Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1952
(1952)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 847]
| |
Norbert Cornelissen en zijn tijd
| |
[pagina 848]
| |
Frans Willems; zijn naam blijft in de alles behalve erkentelijke Stad Gent, volledig onbekend. De schets van Quetelet eindigt met deze woorden: ‘son nom brillera toujours au premier rang parmi ceux des hommes qui ont le mieux mérité de la ville de Gand, qui y ont répandu le plus de bienfaits, qui y ont laissé les traces les plus durables de leur passage. Toujours il sera cité avec reconnaissance, quand on parlera des hommes qui ont préparé chez nous le retour vers les sciences, les lettres et les arts, et qui ont donné aux esprits cette forte impulsion dont nous goutons aujourd'hui les bienfaits.’ De woorden van Quetelet hebben geen enkele geest geprikkeld; Gent is eenvoudig onverschillig gebleven.
Egidius Norbert Cornelissen werd te Antwerpen geboren op 12 Juli 1769. Hij studeerde te Turnhout en van af 1787 te Leuven; hij onderbrak echter zijn studien in 1788 als gevolg van de politieke gebeurtenissen en nam plaats in de rangen van het leger der Brabantsche omwenteling. Tussen 1790 en 1799 was zijn leven aan allerlei lotgevallen onderhevig, bezield door de opvattingen van de schrijvers der oudheid. Na een tijd als klerk in een handelshuis werkzaam geweest te zijn, vertrok hij in 1792 naar Rome. In 1794 is hij te Brussel als vertaler in de afdeling van openbaar onderwijs, en daarna gezonden, met RouppeGa naar voetnoot(2) en Van MeenenGa naar voetnoot(3), naar de pas ingerichte normaalschool te Parijs. Dan wordt hij opvolgentlijk in 1795 te Brussel afdelingshoofd van het openbaar onderwijs, in 1796 te Rijsel hoofdredacteur aan het blad Le Républicain du Nord, in 1797 secretaris van het departement van de Dijle, commissaris van de uitvoerende macht te Tienen, secretaris van LambrechtsGa naar voetnoot(4) gehecht aan het Minis- | |
[pagina 849]
| |
terie van Justitie te Parijs, om eindelijk in 1799 te Gent aan te landen als secretaris van de Commissaris van de uitvoerende macht. Van die tijd af wordt Cornelissen een Gentenaar en wordt te Gent een vooraanstaande persoon. Hij is 30 jaar geworden. In 1800 is hij bureeloverste in het bestuur van burgemeester Lieven Bauwens, in 1802 adjunct-secretaris onder burgemeester De Nayer, in 1803 leraar aan de Ecole centrale, in 1808 secretaris van de Société des beaux-arts et de littérature en van de Société d' horticulture, in 1816 lid van de klasse der letteren in de Académie de Bruxelles, in 1817 adjunct-secretaris van de Universiteit, en tussen 1821 en 1835 secretaris-inspecteur van deze instelling, als opvolger van van Toers, tot lid van de Staatsraad benoemd. In 1835 werd hij op rust gesteld en op 16 Juli 1837 gehuldigd door de vier belangrijkste genootschappen van Gent, van Schone Kunsten, van Plantkunde, van St Cecilia en van St Joris; aan de hulde namen deel kunstenaars, hoogleraren, magistraten, hofbouwers, vertegenwoordigers van talrijke genootschappen. In het verslag van de feestzitting waarop hem een groot gouden penning werd aangeboden, leest menGa naar voetnoot(5): P1. ‘Il est à Gand un homme dont le nom est attaché soit à la création, soit au développement des Institutions scientifiques, littéraires ou même d'agrément de l'ancienne capitale des deux Flandres. Depuis près de quarante ans, il a rendu et rend encore à ces mêmes Institutions, avec un dévouement et une obligeance qui ne connaissent pas de bornes, des services importants, en faisant connaître aux autres villes du pays et à l'étranger ces nombreuses sociétés que la ville de Gand compte avec orgueil dans son sein et en rendant annuellement compte de leurs travaux, dans des discours aussi spirituels que pleins de faits, et qui sortant de la ligne des travaux de ce genre, sont soigneusement recueillis par les amis de notre histoire littéraire et artistique. Cet homme, est Mr Norbert Cornelissen, membre de l'Académie royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles, de l'Institut royal des Pays-Bas et naguère secrétaire-inspecteur de l'Université de Gand.’Ga naar voetnoot(6) | |
[pagina 850]
| |
Waren onder meer aanwezig op het feestmaal: Ad. Quetelet, gouverneur de Schiervel, burgemeester van Crombrugge die de penning overhandigde. De gouden penning draagt als tekst: ‘A Norbert Cornelissen, les Sociétés des Beaux Arts, d'Agriculture et de Botanique, de Sainte Cecile et de Saint George, en témoignage de reconnaissance et d'amitié. Gand MDCCCXXXVII.’ Cornelissen antwoordde, J.F. Willems las zes vlaamse strophen, Kreps en Voisin lazen franse verzen, en d'Hulster vijf vlaamse strophen van Van Duyse.
Het geestesvermogen van Cornelissen alsook zijn talent als schrijver gaven aanleiding tot zijn tussenkomst in allerlei omstandigheden; voor officiële en familiefeesten was zijn pen steeds ter beschikking, zowel voor proza als voor verzen; hoeveel stukken heeft hij niet geschreven die door vrienden of kennissen dan werden gelezen, zelfs zonder zijn naam kenbaar te maken. Meer dan eens, als hij oordeelde dat hij te veel had voortgebracht, ofwel toen hij iets scherp wenste mede te delen, ofwel ook verlangde te schertsen, iets waarin hij zeer ervaren was, dan tekende hij ‘Knaep Van Dale.’ Het was de naam van de poortier van het Botanisch genootschap, een brave man, ‘une espèce d'idiot, zegt hij zelf (aldus bij Quetelet), qui ne savait ni lire ni écrire; je me suis souvent égayé à ses dépens.’ Op nieuwjaar mocht de knaep op een verzenstuk rekenen, dat aan de leden van het genootschap werd aangeboden om een handgift te ontvangen. Verslagen werden steeds met veel zorg en volledig opgesteld; zij werden met belangstelling gelezen. Door Van Hulthem kreeg hij het bericht dat hij aangeduid was om het verslag op te stellen betreffende de inhuldiging van Koning Willem I der Nederlanden. Daarover ontstond een briefwisseling tussen 1815 en 1819 (BUG G 1152711 tot G 1152715)Ga naar voetnoot(7) gericht aan Cornelissen ‘secretaire honoraire de l'Académie de dessin, dans une école | |
[pagina t.o. 850]
| |
Egidius Norbert Cornelissen in 1796, 26 jaar oud
Portret en handtekening, ex: Bundel 115061 van BUG. | |
[pagina t.o. 851]
| |
Egidius Norbert Cornelissen rond 1830
Ex.: Bundel G 115061 van BUG. | |
[pagina 851]
| |
d'enfans, en face de l'école d'escrime (by de schermschoole) près de St Bavon à Gand.’ In de an 9 wordt aan de burgemeester L. Bauwens een verslag gericht over een bezoek te Antwerpen ‘pour y prendre des informations relativement à la fabrication des nouveaux poids et mesures’ (BUG, hs 115063). Het betreft het vervaardigen van de meter in hout, de liter in tin, de maten voor droge producten in hout (hectoliter, halve hectoliter en dubbel decaliter), gewichten in ijzer van 5 decigram tot 5 myriagram. Het hs G 115069 (BUG) is een overzicht gedagtekend 2 Juni 1810 betreffende ‘les imprimeurs et libraires de Gand.’ Uit de talrijke verzenstukken van Cornelissen, volgen hier enkele specimens. Laatste verzen van het stuk (BUG, G 1150925. Gentsche Letter-kundig krans... Aen Ceres, Flora en Pomona toegewyd Genootschap, Door deszelfs nederigen knaep S. Van Dale opgedraegen 1 januari MDCCCXVII. ............
Aen myne Bloemen
en aen myn kleyn-dochtertjen Rosa.
Wat zyt ge toch verukkend, gy
Die mynen tuyn versiert, o zoete bloemen-ry!
............
U wierd wel eer een bloem gegeven,
Een roosje, en meer dan eens heeft moederstem gezeyd:
‘Zoo lang, o Rose, als gy dit bloempjen zult bewaren,
Klimt g' op in weirde, in schoonte en in aenminnigheyd.’
Zoo sprak ze. Erinner U dit woord, o jonge meyd,
En wil nog lang uw roosjen sparen.
Nu, Rose, daer reeds viertien jaer
In-aedmen lentelucht, uw lippen van corael,
Wel haest ontluykt die bloem; gy vreest voor winterdagen
Gy vreest voor dorren zomergloed;
Gy vreest voor woesten storm, en felle donderslagen;
Dat is 't niet, Rose, neen! hetgeen gy vreezen moet;
Vrees Eros! 't is hy die, in weerwil van doornen,
Zoo menig lief roosjen, al boertende, plukt;
Vrees Eros! 't is hij die, in weerwil van tranen,
Zoo menig jong meisjen haer bloempjen ontrukt.
| |
[pagina 852]
| |
Uit: Den schanderen Collega'ssen van Ghents Botanica wensch ik, knaep Van Dale dat hen de nieuwe met het jaer MDCCCXVII ingegane kalender zalig mogen zijn. Tot Gend by P.F. de Goesin-Verhaeghe, Drukker van 't Genootschap, op d' Hoogpoort (BUG, G 1898618). ............ ‘Eyndelyk is 'er een zekere Goethe gekomen. Groot is die man, en groot deszelfs naem. Laest heb ik zynen Werther aen de tien teedere vingers van myn vyftien-jarig kleyn-dochtertjen Rosa moeten ontrukken. Romans verslinden is de typhus inflammatorius van jonge meysjens. Beter zouden ze doen, dat ze in Reynaert den Vos, nog een jaer of twee bleven spellen. Nu, die groote Goethe heeft ook onder den naem van Reineke Fuchs onzen Reynaert den Vos gezongen. Onzen derf ik zeggen, want meer als eens schynt Reineke in 't alsdan struyk-ryk Vlaenderen geweest te zyn.’ ............ De volgende vijf verzen van Goethe:
‘Pfingsten, das liebliche fest, was gekommen; es grüerhten und blühten
Feld und wald; auf hügeln und höhn, in büsschen und hecken
Uebten ein fröhliches lied die neuermunterten vögel;
Jede wiese sprosste von blumen in duftenden gründen,
Festlich heiter glänzte der himmel und farbig die erde.’
worden door knaep Van Dale vertaald: ‘Pinxt'ren, die lieflyke feest, was gekomen. Bosschen en velden
Groeyden en bloeyden; op bergen en heuvels, in doornen en esschen,
Zongen een vrolyk liedjen de op nieuws bly-stemmige vogels;
Wijde en beemd was sierlyk gekleed met riekende bloemen;
Helder glinsterden 's hemels azuer, en groente der aerde.’
............ Uyt mynen Tuyn, 1 Jan. 1818. De knaep van 't Koninglyk Akkerbouw en Plantkweek Genootschap, Van Dale.
(BUG, G 1898619). Les fleurs taquines et jalouses et l'origine | |
[pagina 853]
| |
de la Dalia... 8 février 1818, paroles de knaep Van Dale. (3 pp. 24.5 × 20.3 cm). Elf strophen waarvan hier: 1.[regelnummer]
Un jour se prenant de querelle,
Les fleurs, enfans aussi des Dieux,
Se disputaient à qui mieux mieux
Pour quelque pomme à la plus belle,
C'est moi, ce n'est pas toi, c'est moi,
S'écriaient à la fois ces dames;
Et c'est de là que vient, je croi,
Qu'aux fleurs on compare les femmes.
2.[regelnummer]
Un peu fardée, un peu coquette,
La Rose vantait ses attraits;
Je suis modeste, et je me tais,
Criait la pâle violette.
On sait d'où te vient ta paleur,
Dit la Rose - paix là, mesdames,
Dit Flore, paix là, point d' aigreur!
Voulez-vous ressembler aux femmes?
............
10.[regelnummer]
(Einde):
La Dalia conserve en beau
Les traits du pauvre Knaep Van Dale.
In BUG: G 1898628. In Rapport fait à la Société royale d'Agriculture de Gand, le 6 février 1819. (20,3 × 11,2 cm, 16 pp., Gand, de Goesin-Verhaeghe 1819). p. 7. Discours prononcé le 6 février 1819 au Banquet de Flore par M.N. Cornelissen. ‘Voici la dixième fois, depuis l'institution de nos Floralies... [Floralia, V. les fastes d'Ovide, ch. V]. ............ p. 11: ‘Mais remarquez encore que la beauté seule n'est pas la meilleure garantie du succès. Voyez cette Hortensia; elle se pare, avec orgeuil, de la couronne que les juges viennent de lui décerner, parce que docile et soumise aux voeux d'un cultivateur intelligent [Van Saceghem à Gand], elle a rempli le désir de la Société qui la sollicitait de montrer ses touffes anormales et de se vêtir de son épais feuillage, au milieu même des frimas de l'hiver. | |
[pagina 854]
| |
Aan: Egnatium Van Toers (BUG, G 1150928). Egnatii, Regi a Consiliis Sanctoribus nepoti, Academiae Gandavensis curatori - 21 oct. 1826 ...... praelegit Norbertus Cornelissen. Begin: ‘Ergone festa dies luxit, qua solvere leges,
Egnati, caussasque orare et jura tueri,
Commissum tibi, nec sanctum aspernabere munus,
Quo te diva Themis, Patrui vestigia longe
Docta secuturum dignatur, utroque Senatu,
Discipulumque choro, et populi plaudente corona;
At tibi, dum medio gravium, gravis ipse, virorum
Coetu, palladeum scandebas, care, cathedram,
Optimus et Patrum subrisit molle, triumphi
Forte recordatus similis, braccaeque, togaeque,
Queis, Dyliae propter rivos, bacchantibus hallis
Induit emunctum baraliptica Mater alumnum.’
............ te samen 142 verzen.
BUG. G 1150950: Ad Phoebum Apollinem, Scientiae medicae Patronum pro Ludovico Vrancken, inter principes qui Antverpiae sunt, Medicos per annos L adscripto, pia vota. ‘Quem per lustra decem coluisti, Phoebus Appollo
Altera, mi Vrancken, det tibi lustra decem:
Et si laeta tibi, viridisque et cruda senectus,
Nulla sit insomnis nox, nec amara dies:
Sic nisi post annos centum cum laude peractos,
Sarcophagum laurus cinget Apollinea.
At normanique patris, praeceptaque docta sequatam
Parmaneat prolem gloria parque decus;
Seraque Vranckiadum per secula plura propago
Prosperet, et meritis grata parentet Avi.
Gandae Flandrorum,
pridie idus martias M.D.CCC.XLVII. Offerebat
seni senior N.C. Antverp. Act. ann. LXXVIII.’ | |
[pagina 855]
| |
Uit BUG, G 115098. Norbert Cornelissen door Louis Hymans in Messager des Sciences hist. de Belg. 1882, 37 pp. p. 4: ‘C'est lui qui se prenant lui même pour victime de ses plaisanteries, adressa un jour à une société littéraire dont il était membre, des vers dans lesquels il était dit: ‘Cet escogriffe renommé
Qui sous sa verdâtre douillette,
Ou sous un vieux surtout par les rats entamé,
D' un masque cynique, affamé,
Vient nous présenter le squelette,
Qui se croit Diogène et n'en est que le chien.
............
Qui dans ses longs discours froids et secs comme lui,
Distillant goutte à goutte un éternel ennui,
Croit faire image et crie à l'onomatopée....’
On lut la pièce en sa présence, et l'indignation de ses collègues empêcha le lecteur de continuer, après quoi Cornelissen déclara en riant que ces vers injurieux étaient son propre ouvrage. Louis Hymans vermeldt verder dat hij in 1826 een ode las ter ere van zijn vriend Van Toers, waarin allerlei luimige zinspelingen voorkomen en de namen van de schotels van een dischkaart in keukenlatijn worden vertaald, zoals voor dindes aux marrons: gallos, pastaque castaneis abdomina. Ook schreef hij een mythologisch gedicht over de oorsprong van de Camelia.
De bedrijvigheid van Cornelissen op het gebied van de letterkunde heeft hem aangespoord zich met de rederijkerskamer bezig te houden. Hij was ook bij de herstelling in 1812 van de Gentse Kamer zeer werkzaam om het vroegere genootschap van de Amis de la fontaine d' Hippocrène weder in het leven te roepen; op de feestzitting sprak hij een merkwaardige redevoering uit ‘Sur l'origine, les progrès et la décadence des chambres de rhétorique établies en Flandre.’ Cornelissen gebruikte deze gelegenheid om Jacob Van Artevelde weder in eer te stellen en om te verzoeken hem een standbeeld op te richten. QueteletGa naar voetnoot(7) deelt mede dat het de eerste maal was dat in de aanwezigheid van de officieele magistraat, iemand durfde | |
[pagina 856]
| |
Van Artevelde, die gedurende vijf eeuwen miskend was, in Europa en zelfs te Gent, een grote burger, met de beste bewijzen, te noemen ‘et sous l'autorité de Napoleon, osait décerner un éloge public au grand Ruwaert du 14e siècle.’ De redevoering had grote bijval en de invloed van Cornelissen verhoogde; de inhuldiging van het standbeeld, werk van Pierre De Vigne, had plaats op de Vrijdagmarkt in 1863Ga naar voetnoot(8). Eens te meer was de weg voor waarheid en vrijheid de baan van leugen en overheersching doorgebroken.
* * *
Na lange jaren van vreemde bezetting waren de schone kunsten in ons land in een toestand van grote onverschilligheid geraakt. Het was Cornelissen die de teken- en schilderkunst weder deed bloeien, en zijn werking liet zich ook voelen op verscheidene plaatsen van het land. Reeds in 1792 werd beproefd een kleine tentoonstelling van schilderijen in te richten; toen in 1802 een tweede proef werd genomen, stelde Cornelissen zich aan hət werk, zodanig dat de ingerichte tentoonstelling het vertrekpunt werd van verdere regelmatige plechtigheden, die tot onze tijd werden gehouden. Verscheidene geschriften van zijn hand kwamen het bewijs geven van de noodzakelijkheid de schone kunsten niet te verwaarlozen en de kunstenaars aan te moedigen. Quetelet zelfGa naar voetnoot(9) herinnert dat hij aan Cornelissen te danken had dat ene schets uit zijn jonge jaren op de tentoonstelling van 1812 werd aanvaard; zijn aanmoedigingen kwamen te goed aan talrijke jongeren. Hij werd ook de stichter van de Société des beaux arts et de litté- | |
[pagina 857]
| |
rature de Gand, in het jaar 1808, waarvan hij de vlijtige secretaris was. Hij was ook de secretaris van de Gentse tekenacademie. Op bepaalde tijden, namelijk op prijsuitdelingen en verjaringen sprak hij merkwaardige redevoeringen uit, niet alleen ten gunste van de kunsten, doch ook om de verplichtingen der openbare machten duidelijk te bepalen. Die redevoeringen hadden altijd een deftige academische vorm, vol oorspronkelijke opvattingen, en voor iedereen, jong en oud, nuttige raadgevingen. Zijn bevoegdheid, ook zijn belangstelling breidde hij uit tot de toegepaste kunsten en in ene studie, in de Annales Belgiques van 1820Ga naar voetnoot(10): De regeringen, zegt hij, als zij goede raadgevingen ontvangen, moeten de nationale werkzaamheid helpen en aanmoedigen op elk gebied, ten einde ons van de vreemde invloeden onafhankelijk te maken; hij bespreekt hoofdzakelijk het vervaardigen van porcelein, gleis, aardewerk, tapijten, brons, kristal. In 1818 levert zijn pen een frissche beschrijving van het schilderij ‘Eucharis en Telemaque’ van David, in de Salon de Gand tentoongesteld. Talrijke kunstenaars trouwens beantwoordden volgaarne de uitnodiging om hunne werken naar Gent te zenden. Cornelissen had als vriend, een kunstliefhebber als hij zelf, Martin Jan De Bast. Deze was een geleerde, liefhebber van munten en penningen, en oudheden. Geboren te Gent de 26 October 1753 was hij opvolgentlijk priester in 1775, geestelijk bestuurder van het Gasthuis St Antonius in 1778, dan in 1787 pastoor van de St Jacobskerk, in 1788 pastoor van St Niklaas en kanunnik van H. Veerle. In 1817 trok hij zich terug van zijn ambt en overleed te Gent de 11 April 1825. De Bast was ook een origineel figuur te Gent; na deel genomen te hebben aan de Brabantse omwenteling van 1789, en aanhanger van het Concordaat, kwam hij in botsing met het vlaams priesterdom en aanvaarde de heerschappij van Napoleon, die hem de titel schonk van kanunnik van St Baafs; in deze kerk sprak hij de lijkrede uit van de hertog van Montebello, en ook de hulderede van de bekroning van Napoleon. Zijn vlaamse preken hadden altijd groot bijval. Hij schreef historische stukken, onder meer: in 1804 Recueil d' antiquités romaines trouvées en Flandre, met een tweede uitgave in 1808, en bijvoegsels in 1809 en 1813; in 1815 en 1816 | |
[pagina 858]
| |
Recherches historiques et littéraires sur la langue celtique, gauloise et tudesque; in 1819 Institution des communes dans la Belgique pendant les 12e et 13e siècles; in 1820 L'ancienneté de la Ville de Gand. In 1817 werd te Gent een tijdschrift gesticht onder de titel van Annales Belgiques, waarvan de redactie te Gent werd gevestigd, en waaraan, met hoogleraren aan de nieuw geboren Univeësiteit en enige intellectuelen, Cornelissen vlijtig medewerkte. Dit tijdschrift is een rijke bron voor de geschiedenis van Gent en ook van België onder de Nederlandse heerschappij; talrijke geschriften over letterkunde, schone kunsten en wetenschappen verschenen aldaar, vooral in het frans opgesteld, met een zeer vrije geest, en gewoonlijk met de heersende regering alles behalve vijandig. In een mededeling aan de Kon. Vlaamse Academie voor Wetenschappen van BelgiëGa naar voetnoot(11) heb ik een kort overzicht gegeven over de tijdschriften die in die tijd het licht zagen. Hier wens ik daarover meer te vertellen over hetgeen ik geleerd heb bij het lezen van de boekdelen van de ganse reeks van 1817 tot 1829. Meer dan eens ontmoeten wij aldaar Cornelissen aan het woord. Over de Annales Belgique zijn Pirenne en Fris zeer weinig ingenomen. ‘De 1815 à 1830, zegt PirenneGa naar voetnoot(12), la littérature se réduit à de pâles imitations de Dellile... Au reste cette littérature scolaire est en même temps une littérature officielle. Elle célèbre à l'envi les vertus du roi, la gloire de son règne, l'illustration de sa maison, la naissance des fils du prince d' Orange ou la bataille de Waterloo.’ In zijn Bibliographie de l'histoire de GandGa naar voetnoot(13), schrijft Fris afwijzend: ‘le messager avait été précédé par une revue, dont le contenu, véritable macédoine, offre des notices ayant trait à tous les domaines de la science; ces Annales belgiques des sciences, arts et littérature disparurent de fort bonne heure... On peut au besoin la négliger.’ Wie echter een volledig en zorgvuldig onderzoek onderneemt | |
[pagina 859]
| |
over de verscheidene tijdschriften die tussen 1814 en 1831 in België het licht zagen, krijgt daarover andere opvattingen.
Te gelijker tijd met de Annales Belgiques, zagen het licht andere tijdschriften, met dezelfde strekking, ook in het frans opgesteld, zonder vijandschap voor het Nederlands, en door de Nederlandse regering niet bestreden en vrij gelaten. Was het wellicht een behendige houding tegenover de intellectualiteit die toch in die tijd zeker niet vlaamsgezind was. De vlaamse beweging om de lagere standen van het volk te verheffen was nog niet geboren, en zou alleen in het vrije België onder een sterk Franse invloed, zich ontwikkelen. Die tijdschriften zijn, uitgegeven te Gent, de Messager des sciences et des arts (1823-1831), de Correspondance mathématique et physique (1825-1839), waaraan de Gentenaar Adolphe Quetelet vlijtig heeft medegewerkt; te Brussel ontstonden de Mercure Belge (1817-1820) met kort leven, de Annales générales des Sciences physiques (1819-1821), ook met kort leven, de Annales universelles de l'Industrie, des Sciences, de la Littérature et des Beaux arts, waarvan slechts een jaargang 1826 blijkt ontstaan te zijn. Over enkele voortbrengselen dezer tijdschriften, is het nodig het belangrijkste mede te delen. De Annales Belgiques werden gesticht door Candido d'Almeida y Sandoval, portugeesch graaf, schildknaap van Karel IV, Koning van Spanje. Zij werden voor het eerst in 1817 door P.F. de Goesin-Verhaeghe te Gent gedrukt, daarna van af 1818 tot 1830 door J.N. Houdin. d'Almeida was ook mederedacteur van de Journal de la Flandre occidentale te Brugge. Zijn beheer over de Annales belgiques was echter van korte duur, en Houdin werd de uitgever van het tijdschrift. Het eerste stuk met de afleveringen van October, November en December 1817 draagt geen nummer; jaargang 1818 werd werkelijk boekdeel I. Het laatste boekdeel, met nummer XIV-XV loopt van 1824 tot 1830. De volledige reeks bedraagt aldus 1 + 15 delen. d'Almeida leed bankroet en werd te Brugge door de rechtbank gestraft als opsteller en uitgever van de Journal de la Flandre occidentale. De Gazette van Brugge van 28 februari 1820 vermeldt: ‘Gisteren heeft den heer Candido d'Almeida y Sandoval, gewezen schildknaap van den Koning Karel IV van Spanje, | |
[pagina 860]
| |
opstelder en uytgever van den Journal de la Flandre occidentale, by middel van zyn dagblad afscheyd van de belgen genomen, zeggende dat hy, door eene hooge en geheyme stemme, nae elders geroepen zynde, genoodzaekt was hun te verlaten, en dit had hy reeds ter uytvoer gebragt, want des nachts te vooren was hy, zooals men het noemt, met de lanteirne aen den dyssel verhuyst, zyne drukkerye, eenige meubelen en zyne schulden in den brand laetende. Gisteren avond zyn de zegels op drukkerye en meubelen geleyd.’ ‘Door den koophandel-tribunaal in staet van banqueroute verklaerd, is hij door den tribunal van eerste instantie te Brugge veroordeeld tot 500 guldens boete, en by gebrek van betaelinge tot zes maenden gevang, als overtuigd van den Koning van Spagnien beledigt te hebben in het nieuws-blad door den veroordeelden gedurende eenigen tyd te Brugge uitgegeven.’ Als gevolg van verzoek van de ambassadeur van Spanje. De geboorte van de Annales belgiquesGa naar voetnoot(14) was blijkbaar zonderling; de stichter was verdwenen, maar de drukker had het tijdschrift kunnen redden. (1817). Annales Belgiques des Sciences, Arts et Littérature. ‘Exegi Monamentum, Hor.’ Livraisons des mois d'octobre, novembre et décembre 1817. A Gand, de l'Imprimerie de P.F. Goesin-Verhaeghe, rue Hauport. (21 × 12,7 cm., 300 + 8 pp., BUG, G 8838). Aan het begin treft de lezer het beeld van de philosoof Epictetos, een niet getekend bericht ‘l'Editeur aux Belges’ en een inleiding waarin wordt uitgelegd dat de wijsbegeerte der ouderen een echte wetenschap was, omdat naar de oorzaken werd gezocht, hetgeen in 1817 niet meer het geval was. Het tijdschrift kondigt opstellen over de volgende gebieden aan: wetenschappen, fraaie letteren, schone kunsten, mengelwerk, necrologen van personen die de wetenschappen en de kunsten op schitterende wijze hebben beoefend. Gans in het frans opgesteld bevat dit boekdeel een statistische studie over de kleine gemeente Afsne met zijn 370 inwoners. De vier hoofdpanelen van het schilderij van Jan en Huybrechts Van Eyck, uit St Baafskerk in 1794 naar Parijs weggevoerd, werden | |
[pagina 861]
| |
in 1816 teruggebracht en met de 8 zijpanelen in de kerk geborgen, en op de plaats die zij sedert 1426 bekleden geplaatst. Een lid van de Société royale de Gand, die tekent C, zeker wel Cornelissen, heeft een opstel over het beroemd schilderij geschreven (pp. 141-163). Verder geeft Cornelissen enige raadgevingen om de griekse en latijnse plantennamen in het frans uit te spreken. Zijne redevoering op de vergadering van de Société royale de Gand, als ‘secretaire honoraire de l'Academie royale de dessin et de la Société royale des Beaux-Arts et de litterature’ sluit het boekdeel. Buiten latijnse en franse verzen, namelijk door C.M.P. Van Bemmel, leraar aan de College Royal de Gand (une nuit d'orage)Ga naar voetnoot(15) komt een lierzang, getiteld De fraaije Kunsten van L. D'Hulster, leraar aan hetzelfde College, voorgedragen de 23 van Wintermaand 1817 in de jaarlijkse vergadering van de Société royale; in dat stuk wordt de oorlog streng bevoordeeld: Dat's krijgs gevloekte zegewagen
Een halve wereld doe vergaan;
Dat plonderzieke noordervlagen
Onz' dierbren oogst vrij nederslaan.
Op p. 300 worden de medewerkers van het tijdschrift genoemd: Garnier, Van Bemmel, Cornelissen, L.D' Hulster, N. Lambilot, P. De Ryckere, F.D.K. baron d' Exaerde, J.J. Lambin, Pisson en Candido d' Almeida. De volledige reeks van de Annales belgiques berusten in de Universiteitsbibliotheek te Gent (G 8838): I 1818, VI + 426 pp.; II 1818, 458 + 7 pp.; III 1819, 422 pp.; IV 1819, 447 pp.; V 1820, 438 pp.; VI 1820, 446 pp.; VII 1821, 464 pp; VIII 1821, 394 pp.; IX 1822, 401 pp.; X 1822, 420 pp; XI 1823, 404 pp.; XII 1823, 391 pp.; XIII 1824, 394 pp.; XIV 1824, 408 pp.; XV 1829, 56 + 128 pp. Na een langdurige onderbreking verscheen dit tijdschrift in 1829 terug, nog door J.N. Houdin te Gent gedrukt, rues de la Grange et des Champs no 16. Alhoewel in februari 1830 een | |
[pagina 862]
| |
oproep van de uitgever en van de redacteurs tot de abonnenten wordt gericht, bleven de afleveringen van januari 1830 (pp. 1-64) en van februari 1830 (pp. 65-128) de twee laatsten. Door de omwenteling zijn de Annales belgiques, toen zij werkelijk belges zouden worden, werkelijk overleden. Het boekdeel van 1818 bevat een verslag over de huldiging van Cornelissen, toen hem door de gentse genootschappen een gouden erepenning werd aangeboden. Twee vrienden en medewerkers van Cornelissen hebben geschriften in het licht gezonden, Mussche, hoofdhovenier van de gentse plantentuin over een Flore provinciale, apotheker Van Hoorebeke over inlichtingen om de woekerplant Orobanche te bestrijden. Het Herbarium betreffende de vier arrondissementen van Oost-Vlaanderen werd door Charles Van Hoorebeke volledigd. Opvallend komt op p. 212 een voetnoot van Cornelissen voor, waarin hij onder meer verklaart: ‘En nous servant du beau nom de Belges, nous ne cesserons jamais, nous du moins, s'il nous est permis de consigner quelquefois notre pensée dans ces Annales, de comprendre sous cette dénomination les habitans de cette partie du royaume qui, arrachée aux liens communs pendant deux siècles et demi, n'en conserve pas moins ce titre, possession devenue imprescriptible, et conservée sur les plus nobles monumens de la gloire nationale, depuis l'époque de Guillaume et de Maurice, comme chez nous depuis celle d'Albert et d'Isabelle, jusqu'à l'époque actuelle, où, sous le Sceptre du même monarque, la plus grande partie des provinces belgiques est de nouveau réunie dans un seul faisceau.’ De franstalige opvatting is dus een soort confederatie van twee volkeren, van elkander nog al duidelijk gescheiden. Het tweede boekdeel bevat 12 verzenstukken in het frans, 3 in het latijn, een in het Nederlands (p. 386) getiteld: Bij den dood en ter gedachtenis mijner teederbeminde gade, ontslapen in den jeugdigen leeftijd van twee en twintig jaren, door B.H. Lulofs (Groningen, november 1818) met een vrije franse vertaling. P.B. Vanden Broeck van Aalst heeft een verhandeling geschreven: Nadelige gevolgen van de onverschilligheid der Vlamingen en Brabanders ontrent hunne moedertaal, en de noodzakelijkheid dat zij dezelve beoefenen. Een bespreking over dat stuk, getekend Z komt in een rubriek getiteld Branche flamande de la litterature belgique (pp. 42-54). De beoordeling vermeldt dat de uitgave een | |
[pagina 863]
| |
geldelijke steun heeft gekregen van de Departement de l'Instruction publique, des Sciences et des Arts, dat het vlaams geen dialect is van het Nederlands, maar dat ‘les Hollandais savent très bien que la langue était formée en Flandre longtemps avant qu'elle le fut en Hollande.’ Als voorbeeld daarvan worden door Lulofs Jacob van Maerland en Kiliaen genoemd, en verder dat ‘l'orthographe de Vondel, de Hooft, de Cats, de la Bible hollandaise du 16e siècle, est encore à peu de changemens près, celle dont nous nous servons généralement.’ Anderzijds is de beoordelaar van mening dat Vanden Broeck zich vergist als hij denkt dat ‘le patriotisme et l'esprit public exigent qu'elle [la langue] devienne prééminente.’ Het rubriek Poésies flamande, hollandaise, française et latine van het 3e deel der Annales omvat 12 verzenstukken in het frans, 3 in het vlaams en een in het latijn. Opvallend is een frans gedicht van een gentse meisje van 11 jaren ter ere van de Amerikaanse ambassadeurs die te Gent op 24 december 1814 de vrede met Engeland kwamen tekenen; het gedicht werd uitgesproken op 4 januari 1815, de dag vóór het afreizen der Amerikanen, waarop de ambassadeur John Quincy Adams, nog dezelfde dag een engels gedicht opstelde voor het meisje dat de verdediging der Amerikanen tegen Albion had genomen (pp. 146-152). Daartoe behoort een uitgebreid commentar getekend N.C. (Norbert Cornelissen), die zijn medewerking aan de Annales voortzet. In het 4e deel der Annales vinden wij 15 franse verzenstukken, een latijnse en 4 vlaamsen; het frans blijft overheerschend. Een ode in vlaamse verzen van C. Vervier werd afgelezen in de aanwezigheid van minister Falck ter gelegenheid van het leggen van de eerste steen van het Universiteitsgebouw te Gent; het stuk werd in franse verzen door L.V.R. omgezet. Cornelissen bespreekt de Historia rei Herbariae van SprengelGa naar voetnoot(16) (pp. 173-192) en maakt het lof van de kunst en van de koning ter gelegenheid van het verlenen van erepenningen aan twee kunstenaars, J.B. Maes van Gent en J. Geirnaert van Eekloo. Hij heeft ook een levensschets geschreven over J.B. HellebautGa naar voetnoot(17), en een verslag over het leggen van de eerste steen van de Aula academica de 4 | |
[pagina 864]
| |
augustus 1819. De Annales vermeldt het verschijnen van de eerste aflevering van de Verhandeling over de nederduytsche tael- en letterkunde van J. Fr. Willems; opvallend is dat onder de 500 inschrijvers op het boek, slechts 7 tot de beide Vlaanderens behoren. In het 5e deel, bevat de Poésie nationale 5 verzenstukken in het vlaams, 16 in het frans en 4 in het latijn. Cornelissen kondigt de tentoonstelling aan van de voortbrengselen der belgische nijverheid in de zalen van het gentse stadhuis; ook zal weldra het universiteitsgebouw voor plechtigheden beschikbaar worden (pp. 321-327): ‘Le but principal que la commission (organisatrice) a en vue, est de s'entourer des lumières de leur expérience et de leur patriotisme, et de s'entendre sur les moyens les plus propres pour donner à la prochaine exposition solennelle l'impulsion la plus favorable dans l'intérêt général, et dans les intentions bienfaisantes du décret royal du 4 août 1819.’ Een gedenkpenning zal voor de gelegenheid door de kunstenaar Braemt worden geslagen. Onder de letters N.C., aldus Norbert Cornelissen, wordt een prijs aangekondigd voor Kamellia japonica anemoflora; ook wordt bericht over de Société royale d' agriculture et de botanique (p. 198), over de Jardin de l'Université (p. 405), over de Salons de fleurs de Harlem, de Louvain et de Gand (p. 416). De Histoire générale de Belgique van DewezGa naar voetnoot(18) werd in de nederlandse taal overgezet door C.M. Sloedens. De redevoering door Cornelissen in 1816 gehouden in de Société botanique verscheen in engelse vertaling te Philadelphia in 1817 (p. 336). Van het deel VI der Annales blijkt de medewerking van Cornelissen verminderd; dit deel bevat 6 latijnse verzenstukken, 14 franse en een nederlandse van Vervier met franse vertaling. Het deel VII bevat 3 latijnse en 15 franse verzenstukken; in de anti-engelse atmosfeer van de tijd schrijft Baron de Stassart het gedicht Le Cochon d' Angleterre, eindigende met de twee verzen: Dans notre ardennaise contrée
Mon voisin choisira ses cochons désormais.
| |
[pagina 865]
| |
Cornelissen heeft de 6 februari 1821 op een feestmaal van de Société royale d'agriculture et de botanique een redevoering gehouden, waarin hij de plant op dichterlijke wijze bespreekt. Het boekdeel VIII bevat onder de 17 verzenstukken een latijnse van de Nieuport met de vertaling in franse verzen van Quetelet, een franse van Ch. Froment een warme ophemeling van de aanhechting van België tot Holland, en een lijvig latijnse van Cornelissen ter ere van JennerGa naar voetnoot(19), de beroemde geneesheer-propagandist van de koepokinenting.
Beneficium Jennerianum. Gulielmo Demanet, quo die Conlegium Gandense, Vaccinationi propagandae sacrum, clarissimo Viro, per annos L, inter Chirurgos principes laudato, ob recens beneficium Jenneri, anno MDCCC, Flandriae inductum, numisma aureum obferebat. Ulceribus sanieque ferox foedârat Erinnys
Euphrosynen, marituraque virgo.
Multa gemens, supplexque Dianam orabat, ut iram
Tartareae furiae placaret;
Nequicquam! Venus ipsa negat se ferre medelam
Posse malo ignoto, nec Apollo
Lenitur precibus; late grassatur Erinnys;
Nunc ferit hanc Cypridis, nunc illam
E coetu Nympham, nec forma venuste Corynnam,
Nec Lyra te, pia Psaltria, servat.
Forte hanc, Berkleios dum Jenner ob ambulat hortosGa naar voetnoot(1),
Conspicit armatamque, furentemque,
‘Et quam Di superi renuunt, mortalis Jenner
Hanc dabo, dixit, opem,’ vaccamque
Monstravit, virusque sacrum, (medicamina summis
Uberibus, nec nota profanis,)
Et propulsatam perlaevi vulnere pestem;
Accurrit charitum chorus omnis;
Jamque salutifero signari brachia gaudent
Omine, signatisque Diana
Adridet, quintaque sui Venus optima parte
Nectaris imbuit oscula, queîste,
| |
[pagina 866]
| |
Jenner, Acidaliae comites nymphaeque beârunt,
Virgineae quae frontis honorem
Servatum, roseasque genas, oculosque decoros,
Muneris esse tui lactantur.
N. Cornelissen.
Gandae, VII Augusti die MDCCCXXIGa naar voetnoot(20).
Als gevolg van de versmelting met de Mercure belge worden de Annales meer literair, en de wetenschappelijke medewerking vermindert, ook deze van Cornelissen. Politieke redetwisten verschijnen, ook korte spottende aanvallen, steeds onder franstalige invloed. Onder meer wordt vermeld VIII p. 255): Mr *** signait: receveur, membre de la Société littéraire de Bruges. On connait ces sociétés littéraires. Cela veut dire tout bonnement société où on lit les journaux, où l'on boit, où l'on fume. ‘Over een ode van L'ermite de la Berlière wordt een vrolijk verslag geschreven (VIII p. 252) met aanhalingen zoals deze: ‘L'Océan poussé qui frappe les cieux de ses flots, un serpent de feu détaché du tonnerre.’ In boekdeel IX komen voor 17 franse verzenstukken, 4 latijnse en een vlaamse. De lierzang van F. Lebrocquy, het herstel der moedertaal in de zuidelijke provincien van Nederland (p. 147), met een franse tekst, ook in verzen, is een aanval tegen de franse dwingelandij en een ophemeling van de aansluiting aan Holland. Nadat in het vorig boekdeel de toneelliteratuur als het ware minderwaardig wordt geacht, verschijnt nu een Revue des theatres de Paris (pp. 263-268) waarin ook de stukken die slecht worden onthaald niet worden verwaarloosd. In de volgende boekdelen zijn nederlandse verzenstukken afwezig. In boekdeel XIII worden enige vertalingen van Lucretius' De Natura rerum beoordeeld: deze van de Pongerville, de Marolles, des Coutures, le Blanc de Guillet worden minderwaardig geacht, deze van Lagrange daarentegen krijgt een gunstig advies (p. 70). In een brief (XIII, p. 367) aan de Annales wordt gemeld dat ‘il paraît très nuisible aux progrès des sciences que les journaux soient à la fois politiques et littéraires; les journalistes politiques | |
[pagina 867]
| |
portent l'esprit de parti dans tout ce qui sort de leur plume.’ Het verschijnen van een nieuw frans-nederduits en nederduitsfrans woordenboek, opgesteld door MahneGa naar voetnoot(21) te Gent krijgt de volgende melding (XIII p. 127): ‘Il n'est point de Belge, aimant la langue française qui n'ait senti le besoin urgent que nous avions d'un bon dictionnaire dans les deux langues.’ Door boekdeel XIV (p. 113) vernemen wij dat het Genootschap voor mineralogie te Jena tot vreemde leden heeft benoemd, verscheidene leden van de Société royale des beaux-arts et de littérature te Gent, namelijk ‘N. Cornelissen, secrétaire de l'Université de Gand, en L. de Bast, secrétaire perpétuel de la Société.’ Aan de Mercure belge, te Brussel gedrukt, waarvan negen delen tussen 1817 en 1820 verschenen, heeft Cornelissen niet medegewerkt. Over de geschiedenis van de tijd, zijn echter twee berichten in het eerste nummer vermeldenswaardig. Op pp. 65-71: ‘Relation de ce que Napoleon Bonaparte a fait et dit dans la journée du 18 juin 1815 pendant et après la bataille de Waterloo; redigée sur les dépositions de Jean Baptiste De Coster qui lui servit de guide pendant cette journée. A 8 ½ heures du soir, il a dit: ‘A présent c'est fini; sauvons-nous.’ Hij vluchtte dus en liet zijn soldaten aan hun lot over. Op pp. 426-431, leest men: ‘Belgicum regnum, Koningrijk der Nederlanden, Royaume des Pays-Bas: ces trois dénominations expriment la même chose dans trois idiomes différens. Le Roi et les Etats généraux ont prononcé: la médaille frappée par ses ordres, à son inauguration, porte la légende Rex Belgarum. Un ordre national porte le titre de Ordre du Lion Belgique. Sur la medaille du couronnement: Wil. I Rex Belgarum, et Max. Dux Luxemburgorum.’ Laat ons hier herinneren dat Cornelissen werd belast het officieel verslag van de bekroning op te stellen. Het 4e boekdeel houdt veel franse verzenstukken. In het hoofdstuk Branche flamande de la Litterature Belgique, komt een overzicht over het nieuw orgelspel van vijf noten, door F.L.N. Henckel priester-leraar te Gent beginnende aldus: Vlaend'ren daegt hier Holland uit,
Om haer' spelling te betwisten,
| |
[pagina 868]
| |
Door een netter tong-geluid
Om d'onwetendheid te kisten.
De naam van Cornelissen komt niet voor, hetgeen begrijpbaar is, in de Annales générales des Sciences physiques, verschenen met 8 delen te Brussel tussen 1819 en 1821; ook niet in de Correspondance mathématique et physique, 11 boekdelen te Gent tussen 1825 en 1839 onder redactie van Adolphe Quetelet. De medewerking aan de Messager des Sciences et des Arts, die te Gent in 1823 werd gesticht, liet Cornelissen over aan verscheidene liefhebbers, leden van de Société royale des Beaux Arts et des Lettres, en van de Société d'Agriculture et de Botanique, namelijk J.B. Delbecq, secretaris en Van Hulthem, voorzitter van dit laatste genootschap, apotheker Van Hoorebeke, de hoofdhovenier J.H. Mussche. In 1831 verscheen het 7e en laatste deel van de eerste reeks van de Messager; in 1833 begon een nieuwe reeks: Messager des Sciences et des Arts de la Belgique ou Nouvelles archives historiques, litteraires et scientifiques.
* * *
Hetgeen Cornelissen op de gebieden der letterkunde en der kunsten had gepresteerd, werd ook tot de plantkunde en de tuinbouw uitgebreid. ‘Les Flandres lui doivent, zegt Quetelet, (p. 19) en grande partie le goût éclairé pour les fleurs qui forme aujourd'hui une des bases les plus solides de leur renommée: c'est surtout par la création de la Société d'agriculture et de botanique qu'il parvint à obtenir ces résultats.’ De oorsprong van dit genootschap was bescheiden; in twee grote tuinen te Wetteren, van gravin Vilain XIIII en van de heer Hopsomere, werden zeldzame planten gekweekt, en bijna dagelijks naar Gent overgebracht en aldaar vermenigvuldigd door een dertigtal hoveniers; deze kwamen regelmatig te samen in een herberg en besloten de uitslagen van hunne werkzaamheden in een gemeenschappelijke tentoonstelling te laten zien, om vooral de gevolgen van het kunstmatig forceren te doen bewonderen; dit gebeurde tweemaal per jaar, in de Winter en in de Zomer, voor de eerste maal in 1808. Deze pogingen werden met bijval bekroond, zij werden door Cornelissen sterk aangemoedigd, die de secretaris werd van het | |
[pagina 869]
| |
nieuw genootschap. In 1837 waren de bloemententoonstellingen te Gent tot een grote gebeurtenis uitgegroeid. Op de ‘Grand Salon du Casino, 56e exposition de fleurs de la Société royale d'agriculture et de botanique de Gand,’ werd door Cornelissen een grote redevoering uitgesprokenGa naar voetnoot(22) waarin hij met fierheid mocht melden dat de vroegere nederige arbeid der hoveniers tot een edel bedrijf was uitgegroeid. En hij zeide: P.7: ‘Naguère encore, le Jardinage était un métier, une profession illibérale et vulgaire; le Jardinier était un manoeuvre, un ouvrier classé par l'opinion dans le rang des prolétaires, et le peu qu'il gagnait à la sueur de son front pendant des heures d'un travail ignoble et déprécié, s'appelait trivialement une journée, un salaire. Aujourd'hui, grâce à l'exemple des Jardiniers de Gand, les Horticulteurs, dans plusieurs grandes villes surtout, salarient eux mêmes des ouvriers et ont des prolétaires à leur service.’ De apotheker J.F. Van Hoorebeke, lid van de geneeskunde commissie van Gent, was een liefhebber van plantkunde, en in 1816 werd zijn naam gegeven aan een soort, verwant met Gindolia; Cornelissen heeft de Hoorebeckia Chiloënsis, tegelijker tijd als de Hyacintha Myttieram beschrevenGa naar voetnoot(23). Zijn genegenheid voor deze plantenvriend had voor gevolg dat hij een Cyprès funéraire hem opdroeg ter gelegenheid van zijn overlijden. (In bundel G 872219, BUG). Cornelissen was een groot bewonderaar van America, omdat van daar allerlei fraaie planten konden worden verkregen. De Gentse Universiteitsbibliotheek bezit in een bundel: G 1898616 (1815): Florae americanae flora belgica offerebat. Nieuw-jaer krans op hexametrische-rijm-looze versen, gevlochten uyt Noord-Americaensche bloemen, en opgedragen aen 't Genootschap ter bevoorderinge van akker- en bloem-culture Tot Gent ingesteld; en ter dezer gelegenheyd gelukwenschinge over den Vrede aen HH. EE. MM. de Ambassadeurs der Vereenigde Staeten, Eer leden van 't zelve Genootschap; prima January MDCCCXV. (2 pp., 23,5 × 20,2 cm, Tot Gend, uyt de Drukkerye van P.F. De Goesin-Verhaeghe, op d'Hoogpoorte no 37). | |
[pagina 870]
| |
De volgende rijmloze verzen zijn getekend: Knaep Van Dale. N.C. Heyl Columbia! 't land van de Erica's en de Solanum's,
Van de Rhododendrom's, bedekt met Acacia boomen,
Eeuwig-groene Ceders, en lommer-milde Plataenen.
Jonge en vlugge Nimfen van America, dart'le Driaden,
Di rond Ontario's, en in Hurons heldere waters,
Of speelt in de bosschen, of zwemt in zilvere meiren,
Zegt my: welke Bloemen vercieren uw bloemige Flora?
Zegt my: welke Planten Columbia gaf aan Europa?
Kentucky zond Asters en Pensylvania Lelien;
Virginia Dalea's, Itea's en Lyriodendron's;
Andromeda's Maryland; het vruchtb're Georgia Planten
Op Kalm's, op Bolton's, op Pinckney's naemen hooveerdig;
Florida Magnolia's; Ipomaea's zond Carolina;
New-Yorck chrysocoma's, Chionanthe's en Lonicera's.
Daer groeyt Azalaea de schoonste der Rhodoracaeen;
Trots op haer bloemen, de schaduw-ryke Catalpa;
Trots op Agamemnon's artz, Podalyria; groene Cypressen,
(Maer geen Persephone toegeweyd); by Toxirodendron's,
Groeyt de roode Asclepias; de bloeme van Eupator; Iris;
Daer onder lommer van Acacia, blinkt Amaryllis,
Boven Eôols dochter, Anemôon; ook jeugdige Lauw'ren,
Lauw'ren om voor u een 'kroon' te vlechten, ô kinderen Ares!
[Ares grieksche naem van Mars].
Groeyen rond Erie, rond Champlain, rond Saratoga.
O Mag voor eeuwig, den Olyf-Boom, zoôn van Europa,
Verryken 't vryland 't geen Washington, Franklin en Adams,
Had voor patroonen en stichters! Heylige Vrede,
Vrede die onz' Carel's stad zag sluyten in haere mueren,
Tusschen 't oud Britannia, en 't jong Columbia, zalig
Mag het een en 't ander land zig kroonen met uwe Palmen!
Vrolyk mag op nieuws als een lieftallige zuster omhelzen
Virginiaensche Rhodon de Canadiaensche Rhodora!
Voor knaep Van Dale
N.C.
| |
[pagina 871]
| |
Op 1 Januari 1815 had Cornelissen ook aan het Genootschap een Couronne tressée de plantes de l'Amérique boreale aangeboden waarin hij handelde over de volgende soortenGa naar voetnoot(24): astres, lis, dalea, itea, tulipier, andromede, kalm, bolton, pincking, magnolier, ipomaea, chrysocome, chionanthe, lonicera, azaloea, catalpa, podolyria, cyprès, sumac, asclepiade, eupator, iris, acacia, amaryllis, anemone, lauriers, olivier.
Voor Jan-Hendrik Mussche, de hoofdhovenier van de kruidtuin der Universiteit had Cornelissen een grote bewondering; Mussche heeft een catalogus opgesteld van de planten in de plantentuin gekweekt:
Catalogue des plantes du Jardin botanique de la Ville de Gand rédigé par Jean-Henry Mussche, Jardinier de l'établissement. A Gand, Goesin-Verhaeghe 1809 (18 × 11,5 cm, 49 pp.). Met portret. 1er Supplement 1811, 4 pp. Notice historique 1817, 164 pp. (BUG, G 3330). In het 1e deel, portret van Mussche Jean Henri, lijst der planten in alphabetische orde; in het laatste deel rangschikking volgens Linnaeus, met latijnse en franse benamingen. De tuin ingericht in 1797 door Bernard Coppens, professor van plantkunde aan de Ecole Centrale, op plan van Pisson, stadsarchitect, versierd met een borstbeeld van Linnaeus door Godecharles, alsook de borstbeelden van Dodoens, Lobel, Van Sterbeeck, de Poederlé (ook van Godecharles), Clusius. Van af 1809 gaf F.E. Verbeeck openbare lessen in de tuin, en op 13 Juni 1809 sprak hij een openbare rede uit (28 pp.). Na de dood van de voorname deskundige (Gent 20 juni 1765 † 24 dec. 1834), bekommerde Cornelissen zich ernstig over zijn graf. In bundel G 8722 (BUG) betreffende de Société royale d'agriculture et de botanique, vindt men de bewijzen daarvan.
G 872215: Exposé de ce qui a été fait pour activer l'érection du monument funéraire de feu Jean Henri Mussche au cimetière de St Jacques extra muros, à Gand. G 872217: Opschrift van den Grafzerk van den Heer J.H. | |
[pagina 872]
| |
Mussche, In leven Hoofd-Hovenier van den kruydhof der Hoogeschool te Gend. G 872222: Quelques souvenirs autour d'un tombeau, notice consacrée à Jean Henri Mussche, jardinier-chef du jardin de l'université de Gand. Extrait du Messager des Sciences et des Arts 1835. Met portret van Mussche. [BUG, G 1150946]. Hier ligt het sterflyk overblijfsel van Jan Hendrik Mussche, Hoofd-hovenier des kruyd-tuyns, en verbroederd aen het orden van den Nederlandschen Eeuw. Desen nuttigen man, met een zeldzaem geest-vermogen begaefd, had gedurende XXXII jaren zich bekend gemaekt met de leerwyzen der wetenschap, en hovenier geboren zoo was hy kruydkundigen geworden. Onder de bescherming van Karel van Hulthem, zynen vriend, werkte hy naer deszelfs voorbeeld mede om den lust naer den tuynkweek en den invoer der uytheemsche gewassen uyt te breyden; en eene nieuwe bron van nyverheyd en van roem deed zich op voor zyne vaderstad, die weldra door hare jaarlijksche winter- en zomertentoonstellingen van bloemen Belgien en gansch Europa ten voorbeelde verstrekt. J.H. Mussche, kundig en zeegbaer man, had eenvoudige zeden en een goed hert; regerende vorsten hebben zyne verdiensten eer bewezen; de vrienden der wetenschap hebben die beseft; zyne stielgenooten waren hem toegenegen en noemden hem hun vader. Door den ouderdom en door werken verzwakt, scheen hij een nieuw leven te scheppen toen hy zyne bloemen beschouwde, en hy verlaette haer niet zonder weemoedigheyd. Door den mond van zynen hoogweerdigen en godvruchtigen kerkvoogd, kwam den godsdienst hem troosten en hem eene hulp aenbieden, welke hy godvreezend aennam. Op XX juny MDCCLXV te Gend geboren, stierf hy 'er bedaerd en den wil Gods onderworpen op XXIV december MDCCC XXXIV. Dat zyne ziel in vrede ruste! Dezen Graf-Zerk werd door vrienden voorgesteld. De eerste | |
[pagina t.o. 872]
| |
Jan Hendrik Mussche
Hoofdhovenier van de Kruydhof der Hogeschool Gent 20 juni 1765 † Gent 24 december 1834. | |
[pagina t.o. 873]
| |
Voorgevel van het Universiteitsgebouw te Gent.
Als titelplaat van ‘Proces Verbael’ - Eerste steen 4 Oogst 1819. - Uit Bundel G. 1150626 BUG. | |
[pagina 873]
| |
wethouders der provintie en der stad, en, na hun voorbeeld, den bisschop van het diocese en het collegie van curatoren der hoogeschool, de diensten van eenen nuttigen man waerderende, hebben deel willen nemen in het oprichten van dit gedenkstuk van toegenegenheyd, en alzoo is het geweest dat eene bezondere geheugenis de uytdrukking der openbare erkentenis geworden is. N.C. R.I.P.
* * *
Norbert Cornelissen was niet alleen de man te Gent door iedereen gekend en voor iedereen bereid zijn groot schrijftalent ter beschikking te stellen; zijn rijk geleerden geest bracht hem ook in de hoge sferen van de intellectualiteit. In 1816 werd hij in de herstelde Academie des Sciences et des lettres opgenomen, waarin hij weldra een beteknisvolle rol vervulde; niet door bijzondere uitgebreide mededelingen, doch wel door talrijke tussenkomsten. Onder meer was hij de schrijver van de latijnse teksten van de penningen door de Academie aan de winnaars van de prijskampen toegereikt. Belast met het verslag over de uitslagen der academische wedstrijden, heeft hij een merkwaardig overzicht over de ontdekkingen en de uitvindingen van Belgische geleerden opgesteld. Quetelet spreekt met veel lof over deze medewerking. (Op. citat. p. 27). Talrijke geleerde genootschappen hadden er ook aangehouden aan Cornelissen het lidmaatschaap aan te bieden, in België en in het buitenland. Hij was lid, en bleef zelfs lid na 1830 van het Instituut van Nederland. Zijn betrekkingen in Noord-Amerika brachten een nuttige medewerking gedurende de besprekingen, die te Gent werden gehouden, betreffende de vredeverdrag met Engeland in 1815. Cornelissen werd in 1821 secretaris-opzichter van de Gentse Universiteit, en bleef in deze hoedanigheid werkzaam tot 1835. Zijn vriendelijke betrekkingen met de hoogleraren, met de universitaire overheid, en ook met de stedelijke gezagvoerders, kwamen te goed aan de jonge instelling. Men kan veronderstellen dat hij niet vreemd is gebleven aan het opstellen der verslagen van de Universiteit, die onder de titel van Annales Academiae Gandavensis, tussen 1819 en 1831 verschenen. De gelijksoortige tijdschriften | |
[pagina 874]
| |
te Luik (1819-1829) en te Leuven (1821-1827) hadden wellicht een korter leven, ten minste volgens de documenten die ik onder de ogen krijgen kon. De Annales der drie Universiteiten zijn weinig gekend. De eerste jaren van de Belgische academie werden met veel zorg beschreven in een omvangrijk boek in 1922 verschenen. Deze twee reeksen documenten bevatten belangrijke inlichtingen over de intellectualiteit, in de tijd van Cornelissen; daarom is het niet onnodig enkele woorden daarover te zeggen. Het stuk 26 van de bundel G 11506 van de Gentse Universiteitsbibliotheek bevat een verslag van de plechtigheid van het leggen van de eerste steen van het universiteitsgebouw. Een tekening van de voorgevel van het voltrokken gebouw bevindt zich in dezelfde bundel.
Proces verbael van Stads-regering, Redevoering uytgesproken door den Heer Burgemeester en Gedenk-Schrift in den eersten steen van de Aula Academica der Universiteyt van Gent ingemetseld; als op IV der Oogst-maend, MDCCCXIX, deze steen met plegtigheyd Door Z.E.M. Ant. Reinhart Falck, Minister van het publieke onderwijs, de nationale Nijverheijd en de Kolonien, en ten dien einde door Z.M. den Koning benoemd, gelegd wierd. Tot Gent, By C.J. Fernand, Stads-Drukker, op de Goude leeuw plaets. Proces-verbael. In 't jaer duyzend acht honderd en negentien, den vierden dag van Augusti, om tien ueren voor middag, de Edele, Achtbaere Heeren Burgemeester, Schepenen, Regerings-Raeden der Stad Gend en hun lieden Secretarissen, de Voorzitters en verdere Leden der Collegiën en Confreriën, en veel andere beampten, in de groote zael ten Stadhuyze vergaderd zynde, en naer aldaer ontfangen te hebben den hoog edel wel geboren Heer Graef De Lens, Gouverneur civiel der provintie Oost-Vlaenderen, en Voorzitter van het College van Curatoren der Universiteyt; de Edel groot Achtbaere Heeren Gedeputeerde Staeten der Provintie en hun lieden Heer Greffier, de Heeren Curatoren der Hooge School en | |
[pagina 875]
| |
hunne lieden Heer Greffier, de Heeren Curatoren der Hooge School en hunne Secretarissen, begaven hun stoetsgewys, onder het geschal der trompetten, luyden der triomphklok en spelen van den beyaerd, by Zyne Exc. den Heer Falck, Minister voor het publieke Onderwijs, de nationale Nyverheyd en de Kolonien, door Zyne Majesteyt den Koning zonderling gemagtigd, om in hoogst deszelfs naem den eersten steen van het Paleys der Hooge School, of zoo genaemde Aula Academica, te plaetsen. Zyne Excellentie zich by den stoet gevoegd hebbende, begaf men zig ter plaets tot de plegtigheyd bereyd. Naer eene aenspraek van den Heer Burgemeester, nam Zyne Excellentie het woord en deed eene korte dog hartroerige redevoering, welk beyde door herhaelde toejuygingen van erkentenis tot den Koning gekroond wierden; vervolgens zyn de hier naer beschreven Penningen en Munten, benevens een in koper gesneden Gedenk-schrift, inhoudende alle de omstandigheden niet alleen tot de plegtigheyd, maer tot de inrigting zelfs der Hooge School betrekkelyk, en het tegenwoordig verhael 't welk door alle de overheden en Hooge Schools beampten, onderteekend wierd, door Zyne Excellentie in een loode kistjen, 't welk in den steen gesloten moet worden, gelegd. Eerst eenen gouden, silveren en koperen penning, ten stads koste gemunt, draegende Stads Waepen en het omschrift: Aulae Academia constructione decreta; voor onderrang: aere municipali MDCCCIX; en op de agterzyde: posito principe lapide S.P.Q. Gand. fest. en sol. diem S. Ten tweeden de goude, silvere en kopere Ryks Munten, nu eerst onder de gezegende regering van Willem den I, in 's lands munt te Utrecht geslaegen, namentlyk een gouden stuk van tien gulden, een silveren van dry gulden, een van eenen gulden, een van een half gulden, een van vyf-en twintig cents, een van vyf cents; een koperen van eenen cents, en een van een half cents; allen met het borstbeeld van den Koning of met hoogst deszelfs naem letter geteekend. Ten derden een afdruksel van den grooten zegel der Hooge School. Het loode kistjen in den steen gezegeld zynde onder het geschal der keteltrommels en trompetten, wierd de zelve door Zyne Excellentie vast gelegd, daertoe gebruykende een pragtig troffel met Stads Waepen en een toepasselyk opschrift vercierd. Alle uytgenoodigde, elk een slag op den steen gegeven hebbende, | |
[pagina 876]
| |
eyndigde deze luysterlyke en belangryke plegtigheyd onder het herhaelde geroep van Leve den Koning! Wordende dit alles door Stads Zegel bekragtigd. En was geteekend: A.R. Falck, Phe. Cte de Lens, Phe. Piers de Raveschoot, Verhegghen, De Meyere, J.J. vander Haeghen, Cassel, Van Rotterdam, M. de Bast chan., Le Baron Alphonse de Roisin, Kesteloot, Kluyskens, Verbeeck, Mahne, Haus, Hauff, Garnier, Raoul, Van Caneghem, J. van Bambeke, Jean Rosseel, J. Vispoel, Cornelis, C.J. Kervyn, E.J. Van der Meersch, Van Crombrugghe, Huyttens-Kerremans, I. van Toers, Lippens, N. Cornelissen, P. Lammens, Van Coetsem, Hellebaut, De Ryckere, J.J. Blommaert, P.J.G. Coolman, C.B. Minne, A. Schoorman, Rooman-De Block, P. Van Huffel, Jean Louis van Melle, Rottier, Hye-Schoutheer, L. Roeland en meerdere andere. Voor gelykvormig afschrift, De Secretaris der Regering, ondt. Hye-Schoutheer. Eerste bylaeg. Discours in het frans (wellicht van de voorzitter der Curatoren?) Tweede bylaeg. 11 Documenten in het latyn, en portret van Louis Roelandt, de bouwmeesterGa naar voetnoot(25).
De zelfde bundel bevat (G 1150636): Copie d'une notice de N. Cornelissen, sur le tableau de Jean Van Eyck, représentant l'agneau de l'Apocalypse, etc. exposé dans l'Eglise Cathédrale de Gand. (Ann. belgiques 1817, pp. 141-163).
Gesticht in 1772 door Keizerin Maria-Theresa was de Academie imperiale des Sciences de Bruxelles, een Oostenrijks voortbrengsel. Tussen 1777 en 1784 verschenen vier boekdelen Memoires (BUG, Hi 4503). In 1787 verscheen nog een boekdeel, thans zeldzaam geworden. De politieke gebeurtenissen lieten niet toe de uitgave voort te zetten; weldra zelfs werden de vergaderingen der academie geschorst en voor de laatste maal kwamen de leden bijeen de 21 mei 1794. Op 18 november 1816 werd namens Koning Willem I de academie weder hersteld. Van af 1820 verschenen de Nouveaux memoires, terwijl reeds twee jaren vroeger, in 1818, | |
[pagina 877]
| |
de bekroonde verhandelingen werden uitgegeven, eerst onder de titel Memoires sur les questions proposées par l'Académie (1818-1826) en van af 1827 als Memoires couronnésGa naar voetnoot(26). Van de Nouveaux memoires de l'Académie royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles (BUG, Cl 1931) hebben wij een eerste boekdeel in 1820, een 2e in 1822 met de lijst der leden en het reglement, een 3e in 1826, een 4e in 1827 (Kon Bi 2385 R), een 5e in 1829, een 6e in 1830, een 7e in 1832. Een Journal des Séances loopt van 18 november 1816 tot 4 februari 1821, daarna van 1822 tot 1825, van 1825 tot 1827, van 1828 tot 1829, van 1829 tot 1831. In 1832 werd de Journal vervangen door de Bulletin. De Memoires couronnés bedragen een 1e deel in 1818, een 2e in 1822, een 3e in 1823, een 4e in 1824, een 5e in 1826, een 6e in 1827, een 7e in 1829, een 8e in 1832. Norbert Cornelissen was lid der Academie sedert de herstelling in 1816. Indien hij geen bijdragen voor de verhandelingen heeft aangeboden, aldus Quetelet, was hij niettemin zeer werkzaam, vooral bij de beoordeling der werken die werden medegedeeld. Hij was op de vergaderingen regelmatig aanwezig en stelde zoals hoger gezegd, de latijnse opschriften der wedstrijdpenningen die door de Academie werden geschonken. Op een der eerste openbare zittingen zoals hoger gezegd leesde hij een merkwaardig overzicht over de belgische uitvindingen. Van Hulthem, die lid was der Brusselse Academie, overleed te Gent in 1832. Over zijn medelid en vriend, schreef Cornelissen: A la memoire de Charles Van Hulthem, membre de l'Institut royal des Pays Bas, et de l'Academie des sciences et des lettres de Bruxelles, président du Collège des curateurs de l'Université, de l'Academie de dessin et de cette Société, 1764 † 1832. (BUG, G 872212).
* * *
Aegidius Norbert Cornelissen overleed te Gent in zijne woonst van de VeldstraatGa naar voetnoot(27) de 31 juli 1849. Een doodsbericht in bundel G 11509 van BUG vermeldt dat een lijkdienst op 1 september in de parochiale kerk van St Niklaas werd gezongen. Onder | |
[pagina 878]
| |
zijne talrijke titels komt deze van advocaat, alhoewel in de levenschetsen en andere oorkonden geen melding verscheen dat hij in de rechten zou gepromoveerd hebben. Op een uittreksel van een dagblad, in dezelfde bundel G 115093 aanwezig leest men: ‘Gent den 1 September 1849. Dezen morgend is, gelijk wij het aangekondigd hadden, in de Sint Nicolaes kerk de uitvaerd van wylen den geleerden heer Norbert Cornelissen gezongen. Onder de personen die deze rouwplegtigheid bygewoond hebben, bemerkte men onzen burgemeester, den generaal Rigans, verscheidene professoren van 's ryks hoogeschool en directeurs der Academie, en leden der verschillige geleerde genootschappen en gilden, waervan den overledenen lid was.’ In de St Stephanus (Augustynen) kerk te Gent werd een gedenkplaat geplaatst met de volgende tekst (bundel G 115095 van BUG), heden nog in goede toestand:
(BUG, Gt 115095). Inscription funéraire, Eglise St Etienne (Augustins). No 131 Wit marmer met arduinen lijst.
Marbre blanc incrusté dans une pierre bleue.
Egidius-Norbertus Cornelissen.
Geboren te Antwerpen den 12 july 1769
en overleden te Gent den 31 july 1849.
Afdeelingshoofd van het openbaar onderwijs
by het algemeen bestuer te Brussel,
Secretaris van den minister van justitie van Frankrijk,
toegevoegd secretaris der meijery
leeraer der geschiedenis by de Middenschool,
bestuerder-secretaris der Koninglyke Academie
van beeldende kunsten,
Secretaris-inspecteur der Hoogeschool te Gent,
lid der Koninglyke Academie van wetenschappen,
letteren en schoone kunsten te Brussel,
en van een groot getal zoo wel binnen- als
buitenlandsche genootschappen
Hy was een geleerd en geestvol letterkundige;
hy nam Gent als zyne vaderstad aen,
en bewees haer gedurende vijftig jaren,
| |
[pagina 879]
| |
de gedenkweerdigste diensten:
door hem herleefde hier de smaek der kunsten
en der tael, en kwamen vele stedelyke inrichtingen
tot eenen bloeijenden stand.
Prudens van Duyse schreef voor het graf van zijn vriend de 4 volgende verzenGa naar voetnoot(28): Hier slaept Cornelissen den langen slaep der Vrede;
Hy streed voor 't schoone en ware, een veder in de hand,
Verhoogde 't kunstgevoel in de oude Gentsche stede,
En schonk haer Arteveld terug aen 't Vaderland.
In de Journal d'agriculture pratique, door Charles MorrenGa naar voetnoot(29) uitgegeven verscheen een geschrift: A la memoire de Egide Norbert CornelissenGa naar voetnoot(30). Het belangrijkste document blijkt de notice van 1950 door Adolphe Quetelet in de uitgave van de Academie des Sciences. De schets van Quetelet eindigt (p. 34) met deze woorden: ‘L'administration communale, sur la proposition de M. de Saint-Genois, a décidé qu'une des nouvelles rues de la cité porterait désormais le nom de Cornelissen. Nous ignorons si ce nom est destiné à prendre place dans l'histoire générale des lettres; mais certainement, il brillera toujours au premier rang parmi les noms des hommes qui ont le mieux mérité de la Ville de Gand, qui y on répandu le plus de bienfaits, qui y ont laissé les traces les plus durables de leur passage. Toujours il sera cité avec reconnaissance, quand on parlera des hommes qui ont préparé chez nous le retour vers les sciences, les lettres et les arts, et qui ont donné aux esprits cette forte impulsion dont nous goûtons aujourd'hui les bienfaits.’ | |
[pagina 880]
| |
Deze beslissing van de Gemeenteraad van Gent, een eeuw geleden, bleef zonder gevolg. In verscheidene dagbladen werd de beslissing herinnerd, in 1863, in 1889, in 1900, doch altijd zonder gevolg. In Causerie door Louis Hymans, in Journal de Gand 19 Nov. 1863: (BUG, G 115097): ‘Il y a une vingtaine d'années on rencontrait dans les rues de Gand un vieillard que tout le monde semblait connaître et que tout le monde, du haut jusqu'en bas de l'échelle sociale, traitait en ami. Ce vieillard n'était pas riche, ou du moins il n'en avait pas l'apparence. Je ne l'ai jamais vu qu'en habit noir, luisant et rapé, une cravate jadis blanche roulée autour du cou; l'habitude des salons ou de la vie officielle lui avait fait adopter ce costume classique, complété par un chapeau crasseux, des souliers à cordons et un paquet de livres serré sous le bras droit. Ce vieillard qui s'appelait Cornelissen, passait pour un érudit. C'était à bon droit. Le premier dans sa ville nataleGa naar voetnoot(31), il fit connaître le vrai Jacques d'Artevelde, et les biographes ultérieurs se sont volontiers parés de ses plumes.’
In Journal de Gand van 22 janv. 1889: (BUG, G 115099). Pierre Cornelissen. - Dans son dernier numero, le Volksbelang adresse au Conseil communal une demande à laquelle nous nous associons pleinement. En 1849 mourait à Gand un écrivain de talent, Norbert Cornelissen qui travailla, notamment, à réhabiliter Van Artevelde jusque là méconnu, et qui fit beaucoup pour la gloire de notre grand tribun. Quelques jours après la mort de Cornelissen, le Conseil communal décida de donner son nom à une des nouvelles rues de la ville. Jusqu'à présent cette décision n'a pas été exécutée; il nous semble qu'il est du devoir de l'administration communale actuelle de le faire. Mieux vaut tard que jamais.
L'indépendant van 24 Nov. 1900 (BUG, G 1150911): | |
[pagina 881]
| |
‘Est-ce que par hasard, depuis 1849, aucune rue nouvelle n'aurait été ouverte en notre cité? Bien au contraire, les nouvelles rues ne sont pas à compter. mais on a eu à leur donner d'autres noms que celui d'un grand savant et d'un ardent patriote. On les a baptisées: rue du citron, rue de l'avoine, rue du radeau, rue du homard, rue du corbeau, rue de la tanche, rue du brochet, rue de la carpe, rue de l'epervier, rue du mouton, rue de l'abricot,...
Een volle eeuw is thans voorbij gevlogen; de opeenvolgende gemeenteraden van Gent blijven onverschilligGa naar voetnoot(32) betreffende de beslissing van 1850. Adolphe Quetelet heeft zich vergist over de erkentelijkheid, als hij zeide dat de naam van Cornelissen ‘brillera toujours au premier rang parmi les noms des hommes qui ont le mieux mérité de la Ville de Gand.’ Gent heeft Cornelissen vergeten. Daarom meende ik een pieteitsvolle plicht te vervullen dit geschrift op te stellen en aan de herinnering van een mens op te dragen, die niet verdiende vergeten te blijven.
Merelbeke, Klokhof II, 28 Juli 1952. |
|