomen.
Haar Schaapjes aan de waterkant,
verquikten door verkoelen,
Mijn Philis gaat terwyl op strant,
Haar blanke voetjes spoelen,
En slobbert in het ruisend nat,
dat haar tot aan de middel spat,
door drifjes opgevlogen,
nooit zoeter vreugt nooit blyder dag,
Als doen ik weer myn Philis zag,
Haar natte leden droogen.
Haar open boesem heel ontblood,
't Albastert wit verdoofde,
Haar blanke kaakjes bloosent rood,
Auroor haar glans verdoofde:
Hoe graagde myn verliefde zin,
Na dit genot door zoete min,
Dog dorst het
| |
[pagina 62]
| |
niet betragten,
dies was de vreugde myn een smert,
Een vreugt voor 't oog,
En pyn voor 't hert,
Een stuit voor myn gedagten.
Had ik myn Philis nagegaan,
Ik had veel vreugt genoten,
en ik had veel beter gedaan,
't en had myn niet verdrooten:
Maar valsheid was voor myn een smert,
Dat dede treuren myn jonk hert,
Als ik myn Lief aanschouden,
En hoe dan zy aan de Rivier,
Haar voetjes spelden met pleisier,
Dat zal ik wel onthouden.
Myn Philis was zo bly van geest,
Dat zy haar zo verbarsten,
Myn hert was alzoo zeer bevreest,
ik dorst haar niet aantasten,
Om dat ik was zo slap van geest,
Dat maekte myn Ionkhert bevreest,
Ik dorst haar niet genaken,
Dus was myn hert vol droef getier,
Ontsteken door het minnevier,
Ik moest haar liefde staaken.
Ik zag myn Philis met pleisier,
Naar 't wout weer heenen keeren,
Haar Schaapjes met een zoet getier,
Die speelen heen en weeren,
Liepen en speelden alzo ras,
Al door het groene Klaver gras,
Myn lief was wel te vreden:
Doe quam ik by myn Philis weer,
Ik groeten haar nog een keer,
Zy is tot myn getreden.
Ik sprak weest wellekom schoon Goddin,
Wilt myn verexcuseren,
Ik spreek u aan uit zuiver min,
Wilt myn niet revezeren,
Ik koom tot u myn schoon Ionkvrouw,
Al om te bieden u myn trouw,
Dus laat myn eens genaken,
Uit Liefde uwen rooder mond,
Ontfangt van uwen Lief terstond:
Een kusje voor u kaaken.
Ionkman zey zy ik ontfang jou trouw:
Met vreugden in myn handen,
Wilt myn dan maken tot jou Vrouw,
Al door de Echte banden,
En wilt met myn gaan treden voort:
naar 't Wout onder de Linde hoort,
Veel vreugt zult gy ontfangen:
En wilt myn
| |
[pagina 63]
| |
Schaapjes dryven heen:
ter plaatze daar wy heen treen,
Daar na is myn verlangen.
Sa maakt nu vreugde aan alle kant:
Met Bassen en Fioolen:
Myn Philis met haar Lief plysant,
die ziet men onverhoolen,
Gaan treden in het groene wout;
Daar menig Vogel jong en out:
So zingen zonder schromen:
En ik ben met myn Lief gegaan,
Al in het Wout wilt myn verstaan;
Onder de groene Boomen.
|
|