Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1952
(1952)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 711]
| |||||||||
Algemeen verslag van de heer A. Mussche, inspecteur n.o., over de actie ter bevordering van de beschaafde omgangstaal1. Kanttekeningen van Prof. Dr L. GrootaersZijne Excellentie de Minister van Openbaar Onderwijs wenst het advies van de Koninklijke Vlaamse Akademie in te winnen ‘in verband met de in bedoeld verslag aanbevolen maatregelen, en inzonderheid over de actie te voeren in de buitenschoolse milieu's en instellingen’Ga naar voetnoot(1). Naar onze mening hebben de aanwezigen op de vergadering, waarvan de Hr A. Mussche ons de notulen voorlegt, alle zijden van het probleem der Beschaafde Omgangstaal zeer juist belicht en ook de gepaste voorstellen tot verbetering in onderwijskringen gedaan. Onder onderwijskringen verstaan wij hier de onderdelen van het onderwijs, waar de omgangstaal van de leerlingen werkelijk door de docenten kan gecontroleerd worden: de studenten van onze Universiteiten vallen dus hierbuiten. Op de houding van deze laatsten, door Dir.-Gen. Van de Veegaete terecht ‘tragisch’ genoemd, komen we hieronder terug. Hetgeen nu de ambtenaren betreft, die niet aan het Ministerie van Openbaar Onderwijs ressorteren, hier moet door de diverse departementen gestreefd worden naar het volgende ideaal: geen ambtenaar of bediende die achter een loket staat, mag het publiek in dialect toespreken; wordt hij in dialect toegesproken, dan moet hij in het A.B. antwoorden. Het is duidelijk dat er sancties moeten voorzien worden om weerspannige ambtenaren te dwingen zich aan de gegeven instructies te onderwerpen. Een ander gebied kunnen we hier niet stilzwijgend voorbijgaan: de taalvorm die van de kansel wordt gehoord in onze Vlaamse parochies laat nog heel wat te wensen over: het zou zeer noodzakelijk zijn in de grote seminaries lessen en oefeningen in de beschaafde taal en uitspraak in te richten. Het prestige van het godsdienstonderwijs en van de predicatie zou door het gebruik van voorbeeldige taal zeer verhoogd worden. | |||||||||
[pagina 712]
| |||||||||
Nu wensen we een ogenblik stil te staan bij de houding van de studenten aan onze Universiteiten, die buiten de colleges ‘plat dialect’ spreken; de Hr Van de Veegaete kenmerkt deze toestand als ‘tragisch’ en als ‘een van onze grote desillusies.’ Hiermee gaan wij volkomen accoord: de zaak is inderdaad zeer erg. Toen het Middelbaar en het Hoger Onderwijs vernederlandst werden, hebben velen de illusie gekoesterd dat ‘onze toekomstige cultuurdragers’ nu tegenover hun taal zouden staan zoals dit het geval is in Wallonië, Nederland, Frankrijk, enz. d.w.z. dat zij geheel natuurlijk het A.B., dat ze in het Middelbaar en het Hoger Onderwijs hoorden, nu ook op straat zouden spreken. Onderaan op blz. 14 van de notulen legt de heer Mussche een ogenblik de vinger op de wonde plek, maar een afdoend geneesmiddel weet hij niet aan te raden, want dit geneesmiddel is niet van paedagogische, maar van sociale aard; de heer Mussche schrijft: ‘Het is, in de grond, niets minder dan een sociaal probleem: hoe zullen wij het Algemeen Beschaafd in de maatschappij omkleden met al de voornaamheid en al het gezag van een cultuurtaal?’ Het probleem, in zijn eenvoudigste formulering, is het volgende: hoe kan het prestige dat het Frans nog steeds in Vlaanderen geniet, op het Nederlands overgebracht worden? Deze vraag is voor een taalhistoricus eenvoudig genoeg te beantwoorden: de expansie van de cultuurtalen heeft overal op dezelfde wijze plaatsgevonden (en dit kan ook heden nog in vele landen worden waargenomen): een toonaangevende minderheid wordt gaarne nagebootst en dit geldt voor alle sociale levensvormen (b.v. voor de klederdracht). Zijn het de geleerden, de dichters, de docenten in de verschillende takken van het onderwijs, die door de meerderheid als toonaangevend worden beschouwd? Neen, het zijn diegenen, die economisch het sterkst staan en dit ook in hun levenswijze tonen (en dit is zeker niet het geval met de hierboven genoemde intellectuelen). Wanneer de in Vlaanderen wonende kasteelheren, de Antwerpse en Gentse bankiers, grootindustriëlen, groothandelaars, reders, enz. in en buiten huiskring en bedrijf alleen A.B. zullen gebruiken, dan zullen ook al degenen die het enigszins kunnen (dus in de eerste plaats de studenten) het ook doen. De ministeriële departementen hoeven dan niet meer in te grijpen om hun ambtenaren te dwingen: het probleem verdwijnt van zelf. | |||||||||
[pagina 713]
| |||||||||
Hoe de zgn. deftige standen, die door geen wetten of circulaires kunnen getroffen worden, zover brengen? Dit is een vraagstuk, dat buiten het raam van de Akademische werkzaamheden ligt; als taal-socioloog menen wij dat dit ‘sociaal probleem’ de kern van de zaak is.
Naschrift. - Hoewel de Minister ons advies vraagt hoofdzakelijk over een eventuele actie buiten het onderwijs, ben ik als oudatheneumleraar (met 25 jaren dienst in het Rijksonderwijs) zo vrij de aandacht van het Departement speciaal te vestigen op punt 2 van de opmerkingen van de heer Inspecteur De Waele (blz. 7) namelijk: ‘2. De Regering gaat bij haar politiek van benoemingen niet gemakkelijk in op de wens van de candidaten om in hun eigen streek benoemd te worden; integendeel zij werkt die wens soms doelbewust tegen.’ Dit is een zeer belangrijk punt: in geen land wordt aan de studie en de verspreiding van de cultuurtaal zoveel zorg besteed als in Frankrijk en dit is grotendeels een gevolg van het feit dat het personeel van lager en middelbaar onderwijs stelselmatig buiten zijn geboortestreek wordt gehouden; sedert meer dan een eeuw wordt deze politiek doelbewust toegepast. Ook in België zou dit moeten gebeuren op alle trappen van het onderwijs, zowel in de vrije als in de Rijksinrichtingen. Ik ontveins mij geenszins (evenmin als de heer Inspecteur De Waele dit waarschijnlijk doet) dat uit zeer verschillende hoeken krachtig tegenstand zou worden geboden; maar ik acht de quaestie te belangrijk om ze stilzwijgend voorbij te gaan. | |||||||||
2. Kanttekeningen van Prof. Dr E. BlancquaertBij hierbovenvermeld schrijven verzoekt de Heer Minister om het advies en de suggesties van de Academie nopens de maatregelen die kunnen worden getroffen ter bevordering van de beschaafde omgangstaal, en inzonderheid nopens ‘de actie te voeren in de buitenschoolse milieu's en instellingen.’ Aan dit schrijven wordt een algemeen verslag toegevoegd, opgesteld door de Heer Inspecteur Achilles Mussche, als resultaat van een vergadering van de diensthoofden van het Centraal | |||||||||
[pagina 714]
| |||||||||
Bestuur en de Inspectie van de diverse onderwijstakken, alsmede van de diensten voor Volksopleiding en Openbare Bibliotheken, op Dinsdag 12 Februari 1952. Collega Grootaers, die tegelijk met ondergetekende verzocht werd de Academie voor te lichten inzake het antwoord dat aan de Heer Minister kan worden verstrekt, heeft het verslag van de Heer Mussche ontleed, met instemming besproken en met commentaar voorzien. Ik beaam volledig de uiteenzetting van Collega Grootaers, en zal mij verder beperken tot het toevoegen van een paar andere kanttekeningen bij het verslag van de Heer Mussche en tot het bondig formuleren - grotendeels memoreren - van een reeks maatregelen die ik mogelijk en wenselijk acht tot bevordering van het gebruik van het algemeen beschaafd Nederlands in België. Op blz. 3 en blz. 13 van het verslag-Mussche wordt geconstateerd dat de examen-eisen voor onderwijzers en onderwijzeressen (uitsluitingscijfer voor de nauwkeurigheid van de taal en de zuiverheid van de uitspraak; 7/10 van de punten vereist) niet worden toegepast; de vergadering is zelfs van gevoelen dat deze eisen te streng zijn en zouden kunnen worden vervangen door het toekennen van een groot aantal punten aan correcte taal en uitpraak, zodat het resultaat van deze proef sterk zou drukken op de algemene uitslag, zonder dat nochtans het uitsluitingscijfer wordt gehandhaafd. Aan de andere kant wijst de Heer Mussche in zijn verslag (p. 13) op een andere vergadering, voorgezeten door de Heer Inspecteur-generaal Vereycken, waarop door iedereen werd gewenst dat het uitsluitingscijfer niet enkel op de toekomstige onderwijzers, maar ook op de recipiendi van het aggregatieexamen middelbaar onderwijs zou worden toegepast. Blijkens p. 7 van het verslag van de Heer Mussche werd ook door de Heer Directeur-Generaal Van de Veegaete de mening geopperd dat, indien wordt overgegaan tot vergelijkende examens voor de benoemingen bij het Middelbaar Onderwijs, de eis van een correcte en vlotte taalbeheersing zou dienen gesteld, met inbegrip van een uitsluitingscijfer van een jaar indien aan deze eis niet wordt voldaan. Ten slotte moge ik zelf nog terloops laten opmerken dat de ministeriële maatregel van 1931 betreffende uitsluitingscijfers op de zuivere taal en uitspraak inderdaad niet toepasselijk is op de toekomstige universitair gediplomeerde leerkrachten van het | |||||||||
[pagina 715]
| |||||||||
middelbaar onderwijs, maar aan de andere kant wel dient te worden toegepast, niet enkel op de toekomstige onderwijzers en onderwijzeressen, maar ook op de toekomstige regenten, regentessen en bewaarschoolonderwijzeressen. Na deze constataties is het ogenblik gekomen om te herinneren aan een reeks maatregelen die in 1938 door de Nederlandse Cultuurraad (eerste Jaarverslag, blz. 29-34) aan de Heer Minister werden voorgesteld en naar een analoge reeks maatregelen die hetzelfde jaar door onze Academie eveneens aan de Heer Minister werden gesuggereerd (Versl. en Meded., bladz. 576-577). Deze aanbevelingen van 1938 hebben nog niets van hun actualiteit ingeboet. Wanneer wij bovendien rekening houden met het verslag van de Heer Inspecteur Mussche en met een reeks suggesties die in het tijdschrift Nu Nog, orgaan van de vereniging voor beschaafde omgangstaal, nr 1 (1951) en 2 (1952) tot uiting zijn gekomen, dan kunnen wij om te besluiten, volgende practische aanbevelingen formuleren. | |||||||||
A. Ministerie van Openbaar Onderwijs.
| |||||||||
[pagina 716]
| |||||||||
| |||||||||
B. In de andere Departementen.Hiervoor gelden nog steeds de aanbevelingen van de Nederlandse cultuurraad in 1938, die wij, enkel in moderne spelling overgezet, hier hebben overgenomen: ‘Ook de ambtenaren van de Vlaamse rol in de andere Departementen en de officieren en onderofficieren van alle rang, die Vlaamse soldaten aanvoeren, zouden het bewijs moeten leveren dat zij keurig Nederlands spreken en schrijven. Wat betreft de ambtenaren en bedienden voor het Vlaamse land, de ambtenaren en bedienden van het tweetalig gebied en de ambtenaren en bedienden van de Vlaamse rol der openbare besturen, zou door de secretaris van het vaste wervingsbureau, in de onderscheiden examenprogramma's een speciaal punt: ‘kennis van het correct gesproken en geschreven Nederlands’ dienen opgenomen te worden, met dezelfde cijfers en uitsluitingsbepalingen als voor de andere hoofdvakken. Bijzonder krachtig zouden dergelijke uitsluitingscijfers dienen te werken wat betreft de ambtenaren van het N.I.R. die voor de mikro optreden, en ook de gelegenheidssprekers, -declamators en -zangers, evenals de medewerkers van de omroepverenigingen. Verder dient speciaal te worden gewaakt over de keurige taalkennis van ambtenaren en bedienden die dagelijks met het Vlaamse publiek in modeling contact verkeren: die van de telefoonen de telegraafdiensten, de posterijen, de tol-, belastings- en registratiediensten, het personeel van de Ministeries, gaande van de hoogste graden tot en met die van deurwachter. Ten slotte gelden de voorgestelde maatregelen wat betreft de onderwijs-instellingen van het Departement van Openbaar Onderwijs evengoed voor de onderwijs-instellingen bij de andere departementen, en niet het minst voor de Militaire School en voor de opleidingsinstellingen voor onderofficieren.’ | |||||||||
[pagina 717]
| |||||||||
C. Privé-sectoren.Terecht laat Prof. Grootaers in zijn verslag uitschijnen van welk groot belang het zou zijn indien de economisch sterkere standen in Vlaams België het goede voorbeeld gaven door het gebruiken van correct Nederlands, maar hoe moeilijk het tevens is om op deze standen drukking uit te oefenen. Wanneer de staatsinstellingen van het Vlaamse land in hun betrekkingen met deze standen de taalwetten naleven en doen naleven; wanneer deze instellingen zelf steeds het goede voorbeeld geven van een correct taalgebruik, zo mondeling als schriftelijk; wanneer de scholen aan de kinderen en aan de toekomstige bedienden, technici en ambtenaars van de economisch leidende figuren een behoorlijk taalonderwijs verstrekken; wanneer de staat, de provincies en de gemeenten ten slotte een hoogstaande culturele bedrijvigheid kunnen ontplooien met het Nederlands als voertaal; dan zal, zoniet rechtstreeks dan toch onrechtstreeks, met tact en geduld, op de economisch leidende standen ten slotte toch een zodanige invloed worden uitgeoefend dat ook zij vroeg of laat hun normale, educatieve rol, samen met de intellectuële elite van hun volk, zullen leren begrijpen en behartigen. |