Het vermakelyk bagyn-hof
(1739)–Anoniem Vermakelyk bagyn-hof, Het– AuteursrechtvrijStem: Trommeltje met snaren.
Jan Mankebil.
ONtwaakt myn Uytverkooren,
Lief doet op u deur:
Myn tweede ziel gebooren,
Wilt na de reden hooren,
Van u Serviteur.
Leis. Bent gy dat Ian de manken,
Die myn klaagt zyn nood:
Ik heb u te bedanken,
Gy zyt myn veel te ranken,
Mageren droog-kloot.
Jan. Laat myn dog troost verwerven,
Schoonste van het Land;
Want als ik kom te sterven,
Sult gy het alle erven,
Huyzen land en zand.
| |
[pagina 31]
| |
Leis. Gy zou myn wel bepraten,
Door u groote goet:
Laat ons dog zamen trouwen,
Als egte Man en Vrouwe,
Als 't dog wezen moet.
Jan. Leisje lieve Leisje,
Ik bedank u zeer:
Gy zyt zoo een huys Meisje;
U blank en poezel vleisje,
Is na myn begeer.
Wy gingen 'zamen trouwen,
Met myn waarde Bruid:
Wy zouden Bruiloft houwen,
Wy hadden zonder flouwen,
t' Saam correct een duyt.
De Bruilofts Gasten quamen,
Met den Speelman aan:
Om de Bruiloft te vieren,
Te drinken wyn en bieren,
Hoort hoe 't is vergaan.
De Bruidegom wilt letten,
Moest zyn zwarten Rok;
In de Lombert verzetten:
Om te zouffen en te vretten,
En om zwavel-stok.
De Bruigom die liet komen,
Een half vat Scherbier:
En een stuyver Toebakje;
Een halfje Kortjakje,
Te maken goed cier.
Doen ging ik met behagen,
Met myn Bruid zeer net:
Te slapen tot schoon dagen,
De bloote onder lagen,
Dat was het Bruids bed.
Alle haar beste kleeren,
Waren geen schelling waart!
drie stoelen zonder matten:
Twee kreupele blinde katten,
Saten by den haart.
Een Tafel zonder poten,
Een kast zonder deur:
Twee blinde Schilderyen;
Gescheurt aan wederzyen,
Hongen aan de muur.
Zy had een ouden Spiegel,
Die was zonder glas!
Een Beezem en Luy wagen,
Om de vloer aan te veegen,
Die ook stukken was.
Een Emmer zonder duygen,
Wastobben zeer lek:
Een Vuurtang zonder lippen,
Een Schaar die niet kan knippen,
Een oud Schottelrek.
Zy had nog een Pollepel,
die was zonder steel!
Haar Potten ende Pannen:
Haar Glazen ende Kannen,
Deugden ook niet veel.
| |
[pagina 32]
| |
Haar Pispot zonder ooren,
Koekpan met een gat:
Vyf stukkende Taljooren:
Een Asschop wilt aanhooren,
Die was zonder blad
Zy had een houten Heugel,
Een gescheurde Doofpot:
Hangyzer zonder beugel,
En nog een drie duyts Vleugel,
die was half verrot.
Wy waren pas drie maanden,
Ook getrouwt te zaam:
Myn lieve hoop en troosje,
Myn zoete zuiker doosje,
die quam in de kraam.
Nu moet ik drooge luyren,
En wiegen het kind!
En ik moet hoorens dragen:
Daar toe myn huyd vol slagen
Van die booze spind
Oorlof jonge Gezellen,
Spiegelt u aan myn:
En wilt u jonge leven,
Zoo ligt niet gaan besteden,
Aan zoo een dronken zwyn.
|
|