Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1953
(1953)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 373]
| |
De dieren in onze oudste Germaanse naamgeving
| |
[pagina 374]
| |
dier treffen we alleen de leeuw aan, in betrekkelijk late (6e eeuw) namen (Leonhart, Lewald, en dgl.). - Beer, ever en wolf waren de sterke, strijdvaardige wilde dieren uit de noordelijke wouden, waar de Germanen vandaan kwamen. Het strijdros was de krachtige, onverschrokken gezel van de Germaanse kamper. De adelaar was de machtigste heerser in de hoge lucht, en de raaf - ook een vogel van groot formaat - de wijze raadgever van Wodan. Wanneer men, in die vroege tijden, zijn kind een dierennaam gaf, lag daar blijkbaar de wens ingesloten de eigenschappen van dit dier, die ontzag en bewondering wekten, op zijn telg te zien overgaan. Dit althans in de oudste tijden en wellicht nog in de periode van de vestiging van Germaanse stammen in onze gewesten (4e eeuw). De oudste Germaanse namenlaag te onzent moeten we immers zoeken hoofdzakelijk in de plaatsnamen die toen ontstonden: namen op -heim, -ingaheim, -ingas, -ingahove, enz. Wat daarvan nog voortleefde in de vroege middeleeuwen vinden we in de oorkonden (persoons- en plaatsnamen) en, voor de volgende tijden, ook in oude familienamen.
* * *
Het machtigste roofdier, in de Oud-Germaanse wereld van het Noorden, was voorzeker de beer. En alhoewel er, in onze streken, waarschijnlijk geen beren meer leefden, toen de Franken zich alhier kwamen vestigen, vinden we nog tal van mansnamen waarin het bestanddeel beer of bern voorkomt. Dit wijst ongetwijfeld op het traditionele en enigszins conventionele alreeds in de naamgeving van de Franken in de 4e eeuw. De namen met de vorm beer zijn niet zeer talrijk. De verkorte naam Bera leverde het patronymicon Bering, waarvan de plaatsnamen Beringen (gemeente in Limburg en gehucht te Pepingen Brab.) afgeleid werden. Zoo ook gaf de verkleinvorm Berila een geslachtsnaam Berling, te herkennen in de pl. nn. 1196 Berlengem, nu Beerlegem OVl., en Berlingen Limb. Als tweede lid van een samenstelling, b.v. Adalbero, ‘edele beer’ is deze vorm zeer zeldzaam. Als eerste lid komt hij voor in: 988 Berfridus, ‘bescherming van de beer,’ getuige te Gent; 7e eeuw Berewelpus de Scaltis, ‘berenwelp, berenjong,’ ook te Gent; | |
[pagina 375]
| |
Ber-ward, ‘bescherming van de beer,’ leeft voort in de f. nn. Berwaerts, Berrewaerts, en wellicht Berrewoets (volksetymologisch vervormd tot Berrevoets, Bervoets); *Ber-wald, BERWOUD, ‘geweldig als een beer,’ is tot in de 13e eeuw nog levendig in gebruik in West-Vlaanderen: 1176 terram Berwaldi (Bollezele Fr. Vl.); 1225 Rolf Beroud (Handzame); 1279 Walterus dictus Beroud; 1284 Lamin Barouds en pl. n. Barouds eeke (Eesen); 1395 Barout filius Barouts (Lapscheure); pl. nn. 13e eeuw Barhouds maed (Oostkerke); Barouts busch (Aardenburg); f. nn. Beeroud, Beerouds, Baroud, Baroudts. - De Hollands-Friese vormen van die naam zijn: Barold, Bareld, Braelt, Bralt. - Frans: Béraud, Béro, Berquin. Veel talrijker zijn de namen met de vorm bern, beern, niettegenstaande het feit dat dit niet de gewone naam is van het dier in onze taal. De Franken, die in werkelijkheid met geen beren meer te doen hadden in onze streken, konden de namen waarin dit bestanddeel voorkomt uit traditie in gebruik gehouden hebben, of wel van naburige stammen overgenomen hebben; want hoe dichter deze bij hun ‘Urheitmat’ in het Noorden woonden, hoe veelvuldiger ook de bernnamen bij hen voorkomen. De Friezen bezitten alzo een hele reeks namen, met bern als tweede lid, die bij de Franken zo goed als onbekend waren. Zo vindt men daar: Gerbern of Gerbren, Herbern (Herborn te Deventer in de 14e eeuw), Liobbren, Meinbern, Reinbern, Ricbern, Rodbern, Sigbern of Sybren, Wigbern of Wybren, Wolbern. De enige te onzent bekende naam van die reeks is Gerbern, wegens de H. Gerebernus, een priester die, met de H. Dimfna, de marteldood stierf te Geel, in de 7e of 8e eeuw, en samen met haar, sedert eeuwen, aldaar aangeroepen wordt · voor de krankzinnigen. Naar de naam te oordelen was die Geerbern van Friese of Angel-Saksische afkomst, zoals zovele geloofspredikers in die tijden. Te Geel houden ze de naam in eer, maar hij wordt dan veelal jammerlijk verfranst tot Géréberne. Nog een andere naam behoort bij deze reeks: Hobarnus, vermeld als getuige, te Gent, in 989; later nog: Hobarnus Grecus en de filii Hobarni, in 1163, de eerste waarschijnlijk te identificeren met een Hobarnus camerarius van 1166. De naam is te vergelijken met Oudsaksisch Hobern; de afkomst van de eerste naamdrager te Gent zal dan ook wel in het Noorden te zoeken zijn. Het klassieke land van de beern-namen is natuurlijk Skan- | |
[pagina 376]
| |
dinavië, waar thans nog Björn en samenstellingen als Asbjörn en Thorbjörn zeer gewone namen zijn. Een der beroemdste Noren voerde hem tweemaal in zijn naam: Björnstjerne Björnson, ‘Berenkop Berenzoon.’ De verkorte vorm Berna gaf het patronymicon Berning dat we vinden in de pl. nn. 1635 Bernegem (Tielt WVl.) en 1254 Bernechem, later Bernissem en Bernsem (St.-Truiden). Hij is ook voorhanden in de pl. nn.: 847 Bernehem, nu Beernem WVl. en Bernum (Itegem Antw.). Hij was nog in gebruik in de 11e eeuw, blijkens: 1088 Berno de Tenremonda, waar hij geldt voor een familiare verkorting van Berner (*Bern-hari). De evengenoemde persoon verschijnt inderdaad, in een oorkonde van 1096, als Bernerus de Tenremonda. Deze naam moet enige bijval genoten hebben in het Dendermondse, want wij noteerden nog: 1129 en 1170 Bernerus de Morscele (Moorsel OVl.) en 1151 Bernerus de Opwic (Opwijk Brab., vroeger in 't Land van Dendermonde). In de volgende eeuw ontmoeten we die naam in geromaniseerde vorm, Bernir; een verschijnsel dat we kennen uit soortgelijke namen (Folkir, Rotir, Sohir, Walkir, enz.): 1220 Balduinus Bernir. - Vgl. de Franse vorm Bernier. Hetzelfde kan trouwens gezegd worden van een andere bern- samenstelling, Bern-ger, in Latijnse oorkonden Berengarius, later te onzent Brengier (vgl. Ogier, Rogier, enz.). Een diminutief op -in, Bernin, is bewaard in de pl. n.: 1263 Berninsvelt (Avelgem WVl.). Oude vleivormen van bern-namen waren nogGa naar voetnoot(1): Berma, voor *Bern-mund, te herkennen in de pl. n. 844 Bermingahem, thans Barbingem (te Moringem P.d.C.); - en Berbila, voor *Bern-bald of *Bern-berht, te vinden in de pl. n. Berbelgem (Mechelen). De voornaamste bern-samenstelling, de enige die de eeuwen door stand hield, is evenwel BERNAARD, *Berne-hard, ‘sterk als een beer.’ In de oorkonden komt hij reeds voor, in 725, als Bernehart; in de Latijnse akten is Bernardus een gewone naam vanaf de 10e eeuw en hij blijft zowat overal in gebruik, in de Middeleeuwen. De meest voorkomende vormen zijn: in Brabant, Bernaerd, Bernaert, soms Bernard; in Vlaanderen, meer Beernaert, | |
[pagina 377]
| |
soms Beirnaert en Baernaerd. Van daar de f. nn.: Bernards, Bernaerts, Beernaert, en andere spellingvarianten. - De familiare verkorting Naert bestaat ook als familienaam. In de moderne tijden bleef deze kloeke Germaanse naam in gebruik, omdat hij gerugsteund was door een patroon uit de heiligenkalender, de grote monnik Bernardus, die bij de boeren, als een der beschermers van het vee, groot aanzien geniet. Met de 17e eeuw komt dan de Latijnse vorm, als zijnde voornamer in de mode bij de meer gegoede standen. Maar, in de 18e eeuw is hij reeds afgegleden naar lagere volkslagen. Meteen worden Nardus en het gemoedelijk diminutief op -in, Narden, als vulgair aangevoeld en het gewone verloop volgt: men zoekt een uitkomst in de Franse vorm Bernard. Natuurlijk wordt die, op zijn beurt, ook weer door de volksmond opgevangen en gemoedelijk verkleind tot Naren. Om de voornaamheid van de naam te redden zal men weer moeten teruggrijpen naar de oude, gave Vlaamse vorm Bernaard, met sterke klemtoon op de eerste lettergreep, of wel een keus doen in de rijke verscheidenheid van Nederlandse wissel- en vleivormen, die op Hollands-Friese bodem ontstonden en waarvan er enkele, in vroeger tijden, ook te onzent bekend waren. Zo hebben (of hadden) we daar: Baernerd, Barnert, waaruit Barend, Baarnd, Barnd en Baard. Deze laatste naam komt te onzent ook voor als familienaam: Baert, Baerts; men kan evenwel die namen ook anders verklaren: ‘de man met de baard.’ - Bijvormen zijn: Berend, Beern, Bern, Beert, Fries: Bearnt, Bearn, die we terugvinden in de f. nn. Berends, Berens, Beirens (Vlaanderen), Berninck. - Vrouwelijke namen zijn: Barendje, Berendje, Fries: Barends, Berends, Bernou. Wij gebruiken hiervoor alleen namen van vreemde oorsprong: Bernardina, in gebruik gekomen in de tweede helft van de 18e eeuw en verkort tot Dina; en Bernadette, in de mode geraakt, in de laatste jaren ter verering van het heilig meisje van Lourdes. Een oude vleivorm van Bernhard is Benno, reeds voorhanden in de oude Frankische pl. nn.: 1266 Beninghem (Hondschote Fr. Vl.) en 1156 Benchem, nu Binkom Brab. - Benno is, in Vlaanderen, verder betuigd door de pl. n. 941 Merona Bennonis, en de mansnaam 1108 Benno, te Gent. De naam is echter nog springlevend in Holland: Benno, Benne, Bene, Been, Binne, Bente, Beent, waarvan de f. nn.: Bens, Been, Beens, Beenen, Beentjes, | |
[pagina 378]
| |
Benning, Bennema, Beyn, Beynes, Bins, Bentinck. - Later wordt Ben ook gebruikt als verkorting van Benjamin en van Benoit. Uit een verlenging van dit Benne met het suffin -aard (of een corruptie met Bernaard?) ontstonden dan weer de voornamen Bennaert, Bennert, Binnert, waarvan de f. nn. Benders, Binders. Als een bijvorm zal ook wel te beschouwen zijn Benjaard, een naam die we aan de kust in West-Vlaanderen ontmoeten, aldus in de pl. n. 1249 Beniardskerke, Beinjaertskerke, in Aardenburg-Ambacht; in de mansnaam 1328 Bengiaert alias Benjaert, een schepen van het Brugse Vrije; f.n. 1507 Jan Beyngaerts. De dimunitiefvorm op -so ontbreekt natuurlijk niet: Benzo is niet zeldzaam in Gentse oorkonden van de 10e tot de 12e eeuw. Oudste vermelding: 996 Benzo; 1088 Beinzo; 1088 Benzo de Murceke (Moerzeke O. Vl.); 1114 Benzo de Heke; 1166 Benzo de Scoucele. - Ook deze vorm leeft voort in de Hollandse Friese gewesten: Bense, Beense, Beentse, Binse. Te Brugge wordt, in 1413, een Jhan Bense als poorter opgeschreven, maar zijn plaats van herkomst staat niet aangeduid. Het volgende jaar wordt een Jan Godevaerts zone Bensaerts zone, uit Breda, opgenomen. Bensaert is een verlenging van Bense. Wij wijzen hierbij op het bestaan, in het Fries, van een hele reeks bijvormen met P als beginletter: Penne, Pene, Pinne, Pente, Pynse, en de f. nn. Penne, Pynsen en Pensaert, ook in Vlaanderen bekend. Die vormen zijn bezwaarlijk bij een andere naam dan een bern-samenstelling onder te brengen. Penzo schuilt in de Frankische pl. n. 1232 Pencenghem, nu Peizegem, te Merchtem Brab. Een oude Brusselse vleivorm op Bernaard is ten slotte de afleiding met suffix -ooi: 1278 Bernardus dictus Bernoy; maar reeds 1209 Bernoius de Karilo, Ukkel; familienaam geworden: 1307 Johannes Bernoy, schepen van Vilvoorde; thans nog bekend: Bernoy en Bornoy. Waalse f. nn. zijn: Bernard, Bernat, Bernadet, Bernardin, Bernon, Bernolet. Zoals men ziet gaf Bernaard aanleiding tot zeer verscheidene, onvermoede vleivormen. De overige bern-namen waren daarentegen van weinig belang. Wij kennen alleen nog:
BERNOUD, *Bern-wald, ‘geweldig als een beer,’ vertegenwoordigd met 1110 Bernoldus de Broburg, Broekburg Fr. Vl.; | |
[pagina 379]
| |
en f.n. 1480 Joris Baernoud, uit Hondschote Fr. Vl., poorter geworden te Brugge; BERNOLF, *Bern-wulf, ‘beer-wolf,’ in de Friese gouwen Barnolf, Barnlef, Bernlef, Benlef; en één vrouwennaam: 1125 Bernewif, in het Gentse, letterlijk ‘berenwijf,’ maar heus zo lelijk niet gemeend; men wilde eenvoudig een vrouwelijk tegenhanger smeden voor Bernaard.
* * *
Een ander dier, dat een beeld van kracht en onverschrokkenheid opriep, was de ever, het ‘zwarte wild’ van onze wouden. Het bestanddeel ever komt dan ook voor in een aantal samenstellingen: EVERBOUD, EVERHELM, EVERGISIL, EVERWIN, EVER-OUD, EVERWOLFGa naar voetnoot(1). EVERMAAR is bekend door de H. Evermarus, martelaar te Rutten bij Tongeren (8e eeuw?) en het antiek openluchtspel dat aldaar nog jaarlijks vertoond wordt. - De naam bestond echter ook elders: ca 1100 Evermari terra, te Zele; 1331 Evermaers hernesse, te Lampernisse WVl. Hier kunnen nog aan toegevoegd worden: 7e eeuw Evermundus en 11e eeuw Evreverdus; alsmede de vrouwennamen: 9e eeuw Everloga en 1050 Eversend, alle in Gentse oorkonden. De voornaamste naam van deze reeks is alweer de samenstelling op -hard: EVERAARD, *Ever-hard, ‘sterk als een ever.’ In Vlaanderen ontmoet men deze naam, in Latijnse oorkonden van de 10e eeuw, Everardus, Evrardus. De naam is tamelijk gewoon, in al onze gewesten, tot in de 16e eeuw. De middelnederlandse spellingvarianten: Everaerd, Everaert, Evraerd, Evrart, Everhart, Heveraert, Eeraert, vindt men terug in de er van afgeleide f. nn. Everaerds, Eeraerts, enz.... In de pl. nn. 1245 Everiaerden beelc (Vlissegem WVl.), en 1300 Evriarden ofstede (Varsenare WVl.), treft men de eigenaardige afwijking in het suffix aan, waarvan we in Benjaerd, hierboven geciteerd, een ander voorbeeld hebben. De naam 1220 Everad Lobbekin (Cynsb. S. Baafs) vertoont de gemakkelijke verwarring tussen de suffixen -raad en -aard. De gewone Noordnederlandse vorm is Evert; hiervan zijn de f. nn. Everts, Evertsen, Evers, afgeleid. - In het Noorden | |
[pagina 380]
| |
kent men ook de vrouwennamen Evertje en Everijntje. - Duits: Eberhard, Ebert. De f.n. Ebrard, die te onzent voorkomt, schijnt op een Duitse afkomst te wijzen. - Frans: Everard, Evrard, Erard. De verkorte vorm Ever was al in gebruik ten tijde van de Frankische nederzetting alhier. Het patronymicon Evering vinden we in de oude pl. nn. 967 Ever(en)gehem, nu Evergem OVl.; 1284 Everchem, nu Eversem, te Meise Brab.; Evrenghiem, nu Evregnies Heneg. Dat die vorm nog in zwang bleef in latere tijden bewijzen o.a. de naam Aper, blijkbaar een Latijnse vertaling van Ever, in een Gentse oorkonde van 1122; ook de Westvlaamse pl. nn.: 1095 Eversham (Stavele), 1249 Evers hil (Loppem). Ook vleivormen op -so en -ilo komen te voorschijn uit de oudste Frankische namenlaag: 857 Ebresingahem, 1223 Eversenghem, nu Everschem, te Okegem OVl.; - 1066 Everlingahem, nu Evelinghehem, te Quesques P.d.C. Bij Everaard behoort ook de bakernaam Evo, naam van een getuige te Gent ca. 950; thans nog voortlevend in de Friese mansnaam Eve, Eef; - en de diminutiefvorm hierop 975 Evezo. Een Zeeuwse familiare vorm van dezelfde naam is Everdei. Hij werd reeds gedragen door mensen uit Aksel, in 1085; uit Zaamslacht, in 1169; uit Oostburg, in 1183; en komt later aldaar nog veelvuldig voor. Hij was nog een gewone voornaam te Zaamslacht, te Ierzeke, te Steenland in de Vier-Ambachten, in de 15e eeuw, zoals we leren kunnen uit de Brugse Poorterboeken. Van uit Zeeland verspreidde hij zich in Vlaanderen (f.n. Everdeis) en te Antwerpen (Everdey straat). Dit suffix -ei wordt gehouden voor een ingwaeonisme (men wijst op namen als Fikkerdei, Osdei, in de Hollands-Friese kuststreek). Meer zuidwaarts komen zulke namen sporadisch ook voor, b.v. Arnoudei (Brussel), Laverdei (St.-Lievens-Houtem), 1396 Jan Varendey (Alsemberg Brab.) en Hof te Varendeis (Hoeilaart Brab.). Misschien moet men ze stellen naast de namen op -aai, die vooral in West-Vlaanderen te vinden zijn, en de Brabantse namen op -ooi. De familiare vorm op -ooi, afgeleid van Everkin, vindt men te Brussel in de 13e eeuw: 1222 Evercoius; 1260 Everwinus Evercoy, schepen van Brussel, ook geheten 1257 Evercoius cambitor filius quondam Evercoy en 1243 Evercoius Vulpes of 1259 Evercoi Vos; daarnaast 1290 Everardus dictus Everkoy Ettel (Machelen Brab.), | |
[pagina 381]
| |
1300 en volgende jaren: Evercoy Boote of Evertoy (uit Evert) Boots, in de wandeling Toyboot. Een onechte tak van het Brussels patriciërsgeslacht Boote nam de naam Toyboots aan, ter onderscheiding van de andere.
* * *
Op het patroon Bernaard en Everaard schiep men de hybridische samenstelling LEENAARD, *Leon-hard, ‘sterk als een leeuw,’ een der zeldzame Germaanse namen waarin het bestanddeel (Lat.) leo, ‘leeuw,’ voorkomt. Andere voorbeelden zijn Lewold en Lewolf. Leon-hard, alhoewel de naam van een Frankisch heilige uit de 6e eeuw, missionaris in Aquitanië, is nochtans geen gebruikelijke naam in onze gewesten vóór de 13e-14e eeuw. Het is wellicht te wijten aan de eredienst tot die heilige, patroon van de gevangenen, dat de naam zich verspreidde. Tot de oudste blijken hiervan behoort de St. Lenaardskapel, waaruit later de parochie St.-Lenaards groeide, te Brecht, en die reeds zou bestaan hebben in de 13e eeuw. Misschien werd die kapel gebouwd, als ex-voto, door een uit de gevangenis verlost ridder? De gewone vormen van de naam alhier, in de 14e-15e eeuw, zijn: Lenaerd, Lenaert, Leenaert, Lenard, zoals wij die nog ontmoeten in de er van afgeleide f. nn. Lenaerts, Lenaers, enz. Een zeldzame maal ontmoet men ook Leonard, en de hypercorrecte vorm Ledenaerd; soms ook Lienaerd, Lienard, Lynhaerd. Deze laatste vormen schijnen ontleend te zijn aan het Frans, waar Lienard, Linard, normale ontwikkelingen zijn uit Leonhard. De moderne Franse vorm Léonard, die thans ook de meest gebruikte is te onzent, is een latere aanpassing bij Lat. Leonardus. Maar ook het Duits kent een vorm Lienhard. De Noordnederlandse vorm Leendert gaf aanleiding tot de f. nn. Leenderts, Leenders, Lenders. Een verkorte vorm is Leen, o.a. in de Limburgse f.n. Leenen.
* * *
Het paard kwam ook in aanmerking, tussen de edele dieren, waarvan de naam voor een mens als passend beschouwd werd. Men gebruikte hiervoor het woord marah, dat in de huidige taal nog voortleeft in merrie, ook in maarschalk, aanvankelijk ‘paarden- | |
[pagina 382]
| |
knecht.’ Wij ontmoeten dit bestanddeel in de namen MARBOUD, MARKOLF en MARKWAARDGa naar voetnoot(1). Er heeft ook een samenstelling MARKAARD, *Marah-hard, ‘sterk als een paard,’ bestaan, die samenviel met Markwaard, en voortleeft in de f. nn. Marckaert, Merckaert, Merghaert. De verkorte vorm Marka komt voor in de Frankische pl. nn.: 1085 Marchincheham, nu Markegem Fr. Vl.; 1259 Markinghem, Markegem WVl.; Merkegem, te Kerkhove WVl.; 1209 Marcsem, Merksem Antw.; - de diminutief Markila, in Merkelingen (Gooik Brab.). - In latere tijden komt Mark, Merk, weer in gebruik, maar dan als de naam van de Evangelist Marcus. Even verspreid was de vleivorm Makka, voorhanden in de pl. nn.: 7e eeuw Machingahem, nu Makegem te Schelderode O.Vl.; 1208 Makingehem, te Baincthun P.d.C.; 1458 Maquinguehen, gemeente in Pas-de-Calais; Makegem, te St.-Denijs-Boekel en te Appels O. Vl.; 1253 Makenghem, later Mekingen, te St.-Pieters-Leeuw Brab. - Makke, Make, Mak met Friese bijvormen Mekke, Meke, is blijven voortleven in Noord-Nederland en gaf aanleiding tot de f. nn. Makkes, Maks, Maecx, Mackens, Makkinga, Mekkes, Mekkama. De bekende burgemeester van Brussel Max droeg alzo een onvermoede Germaanse naam; zijn familie was afkomstig uit de streek van Zoutleeuw, waar men ook de f.n. Maecx ontmoet. Max, verkorting van Maximiliaan, kwam maar eerst in gebruik in de 16e eeuw.
* * *
De wolf moest ook een dier zijn dat onze Germaanse voorouders ontzag inboezemde. Zeer talrijk zijn de samenstellingen waarin het bestanddeel wulf, wolf, voorkomt. De namen op *-olf (Arnolf en dgl.), zijn hierbij betrokkenGa naar voetnoot(2). Als eerste lid treffen we het aan in de volgende samenstellingen: WULF-BERHT, ‘schitterend als een wolf’: 10e eeuw Vulbertus; later Wolbrecht, Wolbert; verkort, Wobbe; WULF-BRAND, ‘zwaard van de wolf’: ca. 1300 Wulbrants, f.n. te Tielt WVl.; WULF-GANG, ‘tocht van de wolf’: 966 Vulgangus, grond- | |
[pagina 383]
| |
eigenaar in het Gentse, schijnt later niet meer voor te komen; in Duitsland behoort Wolfgang en de verkorting Wolf nog steeds bij de ‘beliebte’ namen (cfr. Wolfgang-Amadeus Mozart); dank zij de populariteit van de H. Wolfgang, in Beieren en Oostenrijk; WULF-GER, ‘speer van de wolf’: 10e eeuw Vulgerus; pl. n. Wulfgeer, te Beveren-Harelbeke; WULF-GRIM, ‘wolvenhelm of -vizier’: 10e eeuw Vulfgrimus, schenker aan St.-Pietersabdij te Gent; interessante naam wellicht voor het localiseren van de oorsprong van de wolfnaam Isengrin van het dierenepos; WULF-FRITH, ‘bescherming van de wolf,’ voorhanden in de pl. nn. Wulferdinge WVl. en Wolvertem Brab.; WULF-HARI, ‘leger van de wolf’: 950 Wulfar, Gent; pl. nn.: 1119 Wulvergem en Wulveringem, W. Vl.; Wolversom, te Hakendover Brab.; 1530 Wulfersghanc, Middelburg O. Vl.; WULF-HRAMN, ‘raaf-wolf’: 10e eeuw Wulframnus; nog in de 13e eeuw Wulferam (Cynsb. St. Baafs); zeldzame naam te onzent maar druk in gebruik eenmaal in Duitsland (cfr. Wolfram von Esschenbach); WULF-RIK, ‘rijk als een wolf’Ga naar voetnoot(1). Er was ook een vrouwennaam, *WULF-GARD: 10e eeuw Vulgarde, 1180 Vulviarde. De enige wolf-naam die voortleefde alhier tot in de 15e eeuw is nogmaals de samenstelling met suffix -aard: WOLFAARD. Men ontmoet hem dan nog, al zij het niet veelvuldig, in Brabant, Wolfaert, en in Vlaanderen, Wulfaert; in Holland, Wolfert, Wolvort, Wulferd. De f. nn. Wolfaerts, Wulfaerts, Wulfers, Wolfers, zijn er van afgeleid. Hij komt ook voor in W. Vlaamse pl. nn.: 1323 Wulfars polre (Oostkerke), 1370 Wulfaerts dijc (Koekelare), 1507 Wulfaerts stic (Dudzele), 1566 Wulfaerts ackere (Koolskamp). De verkorting Wolf vonden we alleen in de pl. n. 1143 Wolvesem, nu Wolsem, te St.-Martens-Bodegem. In de vele andere pl. nn. waar wolf in voorkomt is, hetzij het dier, hetzij het welvend water bedoeld (draaikolk). Het diminutief Wulfila kennen we uit de literaire geschiedenis van de Goten. | |
[pagina 384]
| |
De overige viervoeters werden niet waardig geacht, bij de oude Germanen, in mensennamen opgenomen te worden. In namen als Hondegem, Hundelgem, schuilt een ander woord, waarschijnlijk hund (zoals in honderd) = groot aantal, rijkdom.
* * *
Bij de vogels is de keus nog meer beperkt: alleen de arend, de machtige roofvogel van het hooggebergte, en de raaf, de wijze gezel van Wodan, en, in mindere maat, de zwaan kregen een kans. De arend-namen hebben we uitvoerig behandeld in onze bijdragen over Arnoud en ArnolfGa naar voetnoot(1). De raaf-namen zijn tweeërlei: de ene gaan terug op een primitief *hramn, de andere op *hraban; beide woorden, etymologisch nauw verwant, betekenen ‘raaf.’ Als eerste lid van samenstellingen treffen we *hramn aan in: RAMBRECHT, *Hramn-berht, ‘schitterend als een raaf,’ en RAMOUD, *Hramn-wald, ‘geweldig als een raaf’Ga naar voetnoot(2). - Als tweede lid, in: BERTRAM, INGELRAM, WOLFRAMGa naar voetnoot(3). In Frankrijk waren deze namen meer in gebruik dan te onzent; zij worden gewoonlijk verkeerd gespeld met -and: Audran, Bertrand, Enguerrand (d.i. Ingelram), Gontran, met bijvorm Contrain, verdietst tot Contreyn, Malran of Marran, Modran, Walerand, verdietst tot Waelrant, Waudran, Witran, enz. De verkorte vorm *hramn, Ram, schuilt in de pl. nn.: Raminghem, te Audrehen, P.d.C.; Ramingim, nu Ramegnies, naam van twee gemeenten in Henegouwen; Ransem, te Erps Brab.; 1211 Ramesdunc, nu Ramsdonk Brab.; 1276 Rameslo, nu Ramsel Antw. - Ram gold nog voor een verkorte vorm van Ingelram in latere tijden. Zo werd een plaats Ramsblok, te Opwijk, genoemd naar een Ingelram. Dit zal het geval zijn met vele pl. nn., b.v.: Ramskapelle, naam van twee parochiën in West-Vlaanderen; 1283 Rams polre, te Sluis; 1303 Rams acker, te Oostvleteren, WVl. De andere vorm, *Hraban, die nog voortleeft in ons woord raaf (en daarmede wordt een grote, in ons land uiterst zeldzame | |
[pagina 385]
| |
vogel bedoeld, niet de gemene kraai, noch de roek), komt als eerste lid voor in de volgende namen: RAVEGEER, voorhanden in de Westvlaamse pl. nn.: 1388 Ravegheers houc, (Kortemark); 1602 Ravegheers goet (Koekelare); RAVENMAAR, ‘beroemd als de raaf,’ is vertegenwoordigd met: 1072 Ravenmarus de Hardoie, W. Vl., en de pl. nn. 1420 Ramaers bilc, Snaaskerke; 1443 Ramaers landt, Aarsele; 1665 Ramaers leen, Dentergem; RAVERIK, bevestigd door Westvlaamse pl. nn.: 1690 den raverix (Passchendale); Raverincks hoeck (Kaaskerke); ook reeds voorhanden in de Frankische pl. n. Raverengues (Le Portel, P.d.C.); RAVENOUD, *Hraban-wald, in 1300 Ravenouds meet (Bredene). Als tweede lid ontmoeten we dit bestanddeel in: INGRAVEN, te vergelijken met Ingram; komt voor te Gent in 1214; VOLKRAVEN: 1161 Folcravanus, priester te Beerst W. Vl.; 1218 Volcravus Hackes, Wulpen W. Vl.; 1300 Alard Volcravens zons hofstede, Schoondijk Zeel.; 1364 Volcraven Rabate land, Zande W. Vl.; 1416 Diederic Volckravens polre, Lombartzijde W. Vl.; f.n. Volckraven, Volckeravens; WALRAVEN, *Walah-hraban, ‘Waalse raaf,’ was een in Brabant niet zeldzame naam nog in de 14e eeuw, waarvan afgeleid werden de f. nn. Walravens, Walraeve, Walgrave; WILRAVEN is voorhanden in de pl. n. 1395 Wilravinside, ook 1403 Wilravinside en 1569 Wilgraveshyde, nu Raversij, te Middelkerke W. Vl.; f.n. Wilraven. De verkorte naam Rave komt nog voor in de 9e eeuw en later, ook in f. nn.: 1302 Bouden Raven (Beernem W. Vl.), 1474 Baert Raven (Mannekensvere W. Vl.), en in vele pl. nn.: 1127 Ravenscot (Adegem O. Vl.); 1142 Ravenesberge (Merkegem W. Vl.); 1288 Rave Weins stic (Oostkerke W. Vl.); 1300 Raven stic (Vlissegem W. Vl.); 1694 Ravenshove (Torhout); Ravenveld (Opwijk Brab.). - De mansnaam Raaf, Raven, bleef langer in gebruik in het Noorden. De diminutiefvorm Ravila gaf het patronymicon Raviling dat schuilt in den pl. n. Raffelgem (Aalst).
* * * | |
[pagina 386]
| |
Ten slotte is er de zwaan, de sierlijke watervogel. In oude namen komt hij niet voor (patronymica in plaatsnamen). De oudste alhier bekende naam is de mansnaam Squantet, in een Gentse oorkonde van 948. Zoals J. Mansion (Oud-Gentsche Naamkunde, bl. 62) heeft aangetoond, staat squ- hier voor sw-. De andere overgeleverde voorbeelden zijn vrouwennamen: 1111 Swaneborch, Desselgem; 1140 Swaneburch de villa Curtracinse; - 14e eeuw Henricus ver Swahilden, Gent; - 1236 Willelmus Zwane filius, Leuven; 1321 Arnoldus voren Suanen sone, Leuven. - De verkorte vorm Zwane bleef in gebruik tot in de 14e eeuw. |
|