Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1953
(1953)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anthonis de Roovere's Lof vanden heyligen Sacramente (1457)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Lof vanden heyligen Sacramente: inhoud.Intussen kon, in 1562, A. De Roovere's Lof van den heyligen Sacramente op een glorierijk verleden bogen. Naar alle waarschijnlijkheid in 1457 vervaardigd, bestaat het uit 15 strophen (elk van 15 versregels), die ongeveer op het volgende neerkomen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Lof vanden heyligen Sacramente: lotgevallen (1457 - 1953)Deze rijke en op indrukwekkende wijze verklankte inhoud, door zaakkundige tijdgenoten goedgekeurd en voorts algemeen bewonderd, werd al spoedig in verschillende kerken uitgehangen,Ga naar voetnoot(1) o.m. te Brugge, alwaar de 15 strophen in 3 symbolische kolommen, van gelijke hoogte en elk van 5 strophen, zijn ondergebracht, met daarboven de voorstelling van een monstrans en, links en rechts hiervan, onderscheidenlijk 8 geestelijke vereerders en 8 geestelijke vereerstersGa naar voetnoot(2). Het werd voorts in menig gewoon afschrift verspreid, met het gevolg dat het reeds in 1478 te Gouda als een der oudste Nederlandse drukwerken het licht zag. Na de jaren 1600 echter geraakte dit eenmaal zo gewild meesterstuk in de vergeethoek, om pas tijdens het eerste kwart van deze onze eeuw opnieuw de belangstelling gaande te maken: in 1918 besprak het Dr. G.C. van 't Hoog met grote waardering in zijn proefschrift, terwijl Th. de Jager er kort nadien geestdriftig over uitweidde (nl. in 1924 en in 1927)Ga naar voetnoot(3). Niettegenstaande deze tweevoudige voorlichting gaat pater B.H. Molkenboer O.F. het nog met volledig stilzwijgen voorbij, zowel in 1922Ga naar voetnoot(4) als in 1930Ga naar voetnoot(5), ofschoon hij in eerstgemeld jaar een tiental Nederlanders noemt, die eveneens het H.S. hebben bezongenGa naar voetnoot(6) en tevens verklaart, dat Nederland voor de eucharistische literatuur meer heeft gedaan dan welk ander land ook. Vanzelfsprekend wordt door dr. G.C. van 't Hoog en Th. De Jager op meer dan één treffende plaats van het beroemd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedicht gewezen en wellicht zal licentiate J. Balcaen zulks in haar scriptie (1950)Ga naar voetnoot(1) evenmin hebben nagelaten, doch van een doorlopende en grondige commentaar op deze van moeilijkheden grimmelende 225 versregels zal eerst kunnen gesproken worden nadat dr. J. Mak de volledige werken van De Roovere voor iedereen toegankelijk zal hebben gemaaktGa naar voetnoot(2). In afwachting prijs ik mij gelukkig, hier enkele ophelderingen te kunnen mededelen in verband met dit werkelijk groots refrein. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Twee sacramentswonderen opgehelderd.In onze samenvatting van het gedicht lieten wij horen, dat vnl. twee mirakelen van het H. Sacrament door De Roovere worden geprezen (XIV, 200 vlgg.):
Van beide mirakelen nu was het verhaal in de 15de eeuw nog in omloop, doch blijkbaar niet in dezelfde mate. De buitengewone beknoptheid van de eerste toespeling (v. 202-3), zo onthutsend voor de hedendaagse lezer, gerechtigt ons echter tot de veronderstelling, dat de tijdgenoot volledig van het erin slechts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heel eventjes aangeroerde wonder op de hoogte moet zijn geweest; daarentegen schetst ons de tweede toespeling (v. 204-207) het uitzonderlijk gebeuren op zulk een wijze, dat ook thans nog om het even wie er zich toch enig denkbeeld van kan vormen, waaruit wij menen te mogen afleiden, dat het in de 15de eeuw minder algemeen bekend was. Laten wij derhalve eerst de tweede toespeling onderzoeken. Tweede wonder. - Hugo de Sancto Victore dan, om wie het hier gaat, was een befaamd godgeleerde en mystisch wijsgeer, die in 1141, op ruim 40jarige leeftijd, te Parijs overleed als prior van de abdij van Saint-Victor aldaar en die vooral bekend is gebleven, zoals trouwens menig scholasticus, wegens zijn pogingen tot verzoening van geloof en wetenschapGa naar voetnoot(1). In zijn laatste ogenblikken werd hij bijgestaan door Osbert, zijn ordebroeder, die evenwel, getuige diens desbetreffend en zeer aangrijpend relaas, niets gezien of gehoord heeft van wat aan de gegevens van ons gedicht herinnert, tenzij dan dat Hugo met de grootste innigheid de H. Communie heeft ontvangen, zonder meerGa naar voetnoot(2). Zowat 50 jaar nadien nu overleed in dezelfde abdij de Parijse godgeleerde Maurice de Sully (1196). Daar deze geestelijke op zijn sterfbed ten zeerste naar het viaticum verlangde, doch ongelukkig geen de minste spijs meer kon innemen, bracht men hem een ongewijde hostie. De zieltogende weigerde ze echter, zodat men wel verplicht was, hem hierop een gewijde toe te dienen, wat hem een vurig dankgebed ontlokteGa naar voetnoot(3). Dit tweede geval werd al spoedig met het eerste versmolten, bij zoverre dat wij in de omstreeks 1250 ontstane Legenda Aurea lezen hoe Hugo de Sancto Victore, tijdens zijn laatste ziekte geen voedsel meer kunnende verteren, niettemin aandrong op het ontvangen der hostie en hoe hij, na de ongewijde van de gewijde te hebben onderscheiden (zonder deze laatste evenwel te nuttigen), met ten hemel geheven handen uitriep: ‘De Zoon klimme naar Zijn Vader op en de geest naar zijn God, die hem geschapen heeft!’ Bij die woorden, aldus de Legenda Aurea, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blies hij de laatste adem uit en de hostie verdween aldaar’Ga naar voetnoot(1). Zoals bekend werd de Legenda Aurea een der meest gelezen boeken tijdens de latere middeleeuwenGa naar voetnoot(2), doch de inhoud ervan werd niet steeds ongewijzigd afgeschreven. Aldus gebeurde het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat, tegen het einde der 13de eeuw, een Duits minderbroeder ons verhaal in zijn Flores Temporum als volgt beëindigt: ‘Hugo bad: De Zoon klimme naar Zijn Vader op en tegelijk met hem klimme mijn geest naar Hem op, die hem geschapen heeft!’ Na deze verzuchting verdween de hostie en Hugo verwisselde in volle gelukzaligheid het tijdelijke met het eeuwige’Ga naar voetnoot(1). Het is duidelijk dat het slot van deze versie (en alleen van deze) met De Roovere's voorstelling overeenkomt. Daar aan de andere kant ‘uut tsabdts handen’ kennelijk teruggaat op ‘met ten hemel geheven handen’ van de Legenda Aurea, is De Roovere misschien uitgegaan van een bron, hetzij een schriftelijke, hetzij een mondelinge, waarin de zoëven besproken bijzonderheden meteen te vinden zijn. In dit gewag lette men er op, dat ‘Huugo van S. Victoors’ (noteer de s!) in v. 204 en ‘voert’ (v. 206) reeds in de Legenda Aurea voorkomen (vgl. p. 566, n. 2). Hoe dan ook biedt de anders niet te best begrijpelijke versregel 206 voortaan geen moeilijkheden meer, want hij betekent eenvoudig: ‘Gij, hostie, voert van uit de opgeheven handen des zieltogenden abts ten hemel.’ Afgezien hiervan is de hele passus nogal verward: vv. 204-205 schijnen inderdaad een wonder in te leiden, waarvan iemand anders dan Hugo, nl. een ongenoemde abt, de held is, terwijl bovendien de naam Hugo in zulk kort bestek tweemaal wordt herhaald. Tot dusver de tweede toespeling, die wel degelijk enige nadere verklaring behoeft. Eerste wonder. - Daarbij vergeleken is de eerste toespeling (hoewel, wij leggen er andermaal de nadruk op, voldoende duidelijk voor de tijdgenoot) een echt raadsel voor het verre nageslacht, zodat een commentator er zeer terecht heeft bij aangetekend: ‘Welke geschiedenis is dit?’Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laten wij al dadelijk bekend maken, dat de hier bedoelde Gregorius eigenlijk de in de 6de eeuw levende H. Gregorius is, eerste paus van die naam (590-604) en bijgenaamd: de Grote. In de oudste levensbeschrijving nu, die een northumbrisch monnik uit Streoneshalh (Whitby) omstreeks het jaar 700 van hem gemaakt heeft, duikt een verhaaltje opGa naar voetnoot(1), dat 200 jaar later in Paulus Diaconus' geïnterpoleerde biografie van Gregorius is overgenomen en dat we hier enigszins besnoeid weergeven (cursivering van ons):Ga naar voetnoot(2) ‘In de stad Rome leefde een voorname vrouw, die uit godsvrucht hostiën maakte, welke zij dan 's Zondags in de kerk offerde. Op zekere keer ging zij, zoals zulks gebruikelijk is, in de rij ter communie, en toen, bij het aanbieden der hostie, paus Gregorius haar aldus toesprak: “Het Lichaam Onzes Heren Jezus Christus bewerke de vergiffenis Uwer zonden en Uw eeuwig heil!,” toen glimlachte zij. Dadelijk hield de paus de hostie in, legde ze terzijde op het altaar, alwaar de diaken er moest voor zorgen tot wanneer alle aanwezigen zouden hebben gecommuniceerd. Na de mis vroeg de H. Gregorius aan de vrouw: “Vertel ons toch eens, wat voor een gedachte in U opgekomen is, toen U bij de communie hebt geglimlacht?” De voorname vrouw antwoordde: “Ik merkte op, dat het mij aangeboden stuk deel uitmaakte van de hosties, die ikzelf gebakken en voor U meegebracht heb; toen U dus dat stuk het Lichaam Christi noemde, heb ik geglimlacht.” Daarop hield Gregorius een toespraak tot het volk met de vermaning, innig God te bidden opdat Hij, ter versterking van het geloof, aan de lichamelijke ogen zou tonen wat deze ongelovige vrouw met de ogen van de geest en van het geloof had dienen te zien. Na dit gebed stond hij met haar en het volk op, ging op het altaar toe (waaromheen, wegens het hemelse schouwspel, allen elkaar verdrongen), verwijderde de palla en ontdekte - al het volk en de vrouwen keken nieuwsgierig toe - een gedeelte van een kleine vinger, druipend van bloed. Tot de voorname vrouw sprak hij: “Leer ten minste thans geloof hechten aan de Waarheid, die U verzekert: “Het brood, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat ik geef, is mijn vlees en mijn bloed is waarlijk een drank.” De Schepper, die onze zwakheid vooruit heeft geweten, heeft het brood en de met water gemengde wijn, welker uiterlijke gedaanten dezelfde blijven, in Zijn vlees en in Zijn bloed veranderd.” Vervolgens liet Gregorius alle toeschouwers de almachtige God bidden, het hoogheilig geheimenis opnieuw in zijn vroegere gedaante te willen herstellen, opdat de vrouw het zou kunnen nuttigen. Zulks gebeurde dan ook en allen, die er getuigen van waren, werden daardoor sterker in de liefde tot God en in het rechtzinnig geloof.’ Ook dit verhaal werd in de middeleeuwen graag naverteld, grotendeels naar het voorbeeld van de Legenda Aurea (ca 1250)Ga naar voetnoot(1) en van Vincentius Bellovacensis' Speculum Historiale (ca. 1260)Ga naar voetnoot(2), uit welk laatste reuzenwerk o.a. Jacob van Maerlant het heeft vertaaldGa naar voetnoot(3). Nog in 1569 vat Marnix het in zijn Biënkorf zeer bondig samen, met de belangrijke randbemerking, dat alle catholieke schrijvers het aanhalenGa naar voetnoot(4). Nu rijst de vraag: welke van de talrijke varianten op het verhaal van de bloedige vinger heeft De Roovere gebruikt? V. 203 zal ons op de weg helpen. Nergens immers zegt Gregorius zelf, dat de voorname vrouw geloofde. Vatten wij echter Gregorius op als de legende van Gregorius, d.w.z. de legende van Gregorius, zoals ze in de Legenda Aurea te vinden is, dan verdwijnt niet alleen deze moeilijkheid, doch tevens wordt ons het werk opgegeven, waaruit de dichter heeft geput, nl. de Legenda Aurea, die inderdaad het verhaal besluit met: ‘ende doe geloofde dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijf.’Ga naar voetnoot(1) Tegelijkertijd stellen we vast, dat geloofde hier een zeer preciese betekenis heeft, nl. ‘geloofde in de transsubstantiatie of zelfstandigheidsverandering,’ terwijl anderzijds backeghe niet een beroepsbakkerin of een bakkersvrouw aanduidt, maar wel een vrouw, die uit godsvrucht hostiën bakt of maaktGa naar voetnoot(2). Ten slotte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menen wij de eerste toespeling volgenderwijs te kunnen paraphraseren: ‘Door het wonder van de bloedige vinger geloofde de vrouw, die te Rome uit godsvrucht hostiën maakte, in de transsubstantiatie, zoals de legende van Gregorius ons bericht.’ Wij geven grif toe, dat i.c. De Roovere zijn woorden nogal geweld aandoet en heel wat als bekend veronderstelt, maar wie daar niet steeds op bedacht is, zal bezwaarlijk 's mans gedichten ten volle kunnen waarderen. Bovendien bewijzen de twee toespelingen, dat hij inzake bepaalde gegevens niet onafhankelijk staat. Overigens getuigt pater Van Mierlo, dat in ons gedicht motieven uit het Lauda Sion voortdurend doorklinkenGa naar voetnoot(1) en reeds dr. G.C. van 't Hoog heeft goed doen uitkomen, dat De Roovere een ontwikkeld man was, die o.a. ook wel verschillende werken uit de middeleeuwse Nederlandse letterkunde zal hebben gekendGa naar voetnoot(2). Dit vermoeden kunnen wij thans met een voorbeeld bevestigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Ruusbroec (1293-1381) en De Roovere (ca. 1430-1482).Toen wij verleden jaar de volledige werken van Jan van Ruusbroec mochten bestuderen in de weergaloze uitgave van het Ruusbroec-Genootschap, werden wij in des Groenendalers onvolprezen verhandeling, Een Spieghel der eeuwigher Salicheit (1359)Ga naar voetnoot(3), op zo menige plaats aan ons van elders bekende klanken en beelden herinnerd, dat wij eindelijk tot het onverwacht besluit konden komen: De Roovere heeft bewust tractaat op grote schaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
benuttigd bij het opstellen van zijn beroemde Lof vanden heyligen Sacramente. De ruim 40 plaatsen uit deze Spieghel, die wij letterlijk of ongeveer in de Lof terugvinden, zullen wij dan ook hieronder laten volgen en, waar het pas geeft, deze parallellen bespreken. 1. Handelende b.v. over het feit, dat Christus zowel in het brood als in de wijn van het Sacrament aanwezig is, schrijft Ruusbroec (p. 157)26: ‘Ende al sijn de consecratiën des Lichamen Ons Heeren ende sijns Bloeds ghedeilt ende onderscheeden in materiën, ende in formen der waerde, in ghedeenten, ende oec in beteekeninghen: si vergaderen in ééne waerheit, ende si sijn één Sacrament ende .i. Cristus. Want de levende Lichame Ons Heeren inder hostiën en es niet sonder sijn eighen Bloed; noch sijn Bloed in den kelc en mach niet sijn sonder sinen Lichaeme, daert in leeft. Ende aldus es Cristus onghedeilt ende al te male in ieghenwelken deele des Sacraments.’ Deze heldere uiteenzetting nu maakt bij De Roovere 10 versregels uit (v. 91 - 100): de eerste vier bekorten het voorbeeld, de volgende zes, integendeel, nemen het nagenoeg woordelijk over: 91[regelnummer]
{ O verborgen gheloove, al es ghedeelt
{ Tbroot enten wijn eerstwaerf in tween,
{ Int consacreren zijn zij verheelt,
{ Materie ende voorme te zamen een.
95[regelnummer]
{ Want Xpristus levende lichame reen
{ Nes int broot niet zonder zijn eighen bloet,
{ Noch zijn bloet niet inden kilct ghemeen
{ Zonder tlichaem daer tleven in es behoet,
{ Maer onghedeelt, ende elc deel vulmaect ende goet
100[regelnummer]
{ Des sacraments, als godlic accoort.
Men zal opmerken, dat de eerste vier regels niet al te doorzichtig zijn, mede wegens het zeldzame woord verheelt (v. 93) d.w.z. verenigd. Waarschijnlijk heeft de dichter zelf zulks ingezien, want op de ontleende uiteenzetting laat hij een soort commentaar volgen (v. 101 - 104): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
101[regelnummer]
De materie es tbroodt entie vloyende vloet
Des wijns; de vorme es tgoddelike woordt
Dat die priester spreict ende dat Xpristus hoort:
Dit es myn vleesch ende myn bloet bekent.
Deze commentaar komt evenwel op zijn beurt helemaal overeen met de volgende passus bij Ruusbroec, ofschoon deze passus een heel eindje aan de eerder ontleende voorafgaat (p. 15622): ‘Siet aldus hebdi materie ende forme ons Sacraments. De materie, dat es brood ende wijn. De forme, dat sijn de waerde Ons Heren, daer Hi sprect: ‘Dit es mijn Lichame, ende dit is mijn Bloed.’ Het valt eveneens op dat de dichter bepaalde woorden (v. 95: reen; v. 97: ghemeen; v. 101: vloyende vloet) vooral uit rijmnood gebruikt, een paar keren zijn toevlucht neemt tot de vrije zinbouw (v. 100: des sacraments; v. 103: bekent) en in twee gevallen duister wordt (v. 98: daer tleven in es behoet; v. 100: als godlic accoort).
2. De tweede ontlening hangt nauw met de vorige samen. Na zijn hierboven aangehaalde uiteenzetting vervolgt Ruusbroec aldus (p. 1586): ‘Ende sonder heefsel tarwen brood, ende gheen ander dranc dan allettel waters ende wijn en mach tote onsen Sacramente sijn. Dit beteekent ons dat Cristus was onnoosel (= schuldeloos), saechtmoedegh ende onverhaven onder alle menschen. Ende Hi was dat edele Tarwen-coren dat ghestorven es ende ghevallen in de erde, ende heeft ons bracht vele vrochte, dat es: onser alre leven in kerstenen gheloove. Hi es oec de ghewareghe Wijnstoc dien sijn Vader gheplantd heeft in onsen wijngaard: Ute sinen wonden vloeyt ons balsame ende wijn; Die edele roke ende smaec doet de minnende dronken sijn.’ Ook ditmaal verwerkt De Roovere deze stof tot een volledige strophe, die onmiddellijk bij de reeds besprokene aansluit (v. 106 vlgg.): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
106[regelnummer]
Lof, glorieuse hostie, godlic besefsele,
Ghewrocht van pueren taeruwen greyne,
Ghebacken zonder ghist oft hefsele;
Voort wijn ten kilcke ende lettel fonteine
110[regelnummer]
Beteekent dat Xpristus leven reyne
Onnosel, zachtmoedech was ende onverheven.
Van allen menschen es hij ooc alleine
Dat edele taruwe coorne bescreven,
Twelcke heeft hem bloeyende ant cruce ghegheven,
115[regelnummer]
Wiens vrucht in onsen gheloove groeyt.
Lustich es hy den wynstoc beseven
Die in onsen wijngaert der kercken bloeyt,
Want ons uut zijnen .V. wonden vloeyt
Balseme ende wijn, die de ziele duer rent.
120[regelnummer]
Lof, wonderlic ghebenedijt sacrament.
Deze verwerking geeft tot dezelfde opmerkingen als de eerste aanleiding: rijmshalve gebezigde woorden (v. 110: reyne; v. 112: alleine; v. 113: bescreven), vrije zinsbouw (v. 116: Lustich); duisterheid wegens misvatting (v. 112: Van allen menschen es hy ooc alleine). Daarenboven verbleekt het equivalent (v. 119) ‘Balseme ende wijn, die de ziele duer rent’ naast de veel schoner verzekering: ‘.... balsame ende wijn; die edele roke ende smaec doet de minnende dronken sijn,’ des te meer daar het een navolging is van Ruusbroec (p. 15931): ‘Ende alse wi dien (= sinen Lichame) in ons eten ende teeren met innegher devotiën, soe vloeyt ute sinen Lichame sijn gloriose heete Bloed in onse natuere ende in alle onse aderen, ende alsoe werden wi ontfunct in minnen ende in herteleker liefden tote Heme, ende al doorvloeyt, lijf ende ziele, met loste ende met gheesteleken smake.’ Denken wij anderzijds aan De Roovere's ‘pueren taeruwen greyne’ (v. 107), dan wil het ons voorkomen, dat het nogal vreemdsoortige zinsdeel bij Ruusbroec: ‘Ende sonder heefsel tarwen brood’ het overblijfsel kan zijn van: ‘Ende sonder heefsel tarwen brood rein,’ zodat wij mitsdien, met wat onmiddellijk volgt, 3 rijmende prozaregels zouden verkrijgen, die de anders moeilijk te verklaren omzetting (‘Ende sonder heefsel tarwen brood’) wettigen en een soort tegenhanger zijn van de drie rijmende prozaregels op p. 18521. V. 117 bij De Roovere verdient insgelijks onze aandacht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijkt men immers deze regel met Ruusbroec's ‘de Wijnstoc dien sijn Vader gheplantd heeft in onsen wijngaerd,’ dan is men allicht geneigd, ‘der kercken’ bij De Roovere voor een soort stoplap te nemen. Dusdoende zou men zich nochtans vergissen, aangezien afschrift D van Ruusbroec's Spieghel der eeuwigher SalicheitGa naar voetnoot(1) hier luidt: ‘... in onsen wyngaert der heyligher kerken.’ Hieruit is tevens af te leiden, dat De Roovere een handschrift moet hebben gebezigd, dat met het uit 1461 daterend afschrift D overeenkomt (zie verder pp. 588 en 590). 3. De derde ontlening betreft de bekende strophe, met haar werkelijk schitterende aanhef (v. 31 vlgg.): 31[regelnummer]
Een mueghende prinche, die in eenich consilie
Of in vreymde landen te treckene begheert,
Hy verzaemt gheerne by hem alle zyne familie
Ende al dat zijnen dienst bezweert.
35[regelnummer]
O minlicke Xpristus, die therte verteert
Van uwen beminden in uwer minnen,
Ghy waert die prinche entie blide weert
Die uwen apostelen daet bekinnen
Tvertrecken thuwes vaders lande binnen...
In verband met deze ongetwijfeld bewonderenswaardige versregels lezen we dan ook bij dr. G.C. van 't Hoog:Ga naar voetnoot(2) ‘Wat kan De Roovere - daar hebben we den dichter - aardig een beeld kiezen om zijn betoog in te leiden! De teekening roept onwillekeurig 't begin van Jezus' gelijkenis van de Talenten in u op - maar toch, hoe frisch doet het beeld aan, in deze omgeving, waar de dichter Jezus dien prins noemt, die zijn discipelen bijeenriep voor hij vertrok naar zyns vaders lande.’ Welnu, deze te recht hooggeschatte vergelijking zou nooit bij De Roovere zijn opgekomen zonder de hulp van Ruusbroec, die sprookjesachtig schrijft (p. 15417): ‘Wanneer een groot coning ochte .I. wijs landsheere varen wilt in pelgrimagiën in verren lande, soe roept hi sine ghenoote te gadere ende beveelt hen sijn land, sijn volc, sine kindere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 576]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende sine familie, dat si al dat regeren ende bewaren in payse ende in vreden, tote diere tijd dat hi wedercomt in sijn land. Alsoe gheliker wijs, Cristus, de eeweghe Wijsheit Gods, Coning der coninghe ende Heere alre heeren, doe Hi sine pelgrimagie in dese elendeghe werelt volbracht hadde, doe woude Hi varen in sijn vaderland ende ten lesten daghe weder comen ten ordeele. Ende hier - omme, vore dien dagh dat Hi sterven woude, soe stichte Hi eene groote feeste, ende dat was een avondeten; ende daer - toe noodde hi de meeste princen der werelt, dat waren sine apostelen, want hi woude hen besetten ende bevelen sine Sacramente, sijn volc, sijn rike...’ Zie nog Ruusbroec, p. 16917: ‘Hi heeft Heme ghekleedt met onser alre menscheit, alse .i. coning.’ Inmiddels is De Roovere hier enigszins zelfstandiger te werk gegaan, maar hij heeft daarbij niet klaar gezien in Ruusbroec's parallel (overigens een der schoonste, die wij kennen): hij zegt b.v. niet, wat Ruusbroec wèl doet: met welk doel zijn prinche zijn genoten verzamelt. Tevens dient aangestipt dat de apostrophe: 35[regelnummer]
O minlicke Xpristus, die therte verteert
Van uwen beminden in uwer minnen
beschouwd kan worden als de quintessens van Ruusbroec's befaamde bladzijden over de ‘mengeraal,’ die op de uitgewerkte vergelijking in kwestie volgen en o.m. deze uitlating bevatten (p. 15925): ‘Jhesus Minne es van soe edelen aerde: daer si teert, daer wilt si voeden. Al verteert ons Jhesus te male in Heme, daer vore gheeft Hi ons Hem selven.’ Voorts stellen we vast, dat de term blide weert (v. 37) insgelijks in Ruusbroec's parallel wordt aangetroffen (P. 1558). 4. Over Gods volstrekte almogendheid lezen we bij Ruusbroec (p. 1574): ‘...: die hemel ende eerde ende alle ding van niete maecte, Hi mach oec wel verwandelen de eene substantie in de andere, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 577]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daer Hi wilt; ende die in enen oeghenblicke verwandelde alle de wateren van Egypte in bloede, ende Loths wijf in eenen steen, ende ute der drooeghere steenroke dede vloeyen eene starke riviere van watere, ende menegh ander grooet wonder dat ghescreven es in dat Oude Testament, ende oec int Nuwe: want Heme sijn alle ding moghelec ende onderdaen.’ De uitgevers (p. 157, voetnoot 2) nemen aan, dat alles wat hierboven tussen de kommapunt en de dubbele punt staat een aanvulling is van de protasis, nl.: ‘die hemel ende eerde ende alle ding van niete maecte.’ Men kan evenwel ook veronderstellen, dat ‘Hi mach... Hi wilt’ te vroeg geschreven werd in plaats van na de dubbele punt. In elk geval heeft De Roovere dat zo begrepen, want hij dicht na: 76[regelnummer]
O wonderlic god, die hemel ende eerde
Maectet van nieten ende zonder pijne,
Ende die al twater van egypten begheerde
In een hoogheblic niet dan bloet in schijne,
80[regelnummer]
Ende die lothts wijf brocht als een steen te zijne,
Ende huter droogher steen rootse deit water vloyen,
Mocht ghy dan niet, by uwer godheit divine,
Dit werc doen boven natueren bloyen?
Hier moeten wij wijzen op divine (v. 83), een stoplap, alsook op begheerde (v. 78), waarschijnlijk voor bekeerde, zodat wij lezen: ......hoogheblic: niet dan bloet in schijne, d.i. zoals duidelijk bleek. 5. Een van de vele onuitsprekelijkhedenGa naar voetnoot(1), die Ruusbroec heeft trachten te verwoorden, is de volgende (p. 16628): ‘Ende aldus sijn wi alle één, vereenecht in onsen eeweghen Beelde, dat Gods Beelde es... Nochtan en wert onse ghescapenheit niet God, noch dat Beelde Gods creatuere, want wi sijn ghescapen toe den Beelde, dat es: dat Beelde Gods te ontfane. Ende dat Beelde es onghescapen, eewegh: de Sone Gods.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 578]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Roovere volgt zijn voorbeeld op de voet (v. 190 vlgg.): 190[regelnummer]
.... niet dat onse natuere
God wordt, of dat Gods hooghe bestaen
Mensche in ons wordt, maer de figuere,
Ons beelde, ontfanct gods beilde puere
In dy, als een met hem beglent.
Jammer dat ‘beglent’ niet duidelijker is. O.d. betekent het ‘verwant’ (als iemand, die met God verwant is; het zinsdeel slaat dus op ‘beelde’ in v. 193 en niet op ‘dy’ in v. 194; ‘de figuere’ = het schepsel). 6. Een nog bewonderenswaardiger bewijs van Ruusbroec's uitdrukkingsvermogen levert p. 15629 op: ‘Doe verwandelde Hi de substantie des brooeds in de substantie sijns Lichamen, niet alsoe, dat brooed te nieute ghing, maer sijn ontwerden wert de Lichame ons Heeren.’ Het juist naast elkaar plaatsen van de woorden, die het wonder der zelfstandigheidsverandering weergeven (‘ontwerden’ en ‘wert’), schept een enige schoonheid, die aan De Roovere ontgaan is (v. 73 vlg.): 73[regelnummer]
Niet dat dat broot te nieten keerde,
Maer zijn veranderen wort in gods lichaem gewent.
Als men weet, dat ‘gewent’ in de 15de eeuw gewoon is voor ‘veranderd’Ga naar voetnoot(1), dan is v. 74 beslist onschoon. 7. Herhaaldelijk verklaart Ruusbroec, dat het vooral op het geloven aankomt, o.m. op p. 17226: ‘Alsoe sien wi dat Heileghe Sacrament met onsen uutwendeghen ooeghen ende ghelooeven dat ons daerin verborghen es de Lichame Ons Heeren, want, saghen wi Onsen Heere glorioos in sijnre claerheit, alsoe Hi inden hemel es, wi en mochtens niet ghedraghen, want onse ooeghen sijn sterflec, ende souden onse sien verliesen; ende alle onse senne souden ghebreken alleene in de claerheit des Lichamen ons Heren.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 579]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook hier verwijdert de Roovere zich niet van zijn model (v. 125 vlgg.): 125 .... Onze stervelicke ooghen
Doch niet el dan broot en wijn en zyen.
Bedij ons stervelic hooghe mach niet ghedooghen
De zonne te ziene, een stervelic engien,
Hoe zoude ons die ontstervelike claerheit gheschien
130 Te ziene dan in onse stervelike lucht?
Wij zouden verblenden, versterven in dien,
Soo hooghe, zoo claer es die godlicke vrucht.
Dus mach ons gheloove zonder eenich ducht
Dy inghelic groeten, die den vyant schent.
Het zo duidelijke ‘Bedij’ (v. 127) werd door Jan van Styevoort (ca. 1520) verhaspeld tot ‘Hy dien’ en door Ed. De Dene (1562) tot ‘Beyde.’ ‘Een stervelic engien’ (v. 128) hoort bij ‘(h)ooghe’ (v. 127). ‘In dien’ (v. 131), rijmshalve voor ‘in die’ = in die claerheit (v. 129). ‘Die godlicke vrucht’ (v. 132) betekent ‘Gods Zoon en ‘ducht’ (v. 133) = vrees. Het viermaal herhaalde ‘stervelic(ke)’ (+‘ontstervelike’ en ‘versterven’) ontluistert grotelijks de strophe. Op te merken valt, dat i.c. De Roovere ook beïnvloed is geworden door p. 17432: ‘.... nochtan en mochten wi alsoe langhe alse wi hier sijn dat aenschijn Ons Heeren niet beschouwen in selker claerheit, want onse senne en mochtens niet ghedraghen.’ 8. Ruusbroec, 15513. ‘Dit testament heeft Hi vaste bezeghelt met sijnre doot ...’ wordt bij De Roovere (v. 182 vlg.): 182 Euwich testament, om ons een leven, Evenwel zien wij eerst klaar in ‘om ons een leven’ (v. 182) dank zij Ruusbroec 16425: ‘Hi es van minnen gestorven omme onse leven,’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 580]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
want thans begrijpen we dat dit zinsdeel, waaruit ‘een’ dient verwijderd, onmiddellijk na ‘bezeghelt’ is te denken. 9. Ruusbroec, p. 1499: ‘Hi sprect vooert: ‘Die etd mijn vleesch ende drinct mijn bloed, die heeft dat eeweghe leven, want hi wooent in mi ende Ic in heme. Ende dat underlinghe inwooenen, dat es eewegh leven....’ De Roovere, v. 185 vlgg.: 185 Ende hem inwuenende ons ghegheven
Een eeuwich leven duer dijn ontfaen.
Oorconde zijns woorts wy staen bescreven
Midts dy int leven zonder vergaen.
‘Hem inwuenende’ is hier een soort ablativus absolutus bij ‘dijn ontfaen,’ i.e. het ontvangen van di, nl. de Hostie. ‘Oorconde zijns woorts’ = Getuige Zijn woord. 10. Ruusbroec, p. 15412:
‘Alle teekene ende figueren der Joden zijn volbracht ende onse Sacramente selen bliven tote in dat inde der werelt ende dan selen si oec vergaen; maer de waerheit die daer in verborghen es, dat es eewegh leven: dat sal bliven in der eewecheit.’
De Roovere, v. 24 vlgg.: 24 Maer hoe groot dat noijt figuere verveelde
Der Joodtscher wet, dats al gheleden;
Maer ghij, Sacrament van hemelscher weelden,
Dijn gratie gheduert in der eewicheden.
‘figuere’ (v. 24) hoort bij ‘Der Joodtscher wet’ (v. 25), terwijl, blijkens het Bredase afschriftGa naar voetnoot(1), ‘noyt figuere verveelde’ corrupt is voor ‘u oijt figuere verbeelde,’ d.w.z. voorafbeelde. ‘Gheleden’ = voorbij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 581]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zie nog Ruusbroec, p. 15531: ‘... doe gaf Hi orlof der Joodscher wet, want si was figuere.’ 11. Ruusbroec, p. 1559: ‘Ende want Hi des anders daeghs sterven soude, ende van hen scheeden, soe woude Hi maken sijn testament, ende dat woude Hi laten sinen apostelen ende, overmids hen, allen ghelooveghen tote in den lesten dagh.’ De Roovere, v. 43 vlg.: 43 Want U die doot tsanderdaechs aen quam,
Soe liet ghy ons dat nemmermeer en hendt.
12. Ruusbroec, p. 15630: ‘... maer sijn ontwerden (d.i. van het Brood; zie hierboven, no. 6) wert de Lichame Ons Heeren, niet een nuwe Lichame, maer die selve die daer ter tafelen sat ende at ende dranc met sinen discipelen...’ De Roovere, v. 56 vlg.: 56 Niet vernieuwende tlichaem, maer der glorien crone,
Cuenync, die daer sprac, dranc ende hat.
Vermoedelijk is hier mede van invloed geweest Ruusbroec, p. 1745: ‘... verwandelt de substantie des brooeds in de substantie des Lichamen Ons Heeren. Ende dat es die selve substantie ende die selve Lichame, die in den hemel es.’ In elk geval is de voorgestelde lezing ‘vernieutende,’ voor ‘vernieuwende,’ nutteloosGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 582]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13. Ruusbroec, p. 15714: ‘Nu merct dan. Al dat brooed dat Hi vore hadde in sijnre consecratiën, ende dat alle priesteren vore hebben in allen staden in alle outaren in alle de werelt, dat es ééne natuere van brooede, ende dat vergadert al in der consecratiën alse ééne materie, ende ééne eenvuldighe substantie des Lichamen Ons Heeren in den Sacramente...’ De Roovere, v. 136 vlgg.: 136 Dat alle priesters sacrificie deden
Up een huere, dits wonder om weten,
Alle die sacramenten van allen steden
Souden een God zijn ende elc God onghespleten.
Men lette op ‘steden’ (v. 138), hier hetzelfde als ‘staden’ = plaatsen. Niet onmogelijk heeft De Roovere ook gedacht aan Ruusbroec, p. 1623: ‘Want gheliker wijs dat alle de hostiën, die alle priesteren vore hen hebben in der consecratiën, die sijn alle ééne substantie ende ééne brooedheit onghedeilt, alsoe sijn si, na der consecratiën, ééne substantie des Lichamen Ons Heeren, die men niet deilen en mach....’ 14. Met het vorige no. verwant is p. 1629 bij Ruusbroec: ‘.... Ende hieromme, ieghewelc dropel van den kelke, ochte ieghewelc brocsken van der gheconsacreerder hostiën, hoe cleine dadt es, daer schijn van brooede es, daer es Cristus al te male gheheel, alse in den hemel. Want al sijn de stucken ende de hostiën ghedeilt in allen landen in menegher wijs, dat Sacrament es één, ende Cristus es één ende onghedeilt in al dat Sacrament, al erterike dore.’ De Roovere, v. 152 vlgg.: 152 Al deelde men dijn hostie hier ende daer,
Tminste sticxken waer God almachtich,
Alzoo vulmaect als tgeheele voorwaer.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 583]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wellicht heeft p. 15723 bij Ruusbroec mede ingewerkt op De Roovere: ‘Ende al sijn de hostiën ghedeilt in allen inden van erterike, dat Sacrament es één, ende de levende Lichame Ons Heeren es één ende onghedeilt in al dat Sacrament.’ 15. Ruusbroec, p. 15726: ‘... de consecratie des wijns in dat Bloed Ons Heeren, dadt es in ieghenwelken kelc al te male, ende in allen kelken, al de werelt dore, niet meer dan in éénen, want men maeghs niet deilen, noch menderen, noch meerren...’ De Roovere, v. 166 vlg.: 166 O inghelicke spijze, die niet en mindert,
Oe vele datmen dy nut of breict.
16. Ruusbroec, p. 16124: ‘Nochtan bleef Hi, in Hem selven, al dat Hi was, onghedeilt ende onverwandelt in sijnre natueren. Hi gaf hen al de substantie, die Hi ontfaen hadde van der Maeght Mariën sijnre Moeder, dat was: sine menscheleke natuere...’ De Roovere, v. 84 vlgg.: 84 Lof dy, dien wy boven natuerlyc groyen
Int sacrament ontfanghen, mensche ende god,
Onvermindert, onghedeelt dyn godlic moyen
Daer boven, inder inghelen vlot.
Wij nutten al dat dijn wonderlic ghebot
In Maria ontfaende was excellent.
Ruusbroec's eenvoudige ‘onghedeilt ende onverwandelt in sijnre (1. goddelyker) natueren’ wordt in vv. 86-87 zeer omslachtig en onduidelijk weergegeven (misschien is ‘vlot’ verschreven voor ‘slot’; vgl. ‘der inghelen convent’ in v. 209); zelfs klinken vv. 88-89 raadselachtig zonder inzage van de ontleende passus. ‘Excellent’ (v. 89) hoort bij ‘Maria.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 584]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. Ruusbroec, p. 1749: ‘Ende in der substantiën ontfaen wi al dat met hare weselec één is, dat es: lingde, breidde ende grooette, ende al dat den lichame toebehoort alsoe alst al met der substantiën één es, dat ontfaen wi al in den Sacramente.’ De Roovere, v. 157 vlg.: 157 Oec ontfaen wy vulmaect dijn lichaem eerbaer,
Alzoo vulmaect alst hync an tsrucen zwin.
Raadpleegt men de bron niet, dan zijn deze versregels niet behoorlijk te begrijpen, ook wegens het zeldzame ‘zwin’ = raam, hout. 18. Ruusbroec, p. 1638: ‘... in ghedinkenissen Mijns, dat es mijnre minnen, mijnre passiën ende mijnre dooet, ende dat ic ghewaregh God ende mensche ben ende alles mechtigh in hemel ende in erde.’ Dese waerde ontfinghen de apostelen van den monde Ons Heeren alsoe alse Hise meinde... De Roovere, v. 68 vlgg.: 68 Broot: vleesch; wijn: bloet; noyt sulc ontfanc,
Gheweldich zynde inder inghelen zanc
70 Ende gheweldich zoo menne hier levende eerde,
In allen hostiën, duer tswoordts bedwanc,
Dat hy den apostelen selve leerde...
Gewrongen bewerking, met vergezochte omschrijvingen (v. 69: inder inghelen zanc = in de hemel; v. 70: zoo menne hier levende eerde = op aarde; v. 71: duer tswoordts bedwanc = door de kracht van de woorden: ‘Neemt en eet, dit is mijn Lichaam enz.’). 19. Ruusbroec, p. 16421: ‘Maer de consecratie des Lichamen Ons Heeren bewijst ons grooetheit synre minnen in dien dat Hi ons gheestelike spisen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 585]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende voeden wilt met Hem selven, op dat Hi in ons leven moghe ende wi in Heme...’ De Roovere, v. 187 vlg.: 187 By dy wort god in ons bevaen
Ende wy in gode ...
Eerst nu blijkt, hoe geladen deze schamele regeltjes zijn. 20. Ruusbroec, p. 15620: ‘... de kelc mijns Bloeds, eens nuwes ende eens eeweghs Testaments, een verborghen teeken des ghelooefs...’ De Roovere, v. 67 vlg.: 67 .... zijn weerdich bloet voor dranc
In eens eeuwichs testaments bediet.
en v. 91: 91 O verborghen gheloove,...
V. 68 komt neer op: ‘Ten teken van een eeuwig testament.’ 21. Ruusbroec, p. 15826: ‘... .ij. poente van minnen, die ons Cristus bewijst heeft in den Heilighen Sacramente, die soe grooet sijn ende soe diep, datse nieman te gronde begripen noch verstaen en mach. Dat ierste poent leert ons, dat Cristus ghegheven heeft onser zielen zijn Vleesch in spisen, ende sijn Bloed in dranke. Al selc wonder van minnen en was daer te voren nie ghehooert.’ De Roovere, v. 46 vlgg.: 46 Hoe zouden hu loven wy, aerme crancke,
Wiens minne van wondre alle zinnen scuert:
Hu lichaem in spijse, hu bloet in drancke,
Ongrondelicker wonder nes nye ghebuert...
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 586]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In v. 47 moeten wij dus lezen: ‘Wiens wonder van minne...’ en ter verduidelijking kan nog Ruusbroec, p. 1649 worden aangevoerd: ‘Meerre minne en was nye ghehooert dan dat de Gods sone sijn leven gaf in de dooet...’ 22. Ruusbroec, p. 16018: ‘.... alse wi aensien sine Godheit, die wi vore ons hebben in den Sacramente, soe verwondert ons soe seere, dat wi ons selven moeten onthooeghen in den gheeste in overweseleker minnen, ochte wi vielen in onmacht van wondere ende van ongheduere vore de tafele Ons Heeren.’ De Roovere, v. 1 vlg.: 1 O wonderlic werc, o godlicke ghifte,
Daer alle verwonderen vooren bughen...
In v. 2 leze men, met het Bredase afschrift: ‘verwondert’Ga naar voetnoot(1) 23. Ruusbroec, p. 21013: ‘Ende vore Heme booeghen alle kniën, want Hi es alre heeren Heere ...’ De Roovere, v. 122: Duer zeven wonderen alle knien hu boghen
Kanunnik Jan van Styevoort (ca 1520) las hier ‘verwonderen’ i.p.v. ‘wonderen,’ doch daarmede is de versregel niet opgehelderd. 24. Ruusbroec, p. 1718: ‘Want Cristus es dat levende hemelsche Brooed, dat de Vader in de werelt ghesonden heeft ...’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 587]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Roovere, v. 121: O levende broodt, o hemelsche discretie...
25. Ruusbroec, p. 1603: ‘Hi gheeft ons oec sine Ziele met volre ghenaden, op dat wi altoes staende bliven met Heme in minnen, in dooghden ende in sijns Vaders love.’ De Roovere, v. 217: Ende ic zoo hertelic in uwer minnen mach baden
Dat ic hu tmijnre zalicheyt ontfanghen mach:
Scone lam gods, zendt zonder verdrach
220 In my tgeloove gheduerich staende ...
In v. 219 valt misschien ‘houdt’ te lezen, en niet ‘zendt.’ 26. Ruusbroec, p. 15433: ‘Ende dit paeschlam was eene voorgaende figuere van onsen Sacramente...’ De Roovere, v. 18: Tpaeschlam was van u figuere.
27. Ruusbroec, p. 15435: ‘... ende hiermede nam de figuere inde.’ De Roovere, v. 41 vlg.: .... dies wij versinnen
Dat doen doude figuere een eynde nam.
28. Ruusbroec, p. 15531: ‘... ende doe begonste Hi selve de ierste sacrificie in kerstenre wet....’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 588]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Roovere, v. 184: Ende selve tofficie eerst an gheheven
29. Ruusbroec, p. 1681: ‘.... eene spiegheleke claerheit....’ De Roovere, v. 181: O claerheit, daer haer gods cracht in spieghelt.
In de veronderstelling nu dat De Roovere nota's zal hebben genomen naarmate hij in Ruusbroec's Spieghel der eeuwigher Salicheit verder las, dan krijgen we in het op p. 589 gedrukte overzicht A een totaal van 42 door hem nagevolgde plaatsen, met telkens daartegenover 's dichters bewerkingen en het no., waaronder wij hierboven deze parallellen hebben behandeld. In het overzicht B komen eerst de bewerkingen aan de beurt, naar de orde der versnummering, met daartegenover de nagevolgde plaatsen uit Ruusbroec's Spieghel en ons nommer.
Deze 42 ontleningen dan, die meestal pp. 153 t/m 174 bij Ruusbroec betreffen en hoofdzakelijk in vv. 24 t/m 139 van De Roovere hun aanwending hebben gevonden, tonen duidelijk aan, niet alleen dat de Brugse dichter een nauwgezette studie heeft besteed aan een van Ruusbroec's meest geliefde tractaten, maar ook dat het heerlijke prozawerk onmisbaar is ter nadere opheldering van het allesbehalve eenvoudige lofdicht. Inmiddels vragen wij ons af, hoe De Roovere aan een afschrift van (of excerpten uit)Ga naar voetnoot(1) het werk van Ruusbroec is geraakt. Van de 14 bewaarde afschriftenGa naar voetnoot(2) zijn er immers slechts 3, waarvan gezegd wordt, dat zij tussen 1400 en 1450 werden gemaaktGa naar voetnoot(3), terwijl men van nog een ander alleen weet, dat het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 589]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 590]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tussen 1400 en 1500 is ontstaanGa naar voetnoot(1). Inzake deze 4 handschriften vernemen wij echter niet, of zij ooit te Brugge hebben berust. Misschien heeft De Roovere een afschrift kunnen benuttigen bij de Cisterciënsers van Ter Doest bij Brugge, die, zoals bekend, al zeer vroeg met Ruusbroec's werken in kennis zijn gekomenGa naar voetnoot(2): als ‘metselaar’ was hij nl. vaak uitstedig en trok zich bovendien alles, wat des godsdiensts is, nauw ter harte. Met dat al staat vast dat de tekst van het door hem in 1457 geëxcerpeerde afschrift gelijkluidend moet zijn geweest met hs. D (zie ons no. 2 hierboven, in fine). Meteen zien wij, dat men zich de verspreiding van Ruusbroec's boeken niet ruim genoeg kan voorstellenGa naar voetnoot(3). Maar, zal men opwerpen, heeft De Roovere (wat een onheilspellende naam!) soms niet bij nog andere voorgangers leentjebuur gespeeld? In elk geval is hij niets verschuldigd, noch aan enig ander werk van Ruusbroec, noch aan het zo geprezen vierde hoofdstuk van Thomas a Kempis' Navolging van Christus (ca 1420), dat in het bijzonder het Sacrament des Altaars behandeltGa naar voetnoot(4), noch aan Thomas van Aquino, die elf Quaestiones van zijn Summa Theologica aan de Eucharistie heeft gewijd (ca 1270)Ga naar voetnoot(5) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 591]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en volgens paters L. Reypens S.J. en M. Schurmans S.J. op bepaalde gedeelten van Ruusbroec's Spieghel der Eeuwigher Salicheit heeft ingewerktGa naar voetnoot(1). Niet onmogelijk echter heeft hij bouwstoffen gehaald uit een of ander van de talrijke werken, die vóór 1450 over het Heilig Misoffer werden vervaardigd, wat dan ook nog valt na te gaanGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 592]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch ondanks al de hierboven ontdekte of in den vervolge nog te ontdekken ontleningen zal de uitzonderlijke waarde van De Roovere's Lof vanden heyligen Sacramente nauwelijks worden verminderd, want naar mijn mening zal het diegenen blijven bekoren, die de buitengewoon gewijde stemming en het betoverende rhythme ervan maar niet kunnen vergetenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Besluit.Tot dusver hoorden wij steeds gewagen van de invloed, door letterkundig Vlaanderen in verre tijden op Brabant uitgeoefend, doch thans komt vast te staan, dat één van Brussel's edelste telgen één der grootste Vlaamse dichters uit de latere middeleeuwen heeft geïnspireerd. Ook zijn wij ervan overtuigd dat, ingevolge deze onvermoede bevruchting, De Roovere's monumentaal gedicht nog aan belang heeft gewonnen en mettertijd een heel vooraanstaande plaats in de geschiedenis onzer letteren zal innemen, niet het minst wegens de talrijke vraagstukken, die er aan vastgekoppeld zijn, doch die wij heden niet hebben ter sprake gebracht, laat staan opgelost. |
|