Het vermakelyk bagyn-hof
(1739)–Anoniem Vermakelyk bagyn-hof, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
Vois: Tien pond snel.
WAt ontmoet,
Ymand aardigheden:
Die zomtyds te voet,
Gaat hoort na myn reden;
Hoe ik lest ging heen,
Soetjes na Amsterveen.
Een zoet Dier,
aardig fraay van leden:
Quam tot haar playzier,
Ook die weg getreden;
Met een zoeten lag,
Bood zy my goeden dag.
Vriend ey zeg,
Sprak dit zoete Meisjen:
Waar zoo leid de weg,
Seg myn dat een reisje;
Wys myn eens waar heen,
Ik ga na Amsterveen.
Engelin,
Waarde Lief geprezen:
Is het met u zin,
Ik wil garen wezen,
U gezelschap Lief,
Ik ben tot u gerief
Ia sprak zy,
Ik heb daar niet tegen,
Wandelt maar met my;
Daar is niet aangelegen,
Ik ben wel te vreen;
En wy kuyerden heen.
Terwyl wy,
Samen gingen wandelen;
Raakten ik al vry:
Wat van Min te handelen,
Ik zey Liefste myn,
Wilt gy myn byslaap zyn.
Ia fiat,
Sprak dit zoete Meisje;
Keert weer na de Stad,
Wy zullen een reisjen:
Huyze braave quant!
Nemen een schoonder trant.
Deze blom,
En ik gingen zamen:
Soetjes zo weerom,
Tot datte wy quamen,
Binnen Amsterdam?
daar ik wel haast vernam.
Dat myn geld,
Tot een enkel duytje:
Haast was uitgetelt,
Toen was 'et weg jou Guitje!
Stieten myn tot loon,
Als den verlooren Soon.
| |
[pagina 19]
| |
Uyt den huis,
Namen myn o jeetje:
Tot myn droevig kruis,
Af myn boven kleedje!
Gaven my doen rad,
Een voet onder myn gat.
Oorlof dan,
Blyft uit zulke vesten:
Spiegelt u hier en:
Myd die vuile pesten,
Want dit snoo gebroed,
Doet nooyt aan iemant goet.
|
|