Het vermakelyk bagyn-hof
(1739)–Anoniem Vermakelyk bagyn-hof, Het– AuteursrechtvrijStem: Hoort maagden en jong gezellen.
EEn Meisje jong van Iaaren,
Zy worden verzogt te paren:
Met meenig Serviteur,
Ruim van twintig had zy de keur,
Den eenen speelden op de Fiool!
den tweede studeerden op Venus school,
den derde Hans kuyerden op myn zool,
de vierden was een Soldaat!
En de vyfde liep met Garnaat.
Den zeste zonder jokken,
die liep met zwavelstokken:
den zevende by gants broek:
Was een Kramer met zoete koek,
den agtsten speelden op de Lier!
Al om een duitjen met playzier:
den negende schreeuwden met getier,
den heelen dag loop loop,
Kraanen ruilen of Kraanen koop.
Den tiende riep Albesse,
Ik slyp de Scheer en Messen:
den elfde die kon puyk,
Roepen haal Krabben en Alikruyk!
den twaalfde was een Iongeling,
die 's nagts uit Roozen plukken ging:
die roken als een bezonder ding,
Den dertiende riep dit,
Sa haal Mossels vars en wit.
| |
[pagina 20]
| |
Den veertiende bezonder,
Is een Slagter van wonder:
Maar d'Ossen klein en groot,
Slaat hy met zyn nagels dood,
Maar de vyftiende is een quant:
die stadig met zyn lamme hand!
Loopt by de Boeren op het land,
den zestiende hoort aan,
Kan wel wannen en lappen gaan.
Haar zeventiende Vryer,
Is een verloopen Snyer:
Het is een Ambagts man,
Die geen kous verzoolen kan:
Hy doet dees Vryster mee bezoek!
Ik loof die Vent en is niet kloek,
Zyn beenen hangen door zyn broek,
Hy hoopte ook dat de Meyd,
Mee haar zinnen op hem leyt.
Den agtienden gaat op klompen,
Buiten om ouwe lompen;
den negentiende bars:
Is een Kramer zonder Mars,
den twintigsten is een Ioonkman,
die wel een Schoorsteen veegen kan!
die vryd dees Meyd mee vierig an:
Zy weet in dit geval,
Niet wie dat zy nemen zal
Doen quammer een Koussebrayer,
die was doen nog wat fraayer:
Hy stond de Dogter an!
En zy koos hem voor haar Man:
Want hy verstont hem wel den streek:
Het geen dit Meisje wel geleek,
Al was hy wat van trony bleek,
de twintig moesten heen
Trekken met een blaauwe scheen.
|
|