Het vermakelyk bagyn-hof
(1739)–Anoniem Vermakelyk bagyn-hof, Het– AuteursrechtvrijStem: Van sinjeurtje.
MEt recht met regt mag ik wel klagen,
In deze dagen,
Myn bedroefde staat,
Ach! wat zie ik
| |
[pagina 58]
| |
dezolaat,
Geen geld geen pand,
Geen brood nog sant,
En geheel naakt en bloot,
Och! waar ik weer in Injen,
zo waar ik uit den noot.
Voor dees was 't al Sinjeurtje,
En myn monkeurtje,
Toen ik slegte quant,
eerst quam uit Oost Indies Land,
En had de noble poen,
Toen mogt ik met fatzoen,
Met yder verkeeren,
Maar nu houd hem een yder koen,
Niemant heeft met myn te doen.
O Amsterdamse diertjes,
Door al u zwiertjes,
dien ik heb gedaan,
Moet ik nu om den Aap gaan,
Gaan bedelen myn brood,
En dat waar nog geen nood:
Maar 't lyf vol Spaanse mieren,
Dat doet myn helaas de dood.
Voor dees ging ik in zijden,
En nu moet ik lijden,
dat de menschen myn,
Na wyzen, is 't niet pyn,
En zeggen ziet dien bloed,
die al zyn gelt en goet,
Met Hoeren heeft verzoopen,
Siet hou hy loopen moet,
Geen schoenen aan zyn voet.
Het Amsterdamse Hoerdom,
Hieten my wellekom,
't was al hartje kind:
Maar meestendeel om myn Splint:
Want om dat lieve poejertje:
Is 't de hoertjes te doen.
Een Heertje van zes weeken:
Is wel gebleken:
aan myn arme knegt:
Ach! wat zie ik droevig slegt:
Geen brandewyn nog sjap:
En ik nu zonder knap:
Had ik nu wat te bikken:
Bloemerhart zoo stond ik schrap;
Mijn maag die trekt de kap.
O Zielverkopers Iantje:
Och lieve Mantje:
helpt myn Ionge blom;
Dat ik weer naar Injen kom:
Door de hons; kan en kaart;
Soo is myn poen verhaart;
Van honger moet ik mollen;
Soo ik niet kom op de Vaart.
Oorlof Sappetoutjes;
Myd zulke Vrouwtjes;
Van het ligte slag;
Soo raakt gy in geen geklag;
En spiegelt u aan myn;
't kan nou niet anders zyn;
en
| |
[pagina 59]
| |
wilt de Hoeren schouwen;
Soo raakt gy in geen pyn;
Zy steeken met fenyn.
|
|