Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1954
(1954)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 803]
| |
Het woord der dichtersGa naar voetnoot*
| |
[pagina 804]
| |
Het is iedereen bekend: waar twee mensen dezelfde woorden uitspreken, zeggen ze niet precies hetzelfde. Evenzo is het met de feiten gesteld. Waar twee mensen hetzelfde feit ondergaan, - o.m. het verlies van hun ouders, - is dit feit in zijn diepste essentie voor beide individuen niet precies hetzelfde wanneer het er op aankomt de smart, de rouw, de berustende herinnering te meten of te beschrijven die zij ondergingen. Ieder bemint en verliest zijn ouders op zijn persoonlijke wijze. In die orde van gedachten heeft het niets te betekenen het overlijden der ouders mede te delen opdat dit feit een onherstelbare ramp, een grenzeloos gemis zou doen veronderstellen. Door de feiten an sich, - al is men in bepaalde omstandigheden er uit gemakzucht toe gekomen te zeggen, dat de feiten voor zich-zelf getuigen, - bereikt men zelden de kern der authenticiteit. De waarde der feiten an sich is in de grond der zaak, in een geschreven of gedrukte tekst niets anders, niets méér dan de waarde der anecdote. In een geschreven of gedrukte tekst zijn de feiten géén realiteit; ze verkrijgen maar een zin door de interpretatie, door het rag der commentaren dat er omheen geweven wordt. Laten we in gedachte terugkeren naar die twee mensen van eeuwen geleden. Zij spraken tot elkaar van uit een ontroering, een innerlijke spanning en bewogenheid. Het is mogelijk, dat ze zich vertederden over de herinneringen uit hun jeugd, dat ze om de verdeling van een erfenis twistten. In de stenographisch opgetekende tekst van hun samenspraak, - immers reeds in de tijd van Sint-Augustinus was er een soort stenografie uitgevonden - zouden we luttel de intensiteit, de authenticiteit van hun ontroering, van hun innerlijke spanning en bewogenheid overhouden. Men kan zich nu gerust afvragen, waaraan het ligt dat we met dit verschijnsel der onvolledige weergave van hun gesprek in de nochtans woordelijk volledig opgetekende tekst te maken hebben. Het verschijnsel is eenvoudig te verklaren. Want sprekend tot elkaar vonden die twee mensen maar een minzaam of grievend contact met elkander door middel van een tempo, een rhythme, een toonhoogte, een geluidsvolume, een timbre van hun stem, èn door middel van een onbeschrijfbare aarzeling tussen de syllaben. En al de hier opgesomde voorwaardelijkheden om de gesproken taal van het ene individu op het andere te doen inwerken, bestaan in de geschreven tekst (die we ons thans verbeelden) | |
[pagina 805]
| |
totaal niet meer omdat die tekst woorden zou bevatten in hun geëikte betekenis. Onze denkbeeldige stenograaf, min of meer bewust van de ontoereikendheid der woorden in hun geëikte betekenis, kan in margine de opmerking geschreven hebben: b.v. dat deze en gene woorden met innigheid gefluisterd of met hartstocht uitgeschreeuwd werden. Doch de geloofwaardigheid van deze opmerking van de stenograaf moeten wij dan op zijn gezag van aanwezige getuige, zonder verdere, doorslaande bewijzen aanvaarden. Zijn opmerking zou maar zoveel te betekenen hebben als de aantekening in margine van een regisseur. En te dezer gelegenheid acht ik het niet overbodig er terloops aan toe te voegen, dat vele pseudo letterkunstenaars pseudo letterkundige werken voortbrachten waarin ze eveneens als regisseurs optraden; in dit geval is de anecdote het constructieve bestanddeel van hun pseudo gedicht. Ter illustratie geef ik hier een voorbeeld van deze werkwijze. Wanneer Virginie Loveling, - in het overbekende versje ‘Het Geschenk’, - het droeve lot wil doen uitkomen dat het knaapje trof, nl. dat het spijt zijn jeugd de oude grootvader in het graf voorging, dan voegt ze er als regisseuse aan toe om de lezer van de tragiek te overtuigen: ‘arm knaapje, wie had het gedacht’! In vele befaamde rijmstukken uit het verleden en uit de moderne tijd is die wijze van regisseren te ontdekken en van de hand te wijzen.
Op het eerste gezicht waargenomen, werkt de dichter met dezelfde taal, met dezelfde woorden die iedereen en hij-zelf dagelijks gebruikt. Wanneer ze voor het gedicht moeten dienen, dan gebruikt hij ze echter met een totaal ander doel en van uit een ander authenticiteitsbesef. In dit geval gebruikt hij de woorden niet meer in hun geëikte betekenis; in zijn gedicht verkrijgen de woorden, omdat hij een dichter is, een emotionele waarde. De Nederlandse dichter Jacques Bloem houdt er aan te verklaren, dat men de emotionele waarde van de woorden voor hun wèrkelijke waarde moet aanzien. Laten we ook hier enkele voorbeelden van nabij beschouwen. Eerste voorbeeld. Wanneer we, door middel van woorden in hun geëikte betekenis, van Zuster Hadewych zeggen: dat ze een zo hoge geestesstaat van aardse onthechting had bereikt, dat de ruimte rond ons heen haar te begrensd, te eng voorkwam om te | |
[pagina 806]
| |
ademen, - dan hebben we in geen geval hetzelfde gezegd als Alle dinghen
syn mi te inghe
ick ben so wyd.
In de omschrijving met woorden in hun geëikte betekenis is de bewering louter informatief; het feit der aardse onthechting wordt ons enkel meegedeeld en de bewijsvoering ontbreekt. De emotionele waarde der woorden in de originele tekst verleent aan de drie korte, geciteerde versregels een zo prangende authenticiteit, dat Hadewych's besef van haar psychologische (en daarbij ook physiologische) toestand, de voleinding van haar onherroepelijke menselijke grandeur en misère, actief scheppend op onze verbeelding inwerkt. Tweede voorbeeld. Wanneer we zeggen: dat Gerbrand Adriaensz Bredero niet overweg kon met de autoritaire houding van de hogere standen, dan hebben we, door middel van woorden in hun geëikte betekenis, niet hetzelfde gezegd als De Hooge liên
die soecken te gebiên
en dát kàn ik niet lijen.
In onze omschrijving missen we totaal de identieke inhoud der verzen; het hartsgrondig verfoeibare, waar de in zijn eergevoel gekrenkte dichter zijn walg en verzet over uitbraakt, is in de feitelijke, z.g. objectieve omschrijving onvindbaar verloren gegaan. Derde voorbeeld. In een moment van morele depressie konden wij er een confidentie op wagen en b.v. zeggen: dat er ons iets op het hart weegt waardoor we gepraamd worden om te zuchten. Ook hier, door middel van woorden in hun geëikte betekenis weergegeven, is de mededeling anecdotisch en in essentie van alle waarheidswaarborgen ontbloot. De mededeling bewijst niets omtrent ons gezucht, omtrent de psychologische en physiologische noodzaak om tot zuchten over te gaan. Guido Gezelle echter levert ons het bewijs van zijn eindeloze, adembenemende, verdrietige vermoeidheid naar geest en lichaam wanneer hij schrijft Wat weegt er op mijn hert
dat mij tot zuchten praamt.
| |
[pagina 807]
| |
In zijn ‘Grondslagen van het Rhythmische Woord’ heeft Professor Dr. Gustaaf Verriest er op gewezen, dat, wanneer men deze verzen luidop zegt en ieder woord zijn waarde geeft, er op het einde van de laatste versregel schier geen adem overblijft om de woorden hoorbaar uit te spreken. Hier bezitten de woorden een emotionele, wérkelijke waarde. Vierde voorbeeld. Mijn buurman wil er me van overtuigen, dat hij in een gegeven moment ineen zonk van de pijn die hem werd toegebracht. Uit pure beleefdheid geloof ik hem op zijn woord. Zijn mededeling klinkt bijna zakelijk in de oren. In de emotionele waarde der woorden, bij de dichter Jan-Hendrik Leopold, ligt de bewijsvoering, de authenticiteit van zijn belevenis besloten. Zij is te herkennen aan de felle onderhuidse stuwing, - als ik me aldus mag uitdrukken, - en die we nochtans in feite niet woord bij woord, syllabe bij syllabe, aan de hand van objectief toetsbare feiten openbaarlijkerwijze kunnen bloot leggen, ofschoon we die stuwing gewaar worden en er de magiek van ondergaan. o Pijn om van
ineen te zinken
en kalm lafhartig
zielsverminken,
dat is zo grievend
diep gedrongen,
dat er mijn hart
werd afgewrongen... etc.
Eén bij één genomen, - het ene woord afzonderlijk van het andere, - hebben we in deze verzen met allergewoonste dagelijkse woorden te maken. Door hun onderling vonkend contact, hun wrijven en schrijnen tegen elkaar; door hun fakirachtige eigenschap om op de poëziegevoelige lezer in te werken, wordt de belevenis van de dichter zoveel als onze eigen belevenis waardoor we, in ons eigen intieme besef-der-pijn, op de directe wijze der verbeelding, zeer worden gedaan. Dit wondere werk, en zijn werking, hebben we te danken aan het taalscheppend vermogen van de dichter; en hiermee is allerminst hulde gebracht aan een exclusieve z.g. lege vormendienst | |
[pagina 808]
| |
noch aan een z.g. hiëratische vormverslaving. Doch ter loops moge er op gewezen worden, dat ‘une erreur de forme se traduirait par une perte de puissance’. (Max Bill) Het uiterst intieme waardoor de dichter contact met ons krijgt, - een tempo, een rhythme, een toonhoogte, een geluidsvolume, een timbre van zijn stem èn de onbeschrijfbare aarzeling tussen de syllaben, - alles waardoor we de phaenomenale aanwezigheid van zijn persoon ervaren in het gedicht, is na eeuwen authentiek actief, authentiek compleet aanwezig gebleven. Zovele malen wij de verzen lezen, telkenmale acuut werkt zijn aanwezigheid op ons in, zoals hij eeuwen geleden voor zijn geliefden, en tot hen sprekend in een moment van ontroering, met de zielsoptillende of neerdrukkende authenticiteit van zijn wezen, beminnend, hatend of onverschillig, aanwezig was. Het taalscheppend vermogen van de dichter in de herinnering brengen, is rekening houden met het innerlijk gehoorde, innerlijk noodzakelijke en onvervangbare woord, dat in het geschreven woord adequaat een leesbare, communicatieve vorm verkrijgt. Het gehéle eenvoudige geheim van de dichter en van zijn kunst, nl. taal te kunnen scheppen, ligt in dit weinige doch voorwaardelijke besloten. Met ootmoed ben ik er mij van bewust: op een wetenschappelijk scheikundige basis vermag ik niet u dit alles te bewijzen; doch van Hadewych tot Paul van Ostaijen zijn er, in ons taalgebied, geen voorbeelden die het tegendeel aantonen wanneer het aankomt op de gebiedende, ultieme, phaenomenale voorwaarden van de dichtkunst en een dichterleven. Ik dank u voor de verleende aandacht. |
|