Het vermakelyk bagyn-hof
(1739)–Anoniem Vermakelyk bagyn-hof, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 13]
| |
Op een nieuwe vois.
JOnkmans komt uit 'er muiten,
Gaat met u Lief na buiten,
Al in het groene dal:
daar de Vogelen zingen al,
Ik ging spanceren door het woud;
daar zongen de Vogeltjes jonk en oud,
Zy maakten een zoet geluid,
daar vond ik een Venus bruid.
Ik vond daar in myn wegen,
Een Maget jonk en teere:
't Was een zoo'n schoone Blom,
Maar zy rusten by een bron:
Zy wasten haar handjes sneeuw wit,
Haar oogen waren zoo zwart als git;
dat stont my heel wel aan,
doen ben ik by haar gegaan.
Zy was zeer net van leden,
En haar trony wel besneden:
Twee borsjes appel rond,
Hebben myn jonkhert doorwond,
Haar aangezigt was geblanket;
Met veel strikjes opgezet,
Nog zong zy Amoraal,
Soeter als de Nagtegaal.
Een tabbert na de mode,
Een rok met kant en koorde:
Gemaakt al naar de zwier,
Als een dartel Venus dier,
Nieuwe muiltjes aan met kant;
Roode kousjes na de trant,
dat stond my heel wel aan,
doen moest ik haar spreken aan.
Ik groet u schoon Ionkvrouwe,
Wilt jet my ten besten houwe:
dat ik kom spreken aan,
Om dat gy zoo alleenig staat,
Myn Lief 't is om u zoet aanschyn,
Laat my uwen dienaar zyn:
Myn overschoon Ionkvrouw,
Helpt my uit druk en rouw.
Myn zoete Engelinne,
Gy zyt die ik beminne,
| |
[pagina 14]
| |
Mogt ik eens troost ontfaan,
Al myn klagen was gedaan;
Mogt ik eens nemen myn playzier,
Ik zong een deuntje naar de zwier,
Myn overschoon Ionkvrouw,
Ik schonk u terstont myn trouw.
Doen sprak dit zoete Meisje,
Ionkman is 't om een reisje;
Kom zit by my in 't groen,
Ik zal uwe lust voldoen;
Wy zyn hier beide in het woud,
En de Vogelen jonk en oud,
Sprak het Meisje zoet van aard,
Lief laat ons eerst zyn gepaart.
Ionkman al u flattatie,
Het is maar om de gratie;
En om te winnen myn hert,
dan waar ik in druk en smert:
En om te plukken myn bloempjen teer,
En dan was het adieu myn Heer:
En gy steekt u schuit van kant,
En Catootje bleef in schand.
O neen myn schoon Jonkvrouwe,
Ik laat u niet in rouwe;
Of ik wenste dat de dood,
Myn rukten in Charons schoot,
Of ik wenste dat den Hemel gaf!
Dat ik daalden in het graf,
En rukten myn dit voor zeyd,
Og myn over zoete Meyd.
Ionkman houd op van klagen,
Ik zal 't myn Vader vragen;
Of 't hem believen zou,
Om te wezen u Huisvrouw:
Maar doen hy by haar Vader quam,
Met zyn alderliefste lam,
doen sprak hy Vader myn,
Mag het myn Huisvrouwe zyn.
Den Vader sprak met eere,
Zy is nog jonk en teere,
Maar ik ontzegze u niet:
En brengtze in geen verdriet,
Ik wens u veel geluk daar mee;
Maar leef met haar in peis en vree,
En leeft dan zeer bequaam,
Als twee Zieltjes in een lighaam.
Zy trouwden daar met eeren,
Men zag haar dommineeren;
De Bruid en Bruidegom,
Dansten daar een trantje om,
En zy waren wel gemoet:
Levende door liefde zoet,
Daarom Ionkmans doet het maar,
Yder Vogel zoekt zyn paar.
|
|