Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1953
(1953)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 505]
| |
Georges Eekhoud
| |
[pagina 506]
| |
brede decorum, dat hier voor ons ligt en dat zich voor immer, zo hopen wij angstig, voor het gedenkteken zal blijven ontvouwen. Maar er is nog iets meer dan zijn werk dat Eekhoud aan ons allen verbindt; zijn wezen ligt geankerd in de worsteling om vrijheid, die langs de vier winden een zo tragisch verloop heeft gekend: hij was niet de man van de dingen die blijven moesten, omdat het nu eenmaal altijd zo geweest is. Hoe groot was niet zijn dorst naar geluk en initiële rechtvaardigheid? Zijn sympathie voor de opstandigen van alle tijden gold een inzet, spontaan en moedig. En zij zien hem mede opstaan - kind van een burgerlijke wel gezeten generatie - om met forse greep in een tuimel van zwaar woordengeweld, de strijd van elke idealist aan te gaan, wel wetend hoe zwaar die gang zal zijn, tegen elk onmiddellijk verleden. En ook dàn past hij bij ons, dat wil nu meer precies zeggen bij de Antwerpenaar: ontembaar, onstuimig en barok in zijn doening. Een daad van eenvoudige rechtvaardigheid lijkt het ten slotte de groet te brengen, waarom wij hier verenigd zijn, want hoe leeft gindse stad en haar wijde omgeving niet in zijn werk: plastisch, zoals haast geen Vlaams auteur ze heeft opgeroepen en neergeplant in gene jaren. Wij vragen het ons af, zou Eekhoud niet een beeldhouwer van zware figuren hebben kunnen zijn? Zou hij als houtsnijder de iconografie van de Scheldestad niet hebben kunnen verrijken? Het zou dan niet alleen om vormen zijn gegaan, om koortsig getrokken lijnen, maar om het diepe-zelf der dingen. Om de ziel, waarin de een de ander herkent op de eerste blik. Het is dus goed, en terdege wel besteed, zo de man met de zo kloeke naam, Georges Eekhoud, hier vereeuwigd wordt. Hij is een glorie van deze Polderluchten. De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde dankt de inrichters oprecht voor de attentie haar te betrekken bij deze hoge plechtigheid. Zij handelen - in dit internationale concert - naar de werkelijke inzichten van de mens, die zijn vrienden - de grootsten onder ons -, die zijn aard nooit heeft verloochend en daarvoor ook heeft geboet, zoals het trouwens in zijn bestemming lag. De Vlaamse Academie, waarvan zo menig lid tot zijn kameraden en bewonderaars heeft behoord, groet zijn nagedachtenis met al de overtuiging, die in haar is, wel wetend, hoe weinig élk officieel vertoon hem ooit heeft kunnen bekoren, | |
[pagina 507]
| |
en zeer goed beseffend hoe weinig gevestigde lichamen hem in het leven hebben gelokt, doch met dit al ook bevroedend hoe zeer, hoe innig hij het zou betreurd hebben, mocht precies zij bij deze grootse hulde verstek hebben gemeld. Er mag noch kan dan ook enige aanleiding zijn om een zo groot Vlaming, zelfs na de dood, te bedroeven: trouwens onze daden worden uiteindelijk alle geteld en naar hun waarde geschat. Zo was de aanwezigheid van de Koninklijke Vlaamse Academie hier, aan de voet van dit beeld, eerste plicht. |
|