Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1954
(1954)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 425]
| |||||||||
Vergadering van 20 october 1954.Aanwezig: de heren M. Gilliams, bestuurder, en Ger Schmook, onderbestuurder; de heren leden: Fr. Lateur, Prof. Dr. L. van Puyvelde, Prof. Dr. J. Muls, Prof. Dr. A. Carnoy, L. Baekelmans, Dr. E. Claes, Prof. Dr. E. Blancquaert, Prof. Dr. Fr. Baur, Dr. W. van Eeghem, Dr. J. Lindemans, Prof. Dr. Fr. de Backer, G. Walschap, J. Kuypers, Dr. C. de Baere, Prof. Dr. E. Rombauts, Prof. Dr. A. van Loey, Prof. Dr. J.L. Pauwels, en Prof. Dr. A.J.J. van de Velde, binnenlands erelid. Afwezig met kennisgeving: de heren Dr. L. Goemans, bestendige secretaris; Prof. Dr. J. van Mierlo, Prof. Dr. H.J. van de Wijer, Prof. Dr. L. Grootaers, L. Monteyne, Prof. Dr. R. Foncke, Prof. Dr. J.F. Vanderheyden, leden, en Dr. H.J.E. Endepols, buitenlands erelid.
* * *
De notulen van de vergadering van 15 september worden goedgekeurd met voorbehoud voor de redactie van één punt.
* * *
De vergadering keurt een voorstel van de Bestuurder goed in zake de vertegenwoordiging der Academie bij de huldiging van Dr. C. de Baere als secretaris van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, op zondag 24 october as. te Brussel. De heer L. Baekelmans wordt als gedelegeerde van de Academie aangewezen. Hierna wenst de Bestuurder de heer Herman Teirlinck geluk met zijn benoeming tot Dr. honoris causa van de Rijksuniversiteit te Luik. Hij drukt zich als volgt uit:
Waarde Collega's. Moest onze Collega Herman Teirlinck op onze vergadering tegenwoordig zijn, dan zou ik mij veroorloven hem aldus toe te spreken: Collega Teirlinck, het verheugt me, dat Uw litteraire ver- | |||||||||
[pagina 426]
| |||||||||
diensten voor ons land en onze taal thans voor de derde maal door een Universiteit erkend werden. Ter gelegenheid van de plechtige openingszitting van het Academisch jaar 1954-55 is de Universiteit te Luik er toe overgegaan U het ere-doctoraat te verlenen. Dit betekent een nieuwe bevestiging van het feit: dat de literatuur, - hoe dan ook, voor veel of voor weinig lezers bestemd, - organisch deel uitmaakt van de gezonde en normale maatschappelijke samenhang, van de sociale vitaliteit van het menselijk gemenebest, waartoe wij bij bestemming behoren. Hoe dikwijls heb ik er reeds op gewezen, - maar in de mond van een dichter schijnt de waarheid vaak een phantasie, - dat de litteraire artist, ook al schrijft hij een verheven stijl of een enigmatische taal, tot de waardevolle en in vele gevallen tot de onvervangbare maatschappelijke constanten behoort. Die manier om de dingen te zien en te beoordelen wordt meestal maar toegepast op kunstenaars uit de Oudheid; in de moderne tijden wordt ze slechts toegepast op een soort van schrijvers in wier werk een tendens, politiek of wijsgerig getint, tot uiting komt. Zij, onder de litteraire artisten, die louter het phaenomeen leven tot louter het phaenomeen poëzie verheffen en beide phaenomena maar de moeite waard achten wanneer ze zich op een achtergrond van eeuwigheidsgevoelens afspelen: zij worden door hun tijdgenoten opzettelijk verkeerd begrepen en uitgelegd. Men heet ze smalend: estheten. In Uw geval, collega Herman Teirlinck, is het anders gegaan. Gij wordt, buiten of boven enige tendens, zuiver om het artistiek gehalte van Uw werk geëerd en vereerd. En hiermede wordt tevens voor enkelen in de Vlaamse letterkunde een doorgang verleend om als het ware verse lucht in te ademen. Artisten moeten het niet van decoraties of andere eerbewijzen hebben om te volharden in de hun door de natuur opgelegde taak; ook zonder erkenning blijven ze tot het bittere uiterste hun krachten aan de kunst besteden. Doch wanneer de maatschappij haar medeleven betuigt in de aartsmoeilijke opdracht die artisten volbrengen, dan doet het altijd pleizier om te ervaren dat de eenzaamheid, - nooit door een waarachtig artist gevreesd of geschuwd, - als eerzaam burger op aarde bewoonbaar is. In het teken van de erkenning der literatuur als maatschappelijke waarde, collega Herman Teirlinck, waardeer ik Uwe onder- | |||||||||
[pagina 427]
| |||||||||
scheiding. Ik zou er U niet moeten om feliciteren; ik moest er U om danken, omdat ge, door Uw werk, die erkenning hebt helpen mogelijk maken. | |||||||||
Mededelingen namens de Bestendige Secretaris.1. De heer De Baere doet voorlezing van een brief van E. Pr. Van Mierlo, waaruit blijkt dat deze aan de beterhand is.
2. Onderscheidingen. - a) Tijdens de plechtige openingszitting van het Academisch jaar 1954-1955 aan de Rijksuniversiteit te Luik werd de heer H. Teirlinck tot Dr. honoris causa van deze universiteit aangesteld. b) Dr. M. Schönfeld, buitenlands erelid der Academie, werd bekroond met de meesterschapsprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden.
3. Stichting Onze Oude Letteren. - Prof. Dr. J. Muls en Prof. Dr. Fr. Baur werden als vertegenwoordigers der Academie benoemd in de Stichting ‘Onze Oude Letteren’ (Amsterdam). Prof. Baur zal in de Commissie van Redactie de plaats innemen van Prof. Van Mierlo, die verzocht heeft van zijn functie als lid ontheven te worden.
4. Jaarlijkse openbare vergadering te Gent. - Door de Academie uitgenodigd om in de jaarlijkse openbare vergadering een lezing te houden, heeft Prof. Dr. C.B. Van Haeringen laten weten dat hij, ‘wegens ambtelijke verplichtingen op 1 en 2 december’, aan de uitnodiging geen gevolg kan geven. Het Bestuur heeft zich gewend tot Prof. Dr. G.G. Kloeke, die aangenomen heeft, en zal spreken over ‘verzorgd Nederlands’.
5. Personeel der Academie. - Bij ministerieel schrijven van 2 october l.l. wordt aan de Academie medegedeeld, dat de Directieraad gunstig geadviseerd heeft omtrent het voorstel tot bevordering, te rekenen van 1 januari 1952, van de heer Danhieux Paul tot de graad van secretaris-huismeester van de Academie. | |||||||||
[pagina 428]
| |||||||||
6. Bijzondere Commissie voor het vraagstuk der Academische toga. - De Commissie belast met het bestuderen der uniformkwestie vergaderde op 1 october te Brussel. Aanwezig waren: de heren M. Gilliams, De Baere, Kuypers en De Backer. De aanwezigen waren het er over eens om deze aangelegenheid vooraf aan de zustersacademies voor te leggen, en hoofdzakelijk, maar niet uitsluitend, rekening te houden met de mening van de drie Vlaamse Academies. Er werd op gewezen, dat art. 63 van het eerste huishoudelijk reglement der Academie het dragen van een ‘plechtgewaad’ voorschrijft, zodat het er ten slotte alleen op aankomt aan te knopen met het verleden en de uniform aan de huidige tijdsomstandigheden aan te passen. Er waren drie voorstellen: toga, schoudermanteltje, penning met lint. Voor- en nadelen van elk voorstel werden overwogen. De voorkeur ging ten slotte naar een suggestie van Prof. De Backer, waarbij een korte toga van lichte zwarte stof, de zg. epitoga naar Engels model, zou voorzien worden, die op een donker kostuum los over de schouders gedragen wordt. Daarbij nog een bijzonder kenteken voor de Bestuurder, die het telken jare bij het neerleggen van zijn ambt aan zijn opvolger zou overdragen. Ook met een bizondere toga werd subsidiair rekening gehouden.
7. Bijzondere Commissie voor het vraagstuk van de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde in de 19de eeuw. - De Commissie belast met het aanduiden van literatuur-historici, die in aanmerking kunnen komen voor het schrijven van de Zuidnederlandse bijdrage tot de geschiedenis van de Nederlandse Letterkunde in de 19de eeuw, waarbij de literatuur van de Nederlanden als een eenheid zou opgevat worden, vergaderde op 1 october te Brussel. Verschillende namen werden vooruitgezet. Weerhouden werden die van Prof. Dr. M. Rutten (Luik) en Dr. R.F. Lissens (Brussel). Aan beiden zal gevraagd worden of zij bereid zouden zijn om deze taak te aanvaarden. Vooraleer aan de Academie een definitief voorstel te doen, zal overleg gepleegd worden met de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. | |||||||||
[pagina 429]
| |||||||||
8. Benoeming. - Dr. W. van Eeghem werd bij Koninklijk besluit van 9 september 1954, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 7 october, als vertegenwoordiger van de Academie benoemd tot lid van de Interministeriële Commissie voor Wetenschappelijk Onderzoek.
9. Plechtige ontvangst van Prof. Dr. C. Tagliavini, buitenlands erelid der Academie. - De plechtige ontvangst van Prof. Dr. C. Tagliavini, die op 31 october as. zou plaats hebben, moest voor onbepaalde tijd uitgesteld worden: Prof. Tagliavini deelde mede, dat hij wegens verbintenissen, waaraan hij zich niet kon onttrekken, verhinderd was die dag naar België te reizen.
10. Halve-eeuwfeest van het Thijmgenootschap. - Prof. Dr. Rombauts vertegenwoordigde de Academie in de plechtige herdenkingszitting, die in de Aula der Universiteit te Utrecht, op 26 september l.l. gehouden werd, ter gelegenheid van het halve-eeuwfeest van het Thijmgenootschap, vereniging tot het bevorderen van de beoefening der wetenschap onder de katholieken in Nederland. Het woord werd o.m. gevoerd door de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in Nederland, en door Prof. Dr. Thiel, namens de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Prof. Rombauts bracht de groet en de gelukwensen van onze Academie. Hij drukte zich daarbij als volgt uit:
Zeer geachte Toehoorders,
Het is mij een eer en een voorrecht uwe vereniging, bij de plechtige herdenking van haar vijftigjarig bestaan, namens de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde een huldegroet te mogen brengen en U, samen met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en andere zusterverenigingen uit het buitenland, geluk te kunnen wensen bij deze heuglijke gebeurtenis. De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde heeft goede redenen om zich niet onbetuigd te laten bij het jubileum van uw genootschap. Daar is vooreerst het feit dat ettelijke van onze meest verdien- | |||||||||
[pagina 430]
| |||||||||
stelijke buitenlandse ereleden, die naam hebben gemaakt op het gebied van de studie der Nederlandse taal- en letterkunde, deel uitmaken van uw vereniging. Hun vreugde bij het jubileum van vandaag kan dus tot op zekere hoogte ook de onze zijn. Meer nog, de man zelf, wiens naam uw genootschap voert en waarvan U een der vele, door hem nagestreefde idealen hebt verwezenlijkt, behoorde insgelijks, door het buitenlands erelidmaatschap, tot de leden van onze Academie. De eer van die benoeming viel Thijm te beurt, op 16 november 1887, één jaar slechts na de oprichting van onze instelling en twee jaar vóór zijn dood: een erkenning, naast de vele andere die hij in zijn levensavond mocht ontvangen, van zijn grote verdiensten op het gebied van de beoefening en de studie der Nederlandse taal- en letterkunde. Juist 25 jaar voor die benoeming had Thijm de broederhand gedrukt, die Gezelle hem reikte in de Opdracht van zijn Gedichten, Gezangen en Gebeden. ‘De broederhand
uit Vlaanderland
zij u gereikt, o edele taal- en stam voortreder;
en reikt gij, Noorderling, mij, Zuiderling, die weder,
in stam- en taalondeelbaarheid,
dan zij u driemaal dank gezeid
en ligg' dit, qualecumque, als pandgift daarop neder’.
En even enthousiast klonk het antwoord van Thijm: ‘Gij reikt me een hand
uit Vlaanderland,
uit Brugge! -
'k Aanvaard met dank
den rijken klank
die uit uw vlaamse harp mij in 't gemoed komt trillen:
wat wijke of wank!...
zij Zuid en Noord vereend in spreken, werken, willen!’
Bij de oprichting van onze Academie in 1886 kwam Gezelle voor op de lijst van de eerstbenoemde leden, zodat hij in onze instelling nog mede heeft kunnen ijveren om aan de Noordnederlandse kunst- en geestesgenoot die hij in 1862 zo warm had begroet, de eer van het buitenlands lidmaatschap te doen toekennen. | |||||||||
[pagina 431]
| |||||||||
Nog andere omstandigheden zetten de Koninklijke Vlaamse Academie er toe aan zich met U te verheugen op deze plechtigheid. U hebt immers in Nederland, net als wij Vlamingen in België, in moeilijke omstandigheden de bevordering van de wetenschap moeten nastreven. Ons werkterrein is weliswaar beperkter dan het uwe en vertoont derhalve slechts een gedeeltelijke overeenkomst, bovendien oefenen onze beide organismen hun werkzaamheid niet geheel op hetzelfde plan uit; maar de moeilijkheden, waarmee elk van onze genootschappen in het eigen land te worstelen heeft gehad, waren vrijwel dezelfde. Door een samenloop van omstandigheden, waarop ik hier niet nader behoef in te gaan, bevonden de katholieken in Nederland en de Vlamingen in België zich in de 19de eeuw in een ongunstige positie op cultureel en wetenschappelijk gebied. Hierin is, gelukkig, in onze beide landen, sinds het begin van deze eeuw vooral, verandering ten goede gekomen. Wat meer in het bijzonder uw land betreft, hier heeft het Thijmgenootschap uitermate vruchtbaar werk verricht, dat ten volle onze bewondering gaande maakt. De thans gehouden algemene vergadering, voorafgegaan door vergaderingen van zes afzonderlijke afdelingen, die samen het hele gebied van de wetenschap bestrijken, levert het overtuigend bewijs van de bloei van uw genootschap en van de culturele en wetenschappelijke bewustwording der katholieken in Nederland. De Koninklijke Vlaamse Academie kan niet anders dan zich verheugen om die bloei: hij betekent immers een verrijking van de wetenschap in het algemeen en van de Nederlandse wetenschap in het bijzonder. Dat die wetenschap bovendien beoefend wordt in de Nederlandse taal, ter bestudering waarvan in België onze Academie werd opgericht, kan ons - dat spreekt wel van zelf - niet onverschillig laten. De hand, die Gezelle aan Thijm reikte, was die van de beoefenaar der letterkunde. De toenadering tussen Noord en Zuid, waartoe zij het voorbeeld gaven, bleef in de 19de eeuw meestal beperkt tot de kringen van taal- en letterkundigen. Ook hierin is nu verandering gekomen. Aan deze toenadering hebben thans insgelijks de beoefenaars der wetenschap en de academische kringen deel, wat een verheugend feit mag heten. De plechtigheid van vandaag, waarop een vertegenwoordiger van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen en een afgevaardigde van de Koninklijke Vlaamse Academie onmiddellijk na elkaar een hulde- | |||||||||
[pagina 432]
| |||||||||
groet kunnen richten tot een jubilerend Nederlands wetenschappelijk genootschap, is mede hiervan een treffend bewijs. Deze toenadering zou niet mogelijk geweest zijn zonder het werk van mannen als Thijm en Gezelle, zonder het werk der taal- en letterkundigen, deels in uw genootschap en deels in onze Academie vertegenwoordigd. Ten overstaan van de vereniging, die Thijm's naam draagt, herhalen we dan, met een lichte variante, de woorden van Gezelle, Vlaanderen's grote dichter en eminent lid der Koninklijke Vlaamse Academie: ‘Een huldegroet uit Vlaanderland
Zij u gebracht...’
Die huldegroet moge dan gepaard gaan met de wens dat uw vereniging in de toekomst een nog grotere bloei moge kennen en dat zij in steeds ruimere mate deel moge hebben aan de ontwikkeling van de wetenschap, vooral dan de wetenschap in en door het Nederlands.
11. De Vlaams-Nederlandse Academiedagen van 14 tot 16 october te Amsterdam. - Op de Amsterdamse Academiedagen was de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde vertegenwoordigd door de heren: M. Gilliams, Bestuurder, Ger Schmook, Onderbestuurder, C. de Baere, adjunct-secretaris, Prof. Dr. L. Grootaers, Prof. Dr. Fr. Baur, Prof. Dr. E. Blancquaert en J. Kuypers.
Donderdag, 14de october. - Om 19 uur werden de gedelegeerden van de drie Koninklijke Vlaamse Academies - een twintigtal - in het Trippenhuis begroet door het Bestuur en talrijke leden van de Koninklijke Nederlandse Akademie. Om 21 uur werden zij in het Stedelijk Museum plechtig ontvangen door het gemeentebestuur van Amsterdam, en daarbij verwelkomd door de heer d'Ailly, burgemeester der stad.
Vrijdag, 15de october. - Talrijke autoriteiten woonden om 9 u. 30 de openingsvergadering bij in het Koninklijk Instituut der Tropen. Onder hen bevonden zich: Minister-President Drees, de heren d'Ailly, burgemeester, Borremans, consulgeneraal van België te Amsterdam, Woltjer, vertegenwoordiger van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, | |||||||||
[pagina 433]
| |||||||||
Werck, eerste secretaris van de Belgische Ambassade in Den Haag. Prof. Dr. B.A. van Groningen, algemeen voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Akademie, sprak de openingsrede uit en legde o.m. de nadruk op de betekenis van de academiedagen. Na hem kwam de heer Gilliams aan de beurt. Ook hij verheugde zich over deze tweede samenkomst van de Academieleden uit Noord en Zuid. Een in alle opzichten geslaagde en boeiende voordracht van Prof. Ir. J.Th. Thijsse, directeur van het waterloopkundig laboratorium te Delft, lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie, over ‘Nederlands moeilijke waterstaatkundige positie en de gevolgen daarvan’, besloot de agenda van deze eerste vergadering. Na een korte pauze werden de voorziene sectievergaderingen gehouden. In de ene traden op: 's voormiddags, Dr. C.F.P. Stutterheim, lid van de Kon. Nederlandse Akademie, met een lezing over ‘Russell, Hamlet en de werkelijkheid’; 's namiddags, Prof. Dr. E.W. Hofstee, lid van de Kon. Nederlandse Akademie, die handelde over de ‘regionale verscheidenheden in de ontwikkeling van het aantal geboorten in Nederland in de tweede helft van de 19de eeuw’. In de andere sectie sprak Prof. Dr. P. Putzeys, lid van de Koninklijk Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, 's voormiddags, over de ‘Proteïnen en het Tyndall-effect’, en Prof. Dr. L. Massart, lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde, 's namiddags, over ‘Biologische aspecten van de enzymologie’. Om 17 u. volgde op deze wetenschappelijke vergaderingen een werkvergadering, waaraan de bestuursleden van de Academies en ook de heer J. Kuypers deelnamen. Zij had vooral ten doel, de middelen te beramen om een nauwere samenwerking tussen de Nederlandse en de Vlaamse Academies te bevorderen. Na een vruchtbare gedachtenwisseling, werd een volledige overeenkomst bereikt op de volgende punten:
| |||||||||
[pagina 434]
| |||||||||
Deze ongetwijfeld druk bezette dag werd besloten met een gala-diner door de regering op het Muiderslot aangeboden. Een welkomgroet door Z. Exc. de Minister van Binnenlandse Zaken werd namens de Koninklijke Vlaamse Academies door Prof. Dr. J.J. Bouckaert, lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde, beantwoord.
Zaterdag 16de october. - Een delegatie, bestaande uit de bestuursleden der verschillende academies, werd om 10 uur door Hare Majesteit Koningin Juliana op haar kasteel Soestdijk in audiëntie ontvangen.
De slotvergadering vond, na een gemeenschappelijke lunch, plaats om 14 u. 30, eveneens in het Koninklijk Instituut der Tropen. Prof. Dr. E. Blancquaert, lid der Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, hield er een met grote belangstelling gehoorde uiteenzetting over het ‘Nederlands in Noord en Zuid’. Na hem sprak de heer A. Meulemans, voorzitter van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, | |||||||||
[pagina 435]
| |||||||||
Letteren en Schone Kunsten, namens de gedelegeerden der Vlaamse Academies het dankwoord uit voor het gastvrij onthaal, dat hun te beurt was gevallen. | |||||||||
Mededelingen namens de vaste Commissies.I. - Commissie voor Moderne Letteren.De heer G. Schmook, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting der Commissie. Waren aanwezig: de heren Lateur, Baekelmans, Claes, De Backer (Voorzitter), Walschap (Ondervoorzitter), Schmook (Secretaris), Gilliams. Hospiterende leden: de heren Van Eeghem, Lindemans, Van Loey, Van Puyvelde, Rombauts en Prof. Dr. A.J.J. van de Velde. Op de agenda komt een lezing voor door de heer G. Walschap, lid der Academie: Vlaams litterair minderwaardigheidsgevoel. Na enkele inleidende beschouwingen over de waarde van het eigene in diverse domeinen en in diverse literaturen, en anderzijds over het gevaar voor minderwaardigheidsgevoel door voortdurend vergelijken van kleine literaturen met grotere, besluit Spreker: wij moeten meer en meer belangstelling tonen voor de buitenlandse literaturen en deze vergelijken met de onze, maar... wij moeten het inferioriteitsgevoel vermijden, dat er uit voort kan komen, en dat hetzelfde nederhalend gevolg kan hebben als provincialistische zelfgenoegzaamheid. Op een algemeen, warm applaus, volgt een zeer geanimeerde bespreking, waaraan de heren Van Puyvelde, Claes, Baekelmans, Rombauts en Van Loey deelnemen. De spreker wordt niet tegengesproken, maar de lezing wordt als het ware verhelderend gecommentarieerd. De Voorzitter dankt Spreker van harte en feliciteert hem. Hij brengt hem hulde voor zijn activiteit in het Nationaal Fonds voor de Letterkunde, die onze nationale letteren zeer ten goede is gekomen. | |||||||||
[pagina 436]
| |||||||||
II. - Commissie voor Middelnederlandse Taal- en Letterkunde.Prof. Dr. E. Rombauts, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting der Commissie. Waren aanwezig: de heren Carnoy, Blancquaert, Baur, Van Eeghem (Voorzitter), De Baere (Ondervoorzitter), Rombauts (Secreteris), Van Loey, Pauwels. Hospiterende leden: de heren Baekelmans, Claes, Gilliams, Lateur, Lindemans, Muls, Schmook, Walschap, Prof. Dr. A.J.J. van de Velde, binnenlands erelid.
Op de agenda komen voor: 1o) een lezing door Prof. Dr. A. van Loey, lid der Academie: Sterke participia perfecti en andere verbale vormen op -e. De Voorzitter wenst Spreker geluk met deze grondige studie en stelt voor ze in de Verslagen en Mededelingen op te nemen. De Commissie stemt hiermede in. Aan de bespreking nemen deel: de heren Blancquaert, Baur en Pauwels.
2o) Advies betreffende het ter uitgave aangeboden hs. ‘Middelnederlandse Liederen v/h onlangs ontdekte hs. van Tongeren (ca 1480) door Dr. E. Bruning O.F.M.’ - Mededeling door Dr. W. Van Eeghem, lid der Academie. Dr. W. van Eeghem doet voorlezing van hiernavolgend verslag: ‘Als aanvulling op Dr. L. Indestege's uitgave van het Tongerse hs. in de publicatiën onzer Academie, (Reeks III, Nr 33, z.j., 1951) zou de grondige musicologische studie, die Dr. E. Bruning O.F.M. aan de tien daarin voorkomende Mnl. liederen heeft gewijd, ongetwijfeld verdienen eveneens door haar te worden gedrukt, tenzij de hoge reproductiekosten zulks mochten beletten. Bij een gebeurlijke uitgave echter zou de auteur zijn tekst hier en daar hebben te herzien. Op p. 28 b.v. lezen wij: het versiering-melisme en, enkele regels lager: het versieringsmelisme; zo ook, op p. 35: strophe en, even verder, het belgicisme stroof.
Wij noteren nog:
| |||||||||
[pagina 437]
| |||||||||
Voorts is de uitval tegen Dr. L. Indestege (p. 6) te verwijderen. Mocht evenwel deze zeer degelijke studie, om de boven opgegeven reden, niet door ons Genootschap kunnen worden uitgegeven, dan zouden wij die bij de Kon. Vl. Ac. voor Wetensch., Lett. en Sch. Kunsten (Klasse der Schone Kunsten) ten zeerste ter uitgave aanbevelen.’ De secretaris zal zich, met het oog op deze wijzigingen, met de schrijver in betrekking stellen. Daarna zal de Commissie de mogelijkheid tot publicatie, eventueel in samenwerking met de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, onderzoeken. | |||||||||
Mededelingen namens de Commissie van Advies bij het N.F.L.De voorstellen van de Commissie in zake het betalen: a) van een honorarium voor de vertaling in het Engels van ‘De Wandelende Jood’ en b) het leesgeld aan de leden van de bevoegde leescomité's, worden, na een woord van toelichting door de Secretaris der Commissie, goedgekeurd. | |||||||||
Taalinspectie L.O.Candidaturen. - Bij Ministerieel schrijven van 4 october l.l. wordt de Academie uitgenodigd een lijst op te maken van vier candidaten voor het ambt van adjunct-taalinspecteur L.O. (Nederlandse taalrol). De voorkeur zou dienen gegeven te worden aan inspecteurs of gepensioneerde onderwijzers. De leden van de Academie hebben, in een bijlage bij de beschrijvingsbrief, kennis gekregen van de vier ingediende candidaturen. De vier namen zullen op de lijst gebracht worden. | |||||||||
Aangeboden boeken.Door Prof. Dr. A.J.J. van de Velde, binnenlands erelid. - Een ex. van zijn studie, getiteld: 1554-1954. Herinnering aan | |||||||||
[pagina 438]
| |||||||||
het verschijnen van de eerste Vlaamse uitgave van het Cruijde-Boeck van Rembert Dodoens te Antwerpen in 1555. (Gent, Juli 1954). Door Prof. Dr. J.L. Pauwels. - Een ex. van zijn Toelichting bij de nieuwe woordenlijst van de Nederlandse Taal. Leuven 1954. De Bestuurder dankt en feliciteert beide schenkers. | |||||||||
Geheime Zitting.Erelidmaatschap der Academie. - Candidaturen. - De heer De Baere doet voorlezing van het verslag over de vergadering van de bijzondere Commissie, belast met het voordragen van candidaten, ter vervanging van wijlen Prof. Dr. P.N. van Eyck en E. Pr. Dr. B. Kruitwagen, buitenlandse ereleden. De Academie gaat met de candidaturen accoord.
Wedstrijd in Nederlands Opstel. Verslag van de Keurraad. - Dr. W. van Eeghem, secretaris, doet voorlezing van het volgende verslag. Onze oproep tot de IXde wedstrijd in Nederlands Opstel (tijdvak 1953-1954) werd door 43 leerlingen beantwoord, nl. 31 uit het Openbaar Onderwijs en 12 uit het Vrij Onderwijs. Dienvolgens kwamen op zaterdag, 11 september 1954, de na de schifting overgebleven candidaten in deze onze vergaderzaal de eindproef afleggen. Eén van de tien was evenwel afwezig; een tweede, echter, ofschoon enkele dagen te voren bij een verkeersongeval ernstig aan de rechterhand gekwetst, was desondanks toch op het appel verschenen. De opgekomenen dan, zegge 3 jonge dames en 2 jonge heren uit het Openbaar Onderwijs, alsmede 1 jonge dame en 3 jonge heren uit het Vrij Onderwijs, kregen één van de volgende twee onderwerpen te behandelen:
| |||||||||
[pagina 439]
| |||||||||
Zes mededingenden nu (3 uit het Vrij en 3 uit het Openbaar Onderwijs) lieten hun keus op het eerste thema vallen; drie, daarentegen (hetzij 1 uit het Vrij en 2 uit het Openbaar Onderwijs), gaven de voorkeur aan het tweede. De Keurraad, bestaande uit de HH. academieleden Dr. J. van MierloGa naar voetnoot(1), Dr. C. de Baere, Dr. R. Foncke en Dr. W. van Eeghem (secretaris), was van oordeel dat, van de 9 afgegeven verhandelingen, 4 voor de onderscheiding in aanmerking kwamen. In het Vrij Onderwijs veroverde bijgevolg de prijs het opstel, tot kenspreuk voerend: In de schaduwen van morgen, terwijl een eervolle vermelding werd toegekend aan het opstel, voorzien van het devies: Wist ik. Beide essays waren gewijd aan het eerste onderwerp. Aan de andere kant gingen in het Openbaar Onderwijs de prijs en de eervolle vermelding onderscheidenlijk naar Qui ascendit sine labore, descendit sine honore en Waar een wil is, is een weg (II), die beiden het tweede onderwerp uitwerkten. De uitslagen lieten niet toe, een tweede eervolle vermelding te verlenen. (Art. II van het reglement). Voorts gaf de Keurraad als zijn mening te kennen dat er, over het geheel genomen, van vooruitgang mag worden gesproken ten opzichte van inhoud en vorm der opstellen. Nochtans laten zowel beeldspraak als oorspronkelijkheid hier en daar te wensen over; bovendien komt, in bepaalde gevallen, de interpunctie weleens te vaak in het gedrang. Alles saamgenomen, is de Keurraad niet ontevreden over deze eindproef en hoopt, dat de belangstelling voor de Wedstrijd in Nederlands Opstel in de komende jaren nog zal toenemen. In afwachting spreekt hij de volgende wensen uit:
| |||||||||
[pagina 440]
| |||||||||
Het verslag wordt goedgekeurd. Prof. De Backer maakt evenwel voorbehoud voor een van de twee ter behandeling opgegeven onderwerpen.
De namen der laureaten worden bekend gemaakt. Zij zijn:
Eervolle Vermelding. - Mejuffer Van Hemeldonck Lutgart, Maria-Boodschaplyceum, Brussel. | |||||||||
Nationaal Fonds voor de Letterkunde.Algemeen Verslag over de Werkzaamheden van de Commissie van Advies. (Periode 1949-1954). - De heer De Baere, wnd. Secretaris van de Commissie van Advies, doet voorlezing van het tweede deel van zijn verslag. Een korte gedachtenwisseling volgt, waaraan de heren De Backer en Kuypers deelnemen. De heer De Baere wordt door de Voorzitter gelukgewenst. Het verslag zal, behoudens een paar lichte wijzigingen, in de Verslagen en Mededelingen opgenomen worden. |
|