Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1952
(1952)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 919]
| |||||||||||||||
Een en ander over Mnl. sullen
| |||||||||||||||
[pagina 920]
| |||||||||||||||
nog steeds willen aannemen, kan soelen (met eu) als product van i-umlaut verklaard worden. Daarvan zou Brab. selen als een ontronding kunnen beschouwd worden, ontronding waarvoor H. Vangassen in Album Dr Jan Lindemans (1951, inz. blz. 360) m.i. te weinig en vooral te zwakke argumenten aanhaalt. Ontronding is immers in het Brabants der Middeleeuwen te weinig bewezen: verwachte ontronde vormen als megen uit muegen, melen: muelen, sletel: sleutel en dgl. ontbreken ten enenmale, en omgekeerd missen we solen, suelen in het oudste Brabants (Brussel) volkomen: die vorm had er toch vaak moeten voorkomen ook. De vraag dus hoe selen te verklaren, althans in Brabant, blijft nog open; een oudfrie. skela toch doet hier niet ter zake. Blijft over zullen. Daarover precies wou ik vandaag wat meer en wat nieuws zeggen. Gelijk we hierboven bij J. Franck zagen (hierbij deels aansluitend C.B. van Haeringen in N. Tg. 30.1936.304 noot 1) kunnen sullen, sellen en sillen op één rijtje geplaatst worden nl. als westelijke, inz. kustmnl. vormen. Is, in die omstandigheden, i de meer zuidelijke ontronde umlaut van u, en e de meer noordelijke variant er van, zoals dat waar te nemen valt aan brigge / breg, pit / pet en dgl., dan mogen we daaruit concluderen dat een grondvorm inf. *suljan, plur. *suljum, *suljun heeft bestaan: de j zou tevens op zeer bevredigende wijze de geminatie van de l verklaren. Maar tevens rijst de vraag waarom juist dit woord sullen (niet mogen bijv.) en precies in onze kuststreek, en om welke oorzaak, bij de jan-werkwoorden aansluit (zij het van het type sitan / sitjan, zij het van het type der zwakke ww. der eerste klasse: satjan), met totaal duister blijvend semasiologisch verband (zullen is een zgn. hulpwerkwoord, de zwakke jan-werkwoorden zijn factitiva). Daar komt dan nog dit bij, dat de verwante zgn. inguaeoonse of noordzeegermaanse dialecten een vorm met -j- niet schijnen gekend te hebben (ofrie. skela, ags. sculon, sceolan, laat ws. scylon, north. scylun, os. plur. skulun: alle met één l). En tenslotte is er nog dit bezwaar, dat in West-Vlaanderen, waar wèl brigge, pit, dinne en dgl. te vinden zijn, een sillen, althans bij mijn weten, tot dusver niet is aangetroffen. Een andere verklaring van sullen is die, dat de vocaal kort is geworden onder invloed van de singularis ic, hi sal, du salt, voorts van willen en door geringere betoondheid. Bevreemdend is dan het feit, dat sullen, in de vroegste periode althans, tot | |||||||||||||||
[pagina 921]
| |||||||||||||||
Vlaanderen (met oostelijke grens de Dender) beperkt blijft; waarom hebben gemelde analogie-en accentinvloeden, die toch geen gelocaliseerde verschijnselen zijn (zoals de inguaeoonse ontronding), niet ook elders gespeeld? Daarenboven wordt een vocaal u hierdoor niet verklaard: men verwacht o (sulan: sollen). U in sullen, indien hij toch door verkorting ontstaan zou zijn, wijst op een oudere lange eu- (of uu-)vocaal. Heeft dus een vorm suelen (met eu), sulen (met uu) in Vlaanderen bestaan? T.a.v. de Germaanse grondvorm *sulan is alleen een vorm suelen (met eu; niet sulen, met uu) mogelijk; hij moet beschouwd worden als één van die gevallen waarin zgz. spontane palatalisatie optreedt, waartoe men pleegt te rekenen kustndl. veugel, weunen, zeumer, zeug, bueter, beuven, schoetel, degeune (vgl. bijv. M. Schönfeld Hist. Gramm., 4de dr., blz. 42, en mijn Mnl. Spraakk. II, § 61). Welnu, sedert het verschijnen van mijn Mnl. Spraakk. (1949) heb ik vormen verzameld, waarvan de spelling de onderstelling komt wettigen, dat in West-Vlaanderen, in de 13de eeuw, een vorm suelen heeft bestaan. Hier volgen ze:
en vgl. hiermede:
| |||||||||||||||
[pagina 922]
| |||||||||||||||
Ongetwijfeld zijn er nog andere bewijsplaatsen: ik herinner me er gelezen te hebben (ook van selen) in het prijsantwoord van de Hr P. van Haverbeke over Brugse oorkondentaal (zie Med. VA 1952, blz. 493 v., blz. 547 vv.); het wachten is nu op de spoedige verschijning er van. Vl. sullen kan dus zijn u hebben van spontaan gepalataliseerd suelen, met onvoldoend verklaarde verkorting; sillen en (in Holland) sellen zouden (?) analogie-formaties zijn naar zullen (naar het type brugge: brigge); Brab. selen ziet er uit als een ontronding van solen (en Mechels sellen kan dit selen zijn beïnvloed door de 2de persoon ghi selt); slechts Limburgs solen is de klankwettige representant van ouder, Germ. sulan, en sölen (Limburgs; Wvl.) deelt in de ue het (nog duistere?) lot van muegen. Het doel van deze korte mededeling is geweest: niet de ganse geschiedenis van het ww. zullen te behandelen (dat zou ons te ver voeren), maar wel wat voorbereidend werk te leveren voor een aanvulling en precisering van de tegenwoordige § 123 IV van de in bewerking zijnde 5de druk van M. Schönfelds Historische Grammatica van het Nederlands. 13.XII. 1952. |
|