Het vermakelyk bagyn-hof
(1739)–Anoniem Vermakelyk bagyn-hof, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
Stem: Stilt u wreedheid god der minnen.
CUpidootje God der minnen,
Waarom zyt gy zoo verwoed:
En zoo wreed, en hart van zinnen,
Dat gy Ionkmans treuren doet,
Ik geloof het komt het meesten,
Om dat Venus u uyt nood,
Voeden liet by wilde beesten,
Om dat Iupyn u de dood,
Had in u begin besloten,
Want hy aan u wezen zag!
Dat op aard' gy klein en groote,
Brengen zou in groot geklag:
Vrouw Venus u 's Moeders zorgen,
Heeft by Beeste onvervaart,
U laten zuigen heel verborgen;
Daar van komt uw' wreeden aard.
Want zoo dra gy had de kragten,
Om te voeren pyl en boog:
Mikte gy met al u magten,
Eerst na laag en doen om hoog,
U houte boog van taaye Essen,
By de pylen dienen kon:
Die gy maakte van Cypressen,
Daar gy Dieren mee verwon.
Doen hebt gy tot veeler smerten,
U ook moediglyk bestaan:
Om te treffen menschen herten,
Die gy maakt u onderdaan,
En waarom ziet men u dragen:
Eenen Dolphyn in een bloem,
Het is dat gy onderschragen
Komt de Aard' en Zee met roem.
Hebt gy ook niet ingenomen,
Met verrasing Cupido:
Den Hemel daar gy hebt genomen,
Eenen schoonen roof heel snoo,
Phebus nam gy zynen Boogen;
En zyn gulden Kooker mee,
En Iupiter zyn Blixem boogen,
En Nepthuin zyn drietand ree.
| |
[pagina 30]
| |
En hy heeft dan ook genomen,
Van den wreeden Mars zyn kreeft;
Bacchus Toortze zonder schromen,
Hy ook mede met zig heeft,
Is 't wel wonder dat die snooden;
In myn hert baard veel onrust,
Wyl hy is met alle Goden,
Haar gereedschap toegerust.
Zoo moet hem den Hemel vreezen,
En de Gooden groot en klein;
Selfs Apollo was voor dezen,
Om Daphne in groote pyn:
Menschen treft hy alle dagen,
Hoe ryk van goed en verstant,
Beesten komt hy ook najagen,
In Wildernis en op 't Land.
Zoo sterk is die naakte blinden,
Cupido de God der Min:
Die op vleugels vlug als Winden,
Vliegt en schoot een pyltje in,
't Binnenst van myn ziel vol smerte,
Treft dog zoete Venus kind,
Met een pyltje 't jeugdig herte,
Van myn Lief dat zy myn mind.
|
|