Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1954
(1954)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
Het woord beek vóór, in en buiten het Germaans
| |
[pagina 206]
| |
In 't Skandinaafs gaat men uit van *bakja, waaruit o.nor. bekk-r.
Het Engels kent afleidingen van beide stammen. Uit *baki kreeg men daar baece, bece, ‘stroom, vallei’ waaruit m. eng. bache, eng. beach (b.v. in Beachampton, Colebitch, Waterbitch). Maar de Denen brachten in 't Noorden *bakja onder de vorm beck, b.v. in Trontbeck, Pinchbeck, Welbeck, Beckermet. Datzelfde beck werd door de Noormannen in Normandië ingevoerd als bec in Bolbec, Clarbec, Orbec, HoulbecGa naar voetnoot(1), Briquebec, enz.
Een feit dat van aard is om verwarring te stichten is het bestaan naast bhog van een wortel bhāgh of bhǎgh, bhōgh of bhǒgh, wel met een aspiratie op het einde, maar die omtrent dezelfde betekenis heeft. Uit dat bhogh ontstond in 't Russisch bag-no ‘moeras’ en in 't Germaans o.m. mnl. bagger, ‘slijk’, waaruit nl. baggeren ‘slijk verdrijven.’ Buitendien heeft men altijd verondersteld dat verwantschap moet hebben bestaan tussen die twee bhog onder mekaar en met gr. pêgê (dorisch pâgâ) ‘bron.’ Maar de phonetica was onmeedogend en er kon geen kwestie van zijn de Griekse p uit een bh af te leiden of de Griekse g uit een gh. Thans is de mogelijkheid daartoe gebleken, op voorwaarde dat men de hypothese van Georgiev en Van Windekens aanneemt, die wil dat er in Griekenland vóór de komst der Hellenen een taal gesproken werd, waarin i.e. gh zich tot g ontwikkelde, terwijl de bh door dissimilatie b geworden, regelmatig een p moest geven. Op die wijze vergt het geen moeite pāgā met *bāghā te vereenzelvigen. Ook was men geneigd een betrekking aan te nemen tussen bagger en eng. bog ‘moeras’. Deze hoop nochtans is ijdel gebleken. bog is namelijk een ontlening aan het Keltisch en is verwant met bheugh, bheug ‘plooien’ (vgl. gr. pheugô ‘voor het gevaar buigen, vluchten’). De echte, oorspronkelijke betekenis van bog is eigenlijk ‘week, mals’ en de ontwikkeling tot ‘malse, drassige grond’ is secundair. | |
[pagina 207]
| |
Maar zijn die twee wortels bhog en bhogh aan mekaar helemaal vreemd? Ook hier is er een middel tot verzoening. Er zijn vele Indo-Europese wortels die twee vormen hebben, een met aspiratie en een met gewone occlusief, juist zoals bheugh (nl. buigen) naast bheug (sans. bhujati ‘buigt’). Zelfs is er een middel om de twee nominale stammen bhog en bhogh tot een verbale wortel te doen opklimmen. Men kan namelijk uitgaan uit i.e. bheg- ‘breken’ (sans. bhaj-bhanákti) dat gezegd wordt van een wolkbreuk (lith. bangà ‘plasregen,’ bangus ‘ras, geweldig’).
* * *
Na aldus de genealogie van baki in Voor-Germaanse tijden te hebben geschetst, zal het onze taak zijn de wisselvalligheden van deze stam te volgen in het Nederlands en in de talen die hem ontleend hebben. De oudste vorm van het woord, in de middeleeuwse teksten, is bace, baco (b.v. Bursitbace 825, Tobace 877),Ga naar voetnoot(1) maar de invloed veranderde dit gauw tot becca, beke (- 966 Stenbecca, 1059 Tobecca), en deze vorm blijft voortaan de normale. Alleen in Bikschote (W. Vl.) (1200 Bekescotium) ‘omheining bij een beek’ heeft men nu bik. Weliswaar wordt in de streek van de Gete de uitspraak bets gehoord in Geetbets (1040 Bece) ‘beek aan de Gete’ en Walsbets (1139 Beche) ‘beek bij de Walen.’ MansionGa naar voetnoot(2) is van mening dat bets aan Waalse invloed toe te schrijven is. Dit is des te waarschijnlijker daar er aldaar vrij lang Walen verbleven ziin. Een dorpsnaam zoals Waanrode (d.w.z.: ‘Walenrode’ - 1139 Walrode), het bestaan van de Waalse vorm Baconwez voor Bekkevoort, van Vissenaken (Romaanse ontwikkeling van vicinacum) naast Fenacum, van Duras voor Duracium in plaats van *Doraken en voornamelijk van Butsel (afd. Roosbeek) 1251 Buchele) voor boekele (= beuk-lo), waar k voor e op dezelfde wijze behandeld wordt als in beke, al deze feiten staven deze overtuiging ten volle.
* * * | |
[pagina 208]
| |
Het geldt hier natuurlijk geen oude verwaalsing maar een die zich gedurende de middeleeuwen voltrokken heeft, berustende op een vorm beke, terwijl de oudere verwaalsingen van een helemaal andere aard zijn. Zelfs hebben zij aanleiding gegeven tot problemen waarvoor men somtijds vreemde oplossingen heeft voorgesteld. De oudste en meest normale verfransing is bais. Zij bewijst dat baki verlatijnst werd tot bacium (775 Rosbacium > Rebaix - 897 Tobacio > Tubize). Daar zeer vaak verwarring ontstond tussen ci en ti voor klinkers heeft men hier de regelmatige ontwikkeling van ti + vokaal, die bacium in basium moest veranderen (1025 Marbasium). Zo ontstonden: Marbais, Corbais, Nodebais, Pourbais, Molembaix, Pietrebais, HuibaiseGa naar voetnoot(1). Dit schept geen speciaal vraagstuk, maar in het Westen van 't Walenland heeft men in plaats van -bais dikwijls -bise: Tubize, Jurbise, Lombise, Hambise, Hierbise, Rabise, Querbise, Surbise in welbekende samenstellingen zoals Tubeek, Goorbeek, Loonbeek, Heembeek, Herbeek, Strombeek, Kersbeek, Zuurbeke, enz. Dit feit heeft men getracht op twee manieren te verklaren. Volgens zekere naamkundigen zouden de bise-vormen ontstaan zijn door weglating van uitgang -eul of -oul in verkleinwoorden zoals Erbiseul (arr. Bergen), Molembisoul (te Geldenaken), Marbiseux, Copsoux (1757 Corbisoul), enz. waarin de vokaal van baki geen accent had en daarom tot e of i herleid werd. Dergelijke analogie, op zichzelf weinig waarschijnlijk, is ondenkbaar, gezien het groot aantal -bise vormen. Een andere uitleg heeft men getracht te vinden in de tussenkomst van een nieuwe vloed Germanen. Dit is des te onaanneemlijker daar men buiten dit verschijnsel geen spoor kan vinden van dergelijk ethnisch verschil. Naar onze overtuiging is het daarom hier alleen een kwestie van chronologie. De bise-vormen zijn jonger dan de -baix-namen daar zij een verwaalsing uitmaken van de geumlauteerde vorm becium, berustende nl. op beke, waarbij de e kort was, zodat men -rekening houdende met de palatalisatie -, bise moest verwachten (waaruit de spellingen: Lumbisium 1163, Tubisa 1189)Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 209]
| |
Op ethnisch gebied bewijzen aldus de -bise vormen alleen dat omtrent tot het jaar 1000 vele tweetaligen in Henegouwen gevestigd waren. Dit kan trouwens ook opgemaakt worden uit het feit dat het Germaans accent zich soms heeft laten gelden, wat als gevolg had dat beke eerst tot bys of by herleid en gauw weggevaagd werd, daar in 't Romaans geen lettergreep na het accent kan geduld worden. Zo ontstonden: Merbes. Hen. (= Meer-beek) (1241 Merbes), Lobbes- en (870 Laubacum, 980 Lobies), Hembe te Ouffet (= Heembeek), Aibes (dép. Nord) =Aalbeke) (858 Albys), Wampe (bij Harveng, Hen.).) (= Wambeke), Harbes (te Housset, Aisne) (herbeek)Ga naar voetnoot(1) - In Harby te Anseremme (= herbeek) werd de uitgang -by gered doordat hij naderhand het accent kreeg. Pro memoria alleen vermelden wij een paar voorbeelden waar -bais door volksetymologie door -bois werd vervangen: Herbois (= herw-beek) te Graide, Frambois te Willerzie (braambeek), Gerbois (beekje bij Houyet) (= goorbeek?) en de vreemde ontaarding: -bail in Hubaille (bij Celles, Nam.) (873 Hulisbac) (holsbeek). Met die verwaalsingen eindigt echter de geschiedenis van de romanisering van beek nog niet. Wij weten namelijk dat in betrekkelijk recente tijden nog verscheidene beek-namen Franse vormen kregen, maar ditmaal zonder de wetten van de Franse phonetica te ondergaan. Beek werd gewoonweg als -becq overgenomen b.v. in Hellebecq (arr. Ath), Himbecq te Marcq. Hen., Clabecq, Brab. (= gladbeek), Gibecq,: Hen. (1179 Gisebeke), Cabecq (te Rebecq) = kwaadbeek?), Rebecq Brab. (= roos-beek) en meer nog.
* * *
De geschiedenis van beek zou zeer onvolledig zijn indien men verwaarloosde de aandacht te vestigen op de talrijke geijkte samenstellingen waarin dit woord als uiting dient. Zij zijn namelijk meestal oeroud en hebben zich derwijze gekristalliseerd dat men dikwijls hun echte betekenis met moeite kan nasporen. | |
[pagina 210]
| |
Een groot aantal composita wijzen op de ligging van de rivier. Bij voorbeeld kon dit een samenloop voor beken zijn. Dit is het geval bij uitstek voor Tubeke (somtijds Tweebeek genoemd om het duidelijker te maken), aan de samenloop van Zenne en Sennette. Op het eerste gezicht schijnen de oude spellingen deze etymologie onmogelijk te maken: 877 Tobace, - 897 Tobacio, 1059 Tobecca; maar het raadsel wordt opgelost als men zich herinnert dat naast germ. twai (> twee) een vorm twō bestond, die to moest worden zoals swōt zich tot sōt > zoet ontwikkelde. Zekere van onze tijdgenoten heten Toback. Men is geneigd ze te beschouwen als uit Tubeke afkomstig, maar dit zou ons verwonderen daar men reeds in 1136 Tubece schreef. Anderen denken dat het hier om tabak (dial. toebak) gaat; maar dat is al even onmogelijk, daar die familienamen ouder zijn dan de tijd, toen de tabak bij ons in gebruik geraakte. Lindemans nochtans laat opmerken dat er ook voor andere beek-composita familienamen zijn, waarin bak te vinden is in plaats van -beek. Bij Wambeek bestaat er een familie Wambak, en in de middeleeuwen waren er te Brussel heren met name Corbackx. Klaarblijkelijk geldt het een archaïserende fantasie, waardoor zekere personen getrouw willen blijven aan de vorm van hun naam, die zij in de oude akten vonden. Toch is het merkwaardig dat juist de naam Tobback alleen een grote uitbreiding heeft genomen. Wij kunnen de indruk niet ontgaan dat men hier een toespeling heeft op een plant, die zeer in gebruik was in de pharmacopaea van de middeleeuwen: de z.g. alantswortel (Inula Helenium), die ook aangeduid werd door tobaq, tubaq, een naam van Oosterse oorsprong (zie Meyer-Lübke. R.E.W.s.v.). Namen aan geneesmiddelen ontleend waren vroegertijds niet ongewoon (zie b.v. Calefice, in onze Origines des Noms de Familles, afd. 149). Tubeke is een type van hydroniem aan een samenloop van rivieren gelegen, zoals de oudere gam-apa (Genepien). Andere beeknamen wijzen op de bron van de waterlopen en bij uitstek born-beek dat aanleiding gaf tot de naam van het Waals dorp: Pourbais. Ook in Duitsland zijn er vele BurnebachGa naar voetnoot(1). De rivieren vloeien meestal in valleien, de z.g. ‘noden’ (waals | |
[pagina 211]
| |
noue). Daarom moge het niemand verbazen, namen te vinden zoals Nodebais. Brab., Noodbeke te Grimbergen, Nuterbach in Duitsland, enz.Ga naar voetnoot(1). Voor valleien zei men ook delle (*daljô), (> Dilbeek bij Brussel), *spalde (Spalbeek bij Hasselt, Spaubeek. Hol. Limb.) of slijp (Slijpbeek te Deerlijk). Natuurlijk was in die valleien de grond meestal drassig en daarom is het normaal dat in vele beek-namen op slijk en moeras gezinspeeld wordt. We vinden het o.m. in een oer-oud hydroniem *pede-beek, waaruit Pipaix in Henegouwen en Pedebais (te Roux-Miroir) en steunende op het oude woord pithe ‘moeras,’ dat we terugvinden in Pede (1164 Pethe, Pythia), Pecq. Hen. (XIIe s. Pedesch), Peel in Limburg (1400 Pedelant), enz. Quakebeek (te Vertrijk, te Gooik, te Vorst) zinspeelt op het kwakken (fr. patauger) in de moerassen. Ook in Grambais (= gram-baki?) zit naar alle waarschijnlijkheid een Frankisch element gram, (verg. Gramberen, Grammere, Gramptinne, Grimde, enz.) dat ‘slijk’ betekent, zoals het fries grum. In Zonnebeke schuilt het mnl. zompe = duits Sumpf ‘moeras’Ga naar voetnoot(2). De verschillende Horebeke's, (twee bij Oudenaarde) Horbais (te Op-Geldenaken) en de Hurbach in Duitsland bewaren het oud woord hore ‘slijk’ van Ganshoren, Horp-maal, HorlebecqGa naar voetnoot(3), enz. goor (= gurw) (zoals in St. Job in 't Goor) is een synoniem van hore. We vinden het aldus normaal in hydroniemen zoals Goorbeek (te Lubbeek), en Goorloop (te Itegem)Ga naar voetnoot(4). Zelfs mag Jurbise (1193 Jorbise) doorgaan als een verwaalsing van *gurw-baki waarin de g voor de scherpe u van *gurw- behandeld werd als romaans g voor i. Hetzelfde geldt ook voor Gerbois (875, Gorbie), (bijrivier van de Hoyoux te Goyet). De Mijlbeek (te Aalst en te Aartrijk) zou volgens Lindemans ook een ‘slijk-beek’ zijn (uit | |
[pagina 212]
| |
germ. mihala ‘natte grond’)Ga naar voetnoot(1). Van dezelfde aard zijn de talrijke Moerbeke (arr. Gent - arr. Aalst, Morbecq (dép. Nord), Morbaie (te Fize-Fontaine), Morbais (te Thumaide), Murbach (Ht Rhin), enz.Ga naar voetnoot(2), waarvoor een verklaring overbodig is. Zo ook Vinnebeek (te Zoutleeuw) (nl. ven, veen ‘moeras’). Meer gewoon nog is leem-beek, waaruit Lembeek, Brab. Lembeke (arr. Eeklo), Lembeke (te Tielt, Boezinge, enz.), Lembais (te Grez) Lemingbeek (te Kessel-Lo), de ontelbare Leimbeek in Duitsland, enz., die allemaal germ. *laima ‘leem, slijk’ bevatten. Dikwijls geven de beken gelegenheid tot het aanleggen van weideland voor het vee. De samenstelling weze-beek is aldus zeer normaal; wij vinden ze niet alleen in de zo talrijke WiesenbachGa naar voetnoot(3) in Duitsland, maar in Wisbecq (te Bierghes), Wiesbeek (te Boortmeerbeek)Ga naar voetnoot(4) - We zijn natuurlijk geneigd er hier Wezembeek bij Brussel bij te sleuren; dit ware echter gans verkeerd, daar de oude spelling: Winsenbeke 1120 duidelijk aantoont dat men hier te doen heeft met een ‘wins(ch)e beek’ d.w.z. een ‘kromme beek’ (vgl. Wezemaal = Winsemala in 1208). Wie zou vermoeden, dat de wel bekende naam Schaarbeek voor voorsteden van Brussel en van Aalst een soort van synoniem is van Wiesenbach? Inderdaad rondom de steden waren er gemeenteweiden waar de z.g. schaarbeesten gingen grazen. Schaar is oorspronkelijk een ‘aandeel van weide’ geweest en werd geleidelijk gewoonweg voor ‘grasplein’ gezegd. Daaruit ontstonden dan verscheidene toponiemen, zoals Scharent (te Haacht), Schare (te Ruddervoorde, Eeklo, enz.). Het compositum gars-beek ‘beek in het gras’ heeft dezelfde betekenis en bevindt zich te Gaasbeke (afd. Adinkerke) (1613 Garsbeke) maar vermoedelijk niet in Gaasbeek. Brab. (1196 Gasbecca). Waarschijnlijk zinspeelt ook het woord vloer in ‘flōr-baki,’ op graspleinen, een geijkte uitdrukking die voortleeft in Florbecq (te Ollignies), Florbeq (te Dampierre. dép. Nord), Florback | |
[pagina 213]
| |
bij Trier (Först. II. 1, 912), Fleurbaix (P.d.C.), en daarenboven ook te Flobecq. Hen. niettegenstaande de huidige Nederlandse vorm: Vloesberg, daar men in 1161 Florebecca schreef. Het geldt inderdaad een geijkte vorm die, misschien om reden van de heuvelachtige streek aldaar, dergelijke verbastering onderging. Leerbeek Brab. eigenlijk ‘beek in een laar’ (vlakke heide) is een soort variante van de ‘*flôr-baki.’ Het gebruik van water om graan te malen, een uitvinding dagtekenende uit Hellenistische tijden, heeft aan vele beekjes een groter belang gegeven dan zij anders zouden hebben gehad. Hun betrekking met de molen trok zodanig de aandacht, dat de vorming van de banale naam Molenbeek meer dan natuurlijk is. Hij heeft zich overal verspreid, dikwijls ten koste van andere, meer schilderachtige benamingenGa naar voetnoot(1). Onnodig hier al de Molenbeek's van België of elders aan te halen, evenmin als de Mühlbach of Quirnbach in Duitsland. Vermelden wij alleen de gans doorzichtbare verwaalsingen: Molembaix bij Doornik, Molembais-St. Josse te Geldenaken, Moulbaix (arr. Ath) en het diminutief: Molembisoul. Zelfs de Brusselse Maalbeek is vroeger een Molenbeek geweest en men begrijpt niet waarom de naam veranderd werd. Andere betrekkingen met de omgeving hebben somtijds ook tot vaste hydroniemen aanleiding gegeven. De nabijheid van bossen wordt dikwijls in de hydroniemen vermeld. De eenvoudigste maar betrekkelijk late vorm vindt men in Bousbecque (dép. Nord) (1101 Bosbeca) Oudere Germaanse stammen verschijnen in lauha-baki, waaruit Lobbes in Henegouwen, Lopik (1155 Lobeke) bij Utrecht, Loonbeek bij Leuven en verscheidene Laubach, Lobke, in DuitslandGa naar voetnoot(2), of in lund-baki in Londerbach (F. II. I. 331), bursth-baki in Borsbeke (arr. Aalst) (825, Burstbace) (burs, bors ‘struikgewas’ steekt b.v. in fr. broussaille)Ga naar voetnoot(3). Uit holt (= nl. hout), vroeger voor ‘bos’ gebruikt, trok men Holtbeke (te Herzele). Dit woord moet onderscheiden worden van huls, hols, waaruit Holsbeek (Brab.) (1129 Hulsebeek) dat wijst | |
[pagina 214]
| |
op doornstruiken: Hulsbeek (te Geetbets en te Vinkt), HolsterbeekGa naar voetnoot(1) (te Balen-bij-Geel) Houbaille (bij Celles. Nam.). Deze hydroniemen moeten vergeleken worden met Dworp uit thurna-apa ‘beek bij de doornstruiken,’ een oudere formatie. De aanwezigheid van een pachthoeve bij een waterloop heeft het geijkte hydroniem haim-baki geschapen, waaruit Heembeek (in Neder-Over-Heembeek bij Brussel) en verscheiden Haimbach in Duitsland, Hambise (te Cambron St. Vincent) (1200 Hainbize). In Duitsland treft men Husbach aan als synoniem van Haimbach. De gewassen rondom de waterlopen hebben meer dan eens gediend om de beken te benoemen. Kersbeek Brab. en Querbise (te Chaussée N.D. Louvignies) ‘beek met waterkers’ is een uiterst natuurlijke benaming. Ransbeke (te Drongen, St. Anselinks, enz.) Ransbecke (te Ohain) wijzen op germ. hramusa dat eigenlijk op allium ursinum toepasselijk is, alhoewel die plant niet zo heel gewoon is in de streken, waar men die namen aantreftGa naar voetnoot(2). Frambais (te Jauche en te Autre-Eglise) schijnt een *bram-baki te zijn, zoals de talrijke Brambach van Duitsland, en betekent aldus ‘beek door braamstruiken omgeven.’ In landen waar dennen groeien hebben de composita Kien-bach en Fohr-bach succes gehad. Dit laatste werd misschien in Ferbas (te Tintigny) geromaniseerdGa naar voetnoot(3). Bij Leuven was er een abdij op de z.g. Vlierbeek (1188 Flitherbec-ensis) ‘beek bij de vlierbomen.’ Geen enkel gewas echter was meer aangewezen om aan het uitzicht der beken te doen denken dan het riet, dat bijna al de oevers van de waterlopen bedekt. Het Frankisch woord waaruit fr. roseau ontleend werd, dat in 't duits Rohr nog voortleeft, was *rausa. Zo ontstond het compositum *raus-baki, dat voortleeft in de talrijke Roosbeek's b.v. Roosbeek, Brab., Rozebeke, W. Vl., verscheidene Rohrbach in Duitsland en vele verwaalsingen zoals Rebecq, Brab. (877 Rosbacem), Rebaix (arr. Ath), (775 Rosbacium) Rebay, beek te Laforêt (met verkleinwoord: Rebjoux (1344 Ribesoul), Roubaix dp. Nord (1167 Rusbais), Roubais (te Laflamengrie, AisneGa naar voetnoot(4)) (879 Rosbacis), Robecq (P.d.C.) (1163 Rosbecca), | |
[pagina 215]
| |
Rebecques, (P.d.C) (1084 Resbeca, Rebetz (Oise) (775 Rosbacio), Rebais (S. et M.) (635 Resbacis), Robache (Meurthe) (676 Raurobaccio), enz...
Zekere waterlopen worden gekenschetst door hun fauna. De Fischbach woekeren in Duitsland. Men vindt er ook een te Jalhay, een Visbas (te Halanzy), een Visbeek te Turnhout. Otterbach (van de otter) bestaat in Duitsland; Beverbeek (van de bevers die vroeger in onze waterlopen gewoon waren) bevindt zich bij ons te Achel en als Biberbach dikwijls in Duitsland. Trouwens de bever is in de hydronymie overvloedig vertegenwoordigd door al de Beveren (bebr-onna), Beverst (bebr-ussa), Biesmes, Berwinne, enz. Ganzen verschijnen ook, bv. in Gansbeek (te Etichove) en in Hansbeke, dat vroeger Gansbeke heette (XIIe s. Gansbeka)Ga naar voetnoot(1). De meest gewone samenstelling van deze aard is echter: *al-baki (van aal ‘paling’)Ga naar voetnoot(2), b.v. in Aalbeke W. Vl., Aubecq (te Vloesberg), Aibes (in dep. Nord) (858 Albys), en de Albach van DuitslandGa naar voetnoot(3). Zelfs de watergeesten hebben hun spoor achtergelaten. Te Mater, b.v. (naam van een vergoddelijkte beek) bestaat er een Duisbeke een toespeling op wat in 't gallo-latijns dusii heette. Dit mag ons des te minder verwonderen als men weet dat er te Mechelen een Nekkerspoel is (broek van nekkers (= fr. lutins).
Niet alleen de omgeving van de rivieren maar hun eigen uitzicht diende om hydroniemen tot stand te brengen. Zij kunnen stormachtig zijn zoals de Strombeek bij Brussel (uit strum, een variante van storm), en Rabise (1194 Straubise) en van verschillende ‘rask-baki’ (rasse stroom): Rabecque (te Waasten), Rasbeek (te St. Pieters Kapelle)Ga naar voetnoot(4), Rabay (te Virton - 1270 Rabai), Ribais (te Bomal - 1445 Rabai). De Baarbeken hadden golfjes (nl. | |
[pagina 216]
| |
baar) = Barbach (te Prüm in de Eifel), Barbaise (dp. Ardennen), Barbas (Meurthe et Mos.), enz.Ga naar voetnoot(1). De *gis-baki's borrelen ook op. Daaruit Gibecq (arr. Ath - 1179 Gisebeke)Ga naar voetnoot(2). Deze beken zijn ‘kwaad’ (d.w.z. ‘woedend’), en daarom heten zij ook Quoidbach (te Clermont-sur-Berwinne), Kwaadbeek (te Oosterzele). De naam UlbeekGa naar voetnoot(3) blijft voor de toponymisten nog duisterGa naar voetnoot(4), In onze Origines verklaarden wij hem als volgt: ul is klaarblijkelijk de zwakke vorm van de wortel wel in (op) wellen, die ook in Wulpen (wul-apa), Woluwe (wil-awa) verschijnt. Niet alleen Ulbeek verklaart men op die wijs maar ook Ulf (bijrivier van de Our), Oleffe (in de Eifel), Orne voor Olne, enz. Het compositum *jat-baki (in Jabbeke, W. Vl.), Jabeek, Limb., Jèzbach in Duitsland naast verscheidene Jaz-aha heeft waarschijnlijk dezelfde betekenis (i.e. jat voor een driftige beweging). Krahe heeft onlangs in Beitr. Namenf. V. onze verklaring vermeld en aangenomenGa naar voetnoot(5). De beweging van een beek kan minder sterk zijn en met kleine sprongen vergeleken worden. Het compositum *gaman-baki ‘huppelende beek’ drukt een dergelijk begrip uit. Wij vinden het in Gambay (te Monceau in de Ardennen), Gambais S. et O. (1179 Gambeis), Gambeck (bij Waldeck in Westfalen) (1194 Gambeke) en in een hele reeks Gambach in Duitsland. Als tegenstelling met dergelijke beken die rijk aan water zijn, vindt men er andere die er integendeel zeer weinig hebben: b.v Wambeek Brab., Wannebecq Hen., Wambaix dp. Nord, Wambez Oise, Wambrèches P.d.C. (1096 Wambais), Weiswampach G.H. Lux. en meer dan dertien Wambach in Duitsland. Deze samenstelling is klaarblijkelijk gelijk te stellen met *wan-apa, waaruit Wampe (te Harveng) Wamp (te Arendonk), enz. Verschillende | |
[pagina 217]
| |
etymologieën zijn voorgesteld geworden. Vincent (Top. Fr. § 324) vindt daarin het woord ‘wamba’ ‘buik,’ dat somtijds voor golvingen en valleien gebruikt wordt. Deze opinie is onverdedigbaar want vele oude spellingen bewijzen dat de oorspronkelijke vorm *wan-baki is geweest, en niet *wam-baki. GamillschegGa naar voetnoot(1) vermeldt een z.g. oud-Germaans woord wanòn ‘schijnend, klaar,’ maar MansionGa naar voetnoot(2) zal wel gelijk hebben met in die naam het Germaans woord wan ‘ledig’ te vinden, dat verwant is met het Engels werkwoord to wane ‘afnemen.’ Het geldt aldus beekjes met weinig water, die bij droog weer leeg worden. Michelbeke (arr. Oudenaarde) (1196 Megelbeke) en de Michelbach in Duitsland drukken iets van dezelfde aard uit. Het m. nl. miggelen ‘motregenen’ is verwant met het i.e. meigh- van gr. omicheô, lat. mingere ‘wateren.’ De michelbeken zijn aldus de tegenhangers voor de talrijke Pisselet, Pisseroule van het Walenland. Evenzo arm aan water zijn de *lum-baki geweest, die verschijnen tweemaal als Lombeek in Brabant, en somtijds als Lombise in 't Walenland; b.v. Lombise (arr. Bergen) (1163 Lumbisium, 1188 Lumbica) Lombies (te Ramousies. dp. Nord), Lombisoeul (te Thoricourt) en verscheidene Lambach in Duitsland. De wortel is die van nl. loom en nl. lam, wijzende op iets dat week en traag is. Zekere beken zijn zo klein, dat men ze bijna niet kan zien, zij ‘schuilen.’ Zo ontstond Schuilenbeke (te Meldert-bij Diest); daarom ook noemden de Hollandse colonisten: Schuylkill de rivier van Philadelphia (U.S.A.). Een misprijzen van dezelfde aard viel de z.g. *wars-baki ‘vuile beek’ ten deel m. nl. wars ‘verkeerd, slecht, walgelijk.’ Daaruit Wersbeek (te Molenbeek-Wersbeek in 't Hageland) een synoniem van wars-apa, (waaruit Ychippe (te Leignon) (747 Warsipio) en van Warsage (= nl. Weerst) (arr. Luik). Dezelfde afkeuring ligt ten grondslag aan de benaming *sûr-baki met wrang, zuur water, waaruit Surbize te Ronquières. Brab. (1277. Sorbise), dat men vergelijken kan met de rivier Sure (duits Sauer) in Luxemburg. Van dezelfde soort maar talrijker zijn de *harw-baki waarin het bijvoeglijk naamwoord steekt, dat men in Herbesthal, Herve, | |
[pagina 218]
| |
Auffe (922 Arfia) terugvindt. Heers. Limb. voor Heer-is ‘herwe water’ is er een synoniem van. Dit woord leeft in 't Duits nog voort als herb ‘wrang.’ Uit *harw-baki ontstaat Herbais (te Piétrain) (XIIe s. Herebeek). De huidige Nederlandse vorm van die naam, Hartbeke, is klaarblijkelijk van latere datum, alhoewel hij hetzelfde begrip uitdrukt. Buitendien hebben wij Harbais (bron te Ste Cécile), Herbet (te Bomal) (1314 Herbaq), Herbay (te Fligny, dep. Ard.), HierbiseGa naar voetnoot(1) te Neufville, Harbes (te Housset. Aisne), Herrebeek (te Hoeleden), Harby (te Anseremme), enz. Daar het middelnederduits schal beantwoordt aan ‘flauw’ zullen wij bij de Herbeek en Zuurbeek ook Scaubecq (afd. Wanne-, becq, 's-Gravenbrakel) en Escobecque (dep. Nord) rangschikken. Het water van vele beken wordt flauw en bruinachtig gemaakt door ijzererts. Het is een der redenen waarom zekere kleine rivieren een naam kregen met het adjectief *falwa (waaruit fr. fauve). Dit is het geval met de Vaalbeek (bij Leuven), die inderdaad regelmatig rood gekleurd is door ijzererts. Dezelfde betekenis steekt in Faubais te Autre-Eglise, in een paar Falbeck in Noord-Duitsland (Först. II, 1, 840); een synoniem daarvan is *falw-apa waaruit Velp (in Opvelp. Brab.) (= fr. Fleppe). Ook mag men zich afvragen, of die talrijke Oor-beken hier niet op hun plaats zijn. Ja, indien Mansion gelijk heeft met oer te vertalen als ijzererts. Foerstermann denkt integendeel dat hier een toespeling te vinden is op de oeros die, volgens Caesar, vroeger in onze wouden huisde. Dit is echter weinig waarschijnlijkGa naar voetnoot(2). Veeleer zal oor- het oud-Germaans aura ‘kei, grint’ zijn. Er is in België een Oorbeek bij Tienen (1156 Orbecca) en daarnaast vindt men Orbais bij Nijvel, en Orbais te Op-Geldenaken. Er zijn verscheidene Orbais in Frankrijk o.m. een bekend klooster in dep. Marne (1129 monasterium Orbacense)Ga naar voetnoot(3) en daarenboven Orbey (Ht-Rhin), Urbise (Loire) Urbach (= Fréland. Ht-Rh.). | |
[pagina 219]
| |
Er zijn vele andere Urbach in Duitse streken. Het synoniem *or-apa (?) vindt men in Orp-le-Grand. Brab. In tegenstelling met die uitdrukkingen voor ‘onrein water’ heeft men er ook die op ‘rein water’ wijzen: de talrijke *hlûtr-baki (duits. lauter ‘klaar’) waaruit de banale Duitse hydroniem: Lauterbach, dat te Villers-la-Bonne Eau (een kenschetsende dorpsnaam) Lutrebois is geworden (1315 Lutrebay). Men heeft ook een Lutterbach in het dep. Haut-Rhin. Misschien zelfs is Luttre bij Charleroi een naam van dezelfde aard (?). Te Houwaart (bij Leuven) heeft men een Kleerbeek waarvan de naam al zo klaar is als het water zelf. De meest typische naam echter voor ‘klaar water’ is het geijkte hydroniem *glad-baki, dat overvloedig verspreid is. Men weet dat glad, nu een woord voor ‘slibberig’, in 't Middelnederlands nog de betekenis: ‘klaar, glansvol’ kon hebben, die de oorspronkelijke is, de wortel zijnde: ghel, ghlā van nl. gal ‘geel vloeisel,’ lat. galbus ‘geel,’ nl. glans en in 't bijzonder van kelt. glano- waarnaar zovele rivieren werden genoemd: Glanis, Glanā, de glenn's van Schotland en zelfs in België: Glain (prov. Luik), Glan, bijrivier van de Lesse, enz... *Glad-baki is in België vertegenwoordigd door Glabbeek (arr. Leuven), Op-Glabbeek en Neer-Glabbeek (arr. Hasselt), Glabais (arr. Nijvel) (1110 Glatbeke), Clabecq (arr. Nijvel) (1183 Glabbec). In Duitsland zijn er ontelbare Gladbach. Zelfs Geleisbeek (afd. Ukkel) was Glatbeke in 1215. De verandering in de huidige vorm is onverklaarbaar. Zou het de invloed zijn van fr. glaise ‘leem’? Men is geneigd naast *glad-baki de hydroniemen te plaatsen die het element hel- vervatten, zoals Hellebeke (arr. Ath) (1148 Helbeke) en de verschillende beekjes zo geheten te Itegem, Grimbergen, enz., de rivier Helle te Membach, de Helmara in Zeeland, het dorp Helbeck bij Hagen (Duitsland), de rivier Helpe (hal-apara) bijrivier van de Sambre, de Hulpe voor Ter Hulpen, enz. Dit ware nochtans verkeerd, daar het woord hel (tegen de mening in van MansionGa naar voetnoot(1) vroeger geen synoniem was van het huidige ‘klaar’. Hier betekende het zoals in m.h.d. ‘luid, klinkend’ volgens zijn etymologie (wortel: hel ‘klinken,’ verwant met gr. kelados ‘gerucht,’ irl. cailech ‘haan’). In feite dus is Rivière | |
[pagina 220]
| |
argentine voor de beek van Ter Hulpen, een goede vertaling van de vroegere naam. Een andere afleiding van deze wortel hallen (in 't Middelnederlands een variante van hellen ‘klinken’) is te zoeken in Halbeek (te Wuustherk), Haubecq (te Ghoy), Hallembaye (te Haccourt), Halbach (Först. II. 1, 1214).
Het gerucht van de beken werd ook uitgedrukt door het bekende hydroniem *kor-baki met het m. nl. korren ‘suizen’Ga naar voetnoot(1) ned. duits kurren. Het gaf het ontstaan aan Korbeek-Lo, Korbeek-Dijle, aan Corbais (arr. Nijvel) (1107 Corbeke) en aan het diminutief: Copsoux te Corbais (1757 Corbisoul). Somtijds schreef men Cortebeke voor Korbeek, maar dit is klaarblijkelijk een volksetymologie, alhoewel Cortbach in Duitsland te vinden is. Brombeke (te Langemark), komt misschien van brommen, maar ook hier moet men op zijn hoede zijn. De oudste vormen van de Duitse Brombach bewijzen dat zij oorspronkelijk Brambach waren (Foerst. II. 1, 563) en wat Brombais te Incourt betreft (1173 Brumbays), bij de Brumbays-hoeve en op de grens van het Brungeruz-graafschap (uit Bruningenrode?), het schijnt in verband te staan met de naam van de familie der BruningenGa naar voetnoot(2). Evenmin mag aangenomen worden dat Bruisbeke (te St. Lievenshoutem) een ‘bruisende beek’ is. Inderdaad is de oudere vorm Bursbeke en is daarom Bruisbeke gelijk te stellen met Borsbeek (zie hierboven). De vorm van de rivier heeft natuurlijk een grote invloed gehad op de benamingen. Er zijn ‘kromme beken’ (Krombeke bij Ieper - Cronbach in het arr. Verviers en andere), kronkelige rivieren (Wezembeek bij Brussel, vroeger Wensenbeke 1129 uit m. nl. winsch ‘kronkelig, | |
[pagina 221]
| |
schuins’); SchildbeekGa naar voetnoot(1) betekende hetzelfde, want schil, schel werd vroeger gezegd voor al wat krom was. Zekere beken waren betrekkelijk breed zoals Rumbeke bij Roeselare, Rombeek te Bornem Rombies (dep. Nord). Er zijn natuurlijk diepe beken zoals Diffenbach. Mos. maar niet Diepenbeek bij Hasselt, want deze vorm van de naam is nieuw. Men spreekt nog dikkemik uit en de andere vorm Tidenbecken (1092) is van aard om te doen geloven dat het hier geldt een ‘beek van een zekere Thiuda.’ Sterrebeek bij Brussel (1173 Stertbeke) en Stierbecq te Tubeke zijn beken met z.g. steerten (= staarten) zoals men somtijds zei voor een strook vruchtbare grondGa naar voetnoot(2) langs een rivier of een moeras, wat ook door Kakebeek (te Bocholt, S.M. Lierde, enz.) uitgedrukt wordtGa naar voetnoot(3). Als deze hellingen hoger zijn dan gewoonlijk zei men *hlid-baki, de bron van Lebbeke (arr. Dendermonde). Ook Lubbeek bij Leuven is niettegenstaande zijn uitzicht geen *laubaki, want in 1159 was zijn naam Lithbeche en in 1170 Litbecci. Dit is waarschijnlijk ook de voorgeschiedenis geweest van Lubecq (te Questrecques. P.d.C.)Ga naar voetnoot(4). Linkebeek (bij Brussel en te Denderwindeke)Ga naar voetnoot(5) is een andere manier om hetzelfde begrip uit te drukken. link voor hlink is hetzelfde woord als eng. link (b.v. in golflinks).
Andere rivieren hebben onregelmatige oevers en maken b.v. grachten of holen. Dit is waarschijnlijk het geval geweest met Hollebeke bij Ieper (misschien geldt het een beek die in een diepte loopt - vgl holleweg) - Ook Hoelbeke bij Tongeren wijst op een rivier met grachten (m. nl. hoel ‘gracht, hol’)Ga naar voetnoot(6). De Leibeek (te Leuven) was een afvoergracht (m. nl. lei, leide), zoals de Zillebeke. W. Vl. (nl. zijl ‘sluis, afvoergracht’), maar het com- | |
[pagina 222]
| |
positum bij uitstek om een rivier aan te duiden die plassen maakt is *mari-baki, de bron van ontelbare Meerbeek's, bv. Meerbeek (arr. Leuven), Meerbeke (arr. Aalst), Meerbeke (te Nederbrakel, te Assent, te Bierbeek, te Kampenhout, enz.), Boortmeerbeke ‘Meerbeek op den oever,’ Westmeerbeek in de Kempen. In 't Waals heeft men Marbais (arr. Nijvel) (1050 Marebace,) Marbais (arr. Thuin) (1025 Marbasium), Marhay Marbay (te Hamipré), de Marbase (Nethen), Marbaix (dep. Nord), Marbay, bijrivier van de Maas te Mézières. Ard. De naam is in Duitsland veel minder gewoon (Mörbach bij Holenstein, Meerbeek bij Schaumburg-Lippe. Forst. I. 2, 207). - Men heeft het verkleinwoord Marbisoux te Tilly en te Gozée. - Zoals hierboven werd gezegd is ook Merbes. Hen. een verkorte Meerbeek. Merelbeke (bij Gent) is een variante van Meerbeke, die men ook bij Mersch G.H. Lux. aantreft. In de schep-beken ging men water scheppen. Deze is de oorsprong van Schubbeek (te Lubbeek) (XIVe s. Scibbeke), synoniem van Schiplede, Schiplaken. In zekere streken vloeien de rivieren op een bed van stenen. Het zijn die welke de naam verdienden van *stain-baki waaruit Steenbeke te Langemark, Steenbecque (dep. Nord), Steinbais te Grand-Rosière. Brab. Men is verwonderd zovele van die namen aan te treffen in streken, die volstrekt niet steenachtig zijn: waarschijnlijk gold het gekasseide voorden. Minder verrassend zijn Steinbay te Limerlé Lux. en de ontelbare Steinbach in DuitslandGa naar voetnoot(1). In Piètrebais Brab. en Perbais (te Walhain St. Paul) heeft men steen door petra vervangen. Eindelijk werden zekere beken door hun kleur gekenschetst. Witte beken en zwarte beken bestaan sporadisch in geheel het Vlaamse land. Nochtans dient aangestipt dat verscheidene Zwartebeek's (zo genaamd omdat zij turf vervoeren) bijrivieren zijn van de Demer, die in 't Keltisch juist dezelfde naam draagt (tam-ara ‘donkere rivier’). Bruine d.w.z. donkere, zandachtige rivieren zijn er ook: Bruinbeek, b.v. te Schellebelle en verscheidene Brunenbach in | |
[pagina 223]
| |
Duitsland. Een synoniem daarvan Brunafa, m. Braunlauf geworden loopt bij St. VithGa naar voetnoot(1). De meest typische naam, steunend op de kleur van het water, is echter *hûn-baki, waarin men het oude woord hûn- geelachtig, bruinachtig’ aantreftGa naar voetnoot(2). Zo werden gevormd: Humbeek (arr. Brussel), Hombeek (bij Mechelen), Humbecq (te Marcq), Hunbach bij Trier, Humbech bij Siegburg. De synoniemen hûn-apa, waaruit Hanepe bij Deventer, Honnef in Duitsland en *hûn-aha in verscheidene Duitse namen steunen de betekenis welke wij aan Humbeek toekennen en die trouwens zonder samenstelling in de naam van de rivier Hon in Henegouwen verschijnt. Het gebeurt dat de kleur uitgedrukt wordt door een vergelijking met zekere vloeistoffen. Het bier met zijn geelachtig uitzicht was daarvoor bij uitstek aangewezen. Het is dus normaal dat er beken zijn met namen zoals Bierbeek. Brab., Bierbecque (te Lessen), Bierbais (te Mévillers)Ga naar voetnoot(3). Een synoniem is Biervliet (in Zeeuws Vlaanderen). Het schijnt dat bij de Kelten de mede dezelfde rol heeft gespeeld en aanleiding gegeven tot namen zoals Meduantum > Méan. pr. Namen, alhoewel Krahe dergelijk toponiem uit een vermoedelijke stam medua voor medio trekt. (?). Het kan zijn dat het een of 't ander van de Aalbeke welke wij als ‘palingenbeek’ hebben vertaald ook een samenstelling is met een woord voor ‘bier’ (ags. alo, eng. ale). Een toespeling op de ‘wijn,’ vinden wij soms ook, b.v. in Winbach, bij S. Goar in de Rijnstreek. Jammer genoeg hebben ook minder aantrekkelijke vloeistoffen als metaforen gediend, b.v. beer (fr. purin) in Berbeke (bij Arnsberg, Duitsl.), Berbroek (bij Hasselt). Men weet dat tîlo-‘vloeiende drek’ in Dijl, Thil dergelijke onelegante metaforen heeft geleverd. | |
[pagina 224]
| |
Slotwoord.Uit dit overzicht van de hydroniemen waarin het woord beek een plaats heeft gevonden, zijn er verscheidene gevolgtrekkingen te maken. Eerst wordt men getroffen door het groot aantal geijkte composita, die als zodanig overal verspreid werden waar de Germanen geweest zijn. Bedoeld worden voornamelijk samenstellingen zoals Glabbeek, Humbeek, Meerbeek, Herbeek, Korbeek, Oorbeek, Roosbeek, Wanbeek, Goorbeek, Jabbeek, enz. Klaarblijkelijk hebben de Germanen hiermee gehandeld zoals dikwijls met hun persoonsnamen. Zij hebben ze op allerlei waterlopen toegepast in navolging van andere beken, die zo heetten, en waarschijnlijk dikwijls zonder zich gans bewust te zijn van hun betekenis. Deze laatste mening wordt gestaafd door het grote aantal verouderde woorden die er in vervat zijn. Deze composita behoren dus tot de oudste ‘voorraad’ van toponiemen van de Germanen, wat trouwens ook hierdoor wordt bewezen dat de Scandinaviers in Normandië vele composita aanbrachten, die dezelfde zijn als die van de Franken. Treffend is het ook hoe die composita zeer ver in Frankrijk ingevoerd werden ten koste van de vroegere hydronymie, en hoe stevig zij zich daar gevestigd hebben. Wat betreft de betekenissen, zij geven geen bewijs van veel verbeeldingskracht en evenmin van dichterlijke strekking. Zij beantwoorden echter geheel en al aan wat men op normale wijs van nature uit geneigd is van de rivieren te vertellen. Daar beek een langer leven heeft gehad dan de hydroniemen ah(w)a en apa, is het normaal dat verscheidene samenstellingen met die ouderwetse stammen vervangen werden door composita met baki, des te gemakkelijker daar zij meestal van dezelfde elementen voorzien waren. Ook begrijpt men dat zekere vroegere namen verlengd werden door toevoeging van beek, waaraan men gewend was, als een waterloop genoemd moest worden. Wij constateren het in alle geval in Everbeek (arr. Ath) (naast Evere uit kelt. ab-ara), Etterbeek en | |
[pagina 225]
| |
Itterbeek uit kelt. it-ara, jat-araGa naar voetnoot(1). Bolsbeek uit bol-isa, Gaasbeek, waarschijnlijk uit gat-isa, Asbeek uit askâGa naar voetnoot(2). Buiten die gevallen, mag men met de baki-composita van geen ‘aanpassing’ van voor-Germaanse benamingen spreken, zoals het dikwijls gebeurd is met samenstellingen met -apa en -ah(w)a, die veel gemakkelijker uit Keltische formaties met -aba, -ava konden getrokken worden. De beek-namen zijn aldus bona fide Germaanse scheppingen die des te meer succes hadden daar de beken vroegertijds een veel grotere rol speelden dan nu. Zij hadden zoveel belang dat oneindig vele bewoonde plaatsen hun namen kregen, juist omdat zij de reden van bestaan van die dorpen waren. Ook voor de verplaatsing der legers en van de reizigers waren de waterlopen een element van eerste aanleg. Dat blijkt uit het feit dat meestal de plaatsen die naar rivieren genoemd zijn juist op het punt gelegen zijn waar de heirwegen die waterlopen doorkruistenGa naar voetnoot(3). Zij boden namelijk gelegenheid voor het drenken van man en vee, zij waren door gras omgeven dat ook voor de paarden te pas kwam en, aan de andere kant ze berokkenden dikwijls moeilijkheden bij het oversteken, als er geen brug bestond. Men moest door water en slijk waden. Zodat deze overgangen bekende oorden op de steenwegen waren die als mijlpalen konden dienen. Het is een van de redenen waarom de Franken zovele van die rivieren herdoopt hebben, in verband met de indruk, welke die waterlopen op hen maakten. |
|