| |
| |
| |
Enige toponiemen van Romaanse oorsprong in de Vlaamse toponymie
Door Prof. Dr A. Carnoy
Lid der Academie.
Wie een werk onderneemt als onze Origines des Noms des Communes van België (inbegrepen vele namen van gehuchten en rivieren), is psychologisch geneigd zo weinig mogelijk leemten in zijn boek te laten gapen en zal daarom trachten - somtijds in spijt van onoverkomelijke moeilijkheden - voor elke naam, die hij in de lijst vindt, per se een uitleg te verstrekken. Het stelt hem aan zekere gevaren bloot, welke de criticus al te licht kan doen uitkomen, maar het is dank zij dergelijke drang en drift dat een aanzienlijk aantal etymologieën ontdekt werden die degelijk zijn, maar die een meer voorzichtige zoeker, niet door het ‘heilig vuur’ bezeten, waarschijnlijk door een louter non liquet had vervangen.
Het blijft natuurlijk waar dat de verklaring aan zekere cruces gegeven noodzakelijkerwijs broos is, en dikwijls herzien moet worden. Nieuwe hypothesen kunnen bij anderen of bij ons opdagen. Buitendien levert de constructieve kritiek dikwijls nuttige wenken of komt er nieuw licht uit de bekendmaking van tot nog toe onbekende oude vormen, enz.
Daarom zal het ongetwijfeld nodig zijn aan ons woordenboek binnen enige tijd een supplement te geven. In afwachting daarvan is het niet van nut ontbloot op een paar van die woorden nieuw licht te brengen, die al de zoekers kunnen interesseren.
In deze mededeling zullen wij ons echter tot een klein aantal namen beperken die, in 't Vlaamse land, van Romaanse of Keltische oorsprong zijn.
| |
Pevenage.
Iedereen kent personen die Pevenage, Puvinage, Pevernagie, Pluvinage heten. Zij zijn waarschijnlijk afkomstig uit het gehucht
| |
| |
Pevenage te Everbeek of uit de een of de andere plaats met diezelfde naam.
De Romaanse oorsprong valt in 't oog, maar welk Romaans woord kan het zijn?
In ons woordenboek, bij gebrek aan iets beters, hebben wij daarin een afleiding uit het Luiks pivion ‘duif’ (uit volkslat. pipio(n)) willen zien. Verscheidene plaatsjes werden namelijk naar duivenhokken genoemd o.m. de fameuze Colébî bij Waulsort.
Deze verklaring is niet onredelijk, maar zij geeft nochtans geen algehele voldoening. Eerst omdat pivion alleen in 't Oosten van Wallonië schijnt bekend te zijn (men zegt meestal coulon voor een duif), dan ook omdat de vormen met r, op die wijze, geen verklaring krijgen.
Het weze ons derhalve toegelaten op een andere mogelijkheid te wijzen.
Naast de personen die Pevernage heten zijn er ook die de naam Bevernage dragen. Deze benaming kan uit Pevernage voortkomen of omgekeerd. Het kan ook zijn dat zij van elkaar onafhankelijk zijn, maar de overeenkomst is toch treffend. Nu, Bevernage kan een variante zijn van Beuvrages (dep. Nord), Beuvraignes (Somme) die ‘drinkplaats’ voor het vee betekenen.
Het bestaan van een vorm Putvisnage te Beloeil komt die verklaring staven, daar hij klaarblijkelijk tot puteus vicinaticus te herleiden is, d.w.z. een ‘put voor een gehucht’ (Hand. Top. Dial., XVII, 92).
| |
Alken.
De naam van dat groot Limburgs dorp was Alleche in 1066. Zonder twijfel klimt deze benaming op tot een prototype met het Gallo-Romaans suffixe -acum. Maar welk is de stam? Aangezien de gemeente in Limburg ligt, waar men verscheidene Elderen aantreft, die op *alidarium teruggaan, afgeleid uit *alida voor germ. *aliza ‘els’, hadden wij het nogal natuurlijk gevonden Alken uit *alidacum te laten ontstaan. Wij hadden echter uit het oog verloren dat de H. Aldegundis de patrones is van deze aloude parochie. Daar het hypocoristicum van Aldegundis toch wel Alda is, zou het misschien redelijker zijn van een prototype Aldacum uit te gaan: ‘dorp van Alda.’
| |
| |
| |
Eizer.
Een gehucht van Overijse werd, als gevolg van zijn spelling, door ons als een samenstelling opgevat: *eis-warja ‘bewoners van het bos’, en werd vergeleken met Eizeringen (te St. Kwintens-Lennik), Eizegem (te Edegem), 1292 Hesengheem, Eisel (te Meerle), enz. Het was in 't geheel niet onwaarschijnlijk.
Nu, sedertdien hebben wij van die plaatsnaam een oude vorm Iserna, van 1124, leren kennen, die ons op een heel ander spoor brengt. Het blijkt dat de naam niet Germaans is, maar dezelfde als het prototype van Isières (Heneg.), IJzeren (te Bunsbeek), en - last but not least - van de riviernaam IJzer in West-Vlaanderen. Het is aldus een vertegenwoordiger te meer van de bekende Keltische riviernaam: Isara, Isaronna, ‘woelig water, fris water.’
Men kan opwerpen dat in het gehucht Eizer geen rivier van belang te vinden is. Dit is waar, maar daar is juist de bron van een beek die in de IJsse uitmondt, een bijrivier van de Dijle, die ook van een Keltische naam voorzien is (kelt. *iska ‘water’). Daar Overijse en Duisburg oeroude woonplaatsen zijn is het geen wonder dat de beken aldaar ook zeer oude namen dragen.
| |
Oudenaken.
Om reden van de oude vormen: Holdenach 1164, Holdenake 1169, hebben wij het raadzaam geacht hier een gemengd compositum te vinden uit het bekend Gallo-Romeins suffix -acum en een Frankische persoonsnaam Haldo.
Wij hebben toegegeven dat het ook Aldo kan geweest zijn, daar de hypocoristica met hald- en die met ald- zich dikwijls gekruist hebben. Wij hadden er kunnen bijvoegen, dat h dikwijls toegevoegd werd voor plaatsnamen die a hadden als eerste klank (zie ons artikel in Handel. Kon. Comm. Top. en Dial. XVIII, bl. 61, enz.). Deze laatste beschouwing maakt het voor ons gemakkelijk, Oudenaken niet uit een Germaans element te trekken maar wel uit een Volkslat. *altanacum, naar het voorbeeld van *montanacum gesmeed (> Montenaken, Montegnée) en met dezelfde betekenis. Inderdaad neemt aldus Oudenaken plaats naast Altenaken (afd. Hoegaarde), Alzenach (bij Aken), Authenay (Eure), enz. in een grote categorie van geijkte Gallo-Romeinse plaatsnamen.
| |
| |
Weliswaar is er sedertdien een opwerping gemaakt door Lindemans tegen de gelijkstelling zonder meer van -aken met -acum.
Deze geleerde trekt liever -aken - ten minste in vele gevallen - uit -aticum, daar het verrassend is, dat het accent in Germaanse leenwoorden op de uitgang -acum zou gevallen zijn, terwijl dit het geval niet is geweest in Jeuk (*gaudiacum), Elg (*altiacum), Bellik (*burgilacum), enz.
Dit is een overdreven ‘scrupule,’ daar zich bij benamingen die een Latijnse naam hebben, altijd een concurrentie voorgedaan heeft tussen de geleerde vorm en de volkse. Meer dan eens ook hangt de accentuatie af van het ogenblik waarop de naam in de omgangstaal ingevoerd werd. De vergelijking van onze -aken-namen met Franse formaties toont trouwens duidelijk aan dat zij tot geijkte Gallo-Romeinse toponiemen behoren. Niet alleen hebben Oudenaken en Altenaken als tegenhanger Authenay, maar naast Montenaken heeft men de ontelbare Montigny's, naast Kortenaken de naam Courtenay (Loire), naast Vissenaken, Vesenay (Doubs), enz. Men neme ook in aanmerking dat, wat de betekenis betreft, *altanacum naast zich heeft: *altiacum (Othée), laat staan montaniacum (Montegnée), montiacum (Montsen), enz.
| |
Alveraad.
De naam van een afdeling van de stad Brugge was Alverijen in 1453. Wij hebben geen reden om onze interpretatie te veranderen, die de naam vertaalt als: ‘plaats met witte populieren.’ Nochtans komen hier een paar aanvullingen te pas. Men heeft namelijk sindsdien te Bellingen (Brab.) de oude plaatsnaam Alvereie ontdekt. Deze is ongetwijfeld dezelfde als de andere vorm van Alveraad, namelijk Alverijen; dit bewijst dat niet *albarata, maar wel *albareta de oorspronkelijke vorm is, wat veel natuurlijker is, daar aldus blijkt dat men te doen heeft met een normale afleiding van een boomnaam met suffix -etum. Aldus is Alveraad een geleerde wijziging. Wij hebben tot nog toe geen Waalse vorm van *albaretum gevonden. Die zou Auveroi, Auvreux moeten luiden. Een andere afleiding van *albarus leeft echter voort in de persoonsnaam Daubresse, daar aubresse tot *albar-icia opklimt.
Men kan zich afvragen wat voor een Latijnse vorm *albarus is.
| |
| |
Men zou inderdaad *albarius verwachten, maar *albarus heeft werkelijk bestaan, zoals verschillende dialectale vormen uit Italië en Catalonië bewijzen.
Het verband tussen de volkse vorm albarus en de normale naam albarius is van dezelfde aard als *luparum: luparium voor een jachtgebied, waar in de oude tijd eventueel wolven konden neergeschoten worden. Luparum is de oorsprong geweest van het fr. Louvre te Parijs, terwijl uit *luparium de plaatsnaam Lovie ontstaan is, in Westvlaanderen ook voor buitengoederen te vinden, en die in Frankrijk overvloedig vertegenwoordigd is als Louvie, waarvan de oude vormen het bewijs leveren dat luparium het uitgangspunt is geweest (Vincent. Noms de Lieux de France, bl. 268).
Deze zijn de beschouwingen die bij Alveraad te pas komen. Zij sluiten echter niet helemaal uit dat het prototype *arboretum kan geweest zijn, daar arbor meermaals gedissimileerd werd tot *albor (ital. albero, engad. alber). Dan zou Alveraad hetzelfde woord zijn als Avroy te Luik; maar dit is beslist minder waarschijnlijk dan onze eerste verklaring.
Nu hebben wij een paar van onze etymologieën te verdedigen tegen recente aanvallen.
Om te beginnen die van Polomé tegen onze interpretatie van Gavere als ‘geitenhok.’ Volgens deze toponymist kan niet aangenomen worden, dat een plaatsnaam die in Vlaanderen overvloedig voorkomt uit het Keltisch *gabros ‘bok’ zou afgeleid zijn. Hij heeft naar een mogelijk Germaans prototype gezocht, maar wil het uit een Indo-Europese wortel doen komen, die met gw begint. In geen geval kan uit gw een Germaans g ontstaan zijn.
Dit is een ernstig bezwaar tegen zijn opvatting. Anderzijds zijn zijn bezwaren tegen de onze ongegrond.
Inderdaad, wij hebben nooit beweerd dat al de gavere's uit Vlaanderen rechtstreeks uit een Keltisch *gaberno- voortkomen. Klaarblijkelijk was het woord in kwestie in het Gallo-Romeins een gewoon naamwoord geworden en werd het als zodanig door het Frankisch ontleend, met de algemene betekenis van ‘weide, perk voor het vee.’
Men heeft een volledig parallel met dit geval, namelijk pamel, ook meermaals in Vlaanderen verschijnend, gewoonweg voor
| |
| |
‘weide’, en dat toch ontegensprekelijk tot lat. pabulum opklimt (met verandering van b tot m door dissimilatie met de p of op dezelfde wijze als abeel zich dikwijls tot ameel heeft veranderd).
Dat *gabros ‘geit’ ingang had gevonden in het Gallisch latijn is bewezen door de plaatsnaam Geverik (Holl. Limb.) uit *gabriacum en door tal van Waalse namen als Gevray, (te Jalhay), Gevrine (te Vézin), Givry (Heneg.), enz.
| |
Astenet.
Lindemans heeft onlangs een goed gedocumenteerde studie laten verschijnen om ons ervan te overtuigen, dat de plaatsen die in het Westen van Vlaanderen Astene heten, zowel als die in 't Oosten van België, zoals Astenet, Assenois, Esneux, Asneux enz., eenmaal ovens waren om warme baden te bereiden.
Wij stellen er prijs op de argumenten aan te geven die, ten minste beteffende: Astenet, Assenois, ten gunste pleiten van de interpretatie, welke wij van die namen altijd hebben gegeven, namelijk dat zij collectieven zijn van germ. ast ‘tak,’ gekruist met lat. hasta.
Het was in de bossen dat men de schachten van de lansen en allerlei soorten van staken ging halen.
Vormen als Assenois, Esneux, enz. gaan natuurlijk terug op *(h)astanetum met het suffixe -etum. Nu, alhoewel -etum niet uitsluitend voor bossen en plantages gebruikt wordt, doet het echter, ten minste driemaal op vier daarvoor dienst zoals ook in 't Latijn. Dit past uitmuntend voor ast ‘tak,’ maar veel minder voor ovens.
Buitendien gebruikte men werkelijk die benamingen voor bossen of bosrijke gebieden. Dit was zeker het geval voor Esneux, Assenois, maar ook voor Anneux, en Asneux, bossen te Theux en te Hamois.
Te Enines (= *astan-ina) ziet men nog de overblijfsels van een groot bos, Astenet is dicht bij de bossen van Einatten, enz.
Lindemans heeft als voornaamste opwerping dat ast in 't Nederlands geen spoor heeft nagelaten. Dit bewijst nochtans niet dat het vroeger geen deel uitmaakte van de woordenschat van 't Frankisch. Het is een oud Germaans woord (verwant met gr. ozos), dat toch eenmaal aan alle Germanen gemeen was.
| |
| |
We denken daarom dat, ten minste voor de benamingen in het Oosten, de grootste waarschijnlijkheid bestaat dat zij ‘takkenbos’ betekenden.
In 't Westen zou eventueel het germ. asan ‘oogst’ voor zekere van die namen in aanmerking kunnen komen (b.v. voor Assent. Brab., dat in 837 Asnoth was).
* * *
Laat ons, om deze lezing te besluiten, een voorbeeld geven van wat de toponymie ons leren kan betreffende de toestanden alhier in de Gallo-Romeinse tijden.
Men weet dat het lat. co(h)orte- (dikwijls curte geschreven) de bron is geweest van toponiemen, niet alleen in het Romaans gebied (Court St. Etienne, Remicourt, Courcelles, enz.) maar ook in de Vlaamse streken: [Cortor-acum > Kortrijk - Corticulu > Cortecle > Kortrijk-(Dudzele) - Corticlum > Cortil > Kortijs - Curtricias > Cortereces > Kortessem - * Curtis-Worommia > Korsworm - Cortinacum > Kortenaken].
Men merkt echter op dat die benamingen dicht bij de taalgrens te vinden zijn. Dit is nochtans voor Koersel het geval niet, dat ten Noorden van Limburg ligt.
Geen twijfel echter wat betreft de oorsprong. Het is wel dezelfde naam als Courcelles, namelijk het verkleinwoord: curticella. Onze verwondering groeit nog aan door het feit dat in diezelfde hoek van Limburg de twee Brogel 's te vinden zijn, waarin het Keltisch *brogilo- ‘omheining, weide’ bijna ongerept bewaard is, zonder de verzachting van g tot j te hebben ondergaan, die in 't Latijn algemeen is (zodat de afleidingen van *brogilom als Breuil, Briel, Bruul verschijnen).
Dit verrassend behouden van de g kan alleen verstaanbaar gemaakt worden, indien brogilom rechtstreeks uit het Keltisch aan het Germaans overgemaakt werd.
Nu weet men dat Koersel aan een baan gelegen is, die oude Diesterbaan heet en die van Diest uit, langs Paal en Koersel, naar Peer en de twee Brogel's leidt. Paal is zeer waarschijnlijk voor lat. palus ‘paal,’ zodat de weg in kwestie van twee Gallo-Romeinse namen voorzien is. Dit blijkt ook voor zijn twee uiteinden het geval te zijn. Diest is ongetwijfeld een Keltische naam, waarschijnlijk een hydroniem: *div-us-ta, gevormd met
| |
| |
Keltische suffixen uit de stam div- ‘goddelijk schijnend,’ in onze vergoddelijkte riviernamen zo gewoon (Dion, Dison, Dinant, Dijver, Deve, Dieve, etc.). Wat Peer betreft, heeft Vannerus op de waarschijnlijkheid gewezen, dat het ook een Gallo-Romeinse naam is, zoals zijn Romeinse vormen het bewijzen (Pire, Pirges, Pexhe). Die benaming is dezelfde als de talrijke Pire in Wallonië en zij komt uit Gallo-Rom. petreus < caminus > ‘steenweg.’
Een omstandigheid, die aan Vannerus ontsnapt is, komt deze etymologie staven. Er is namelijk te Meeuwen, naast Peer, een gehucht: Perriten, met een uitgang, die niet Germaans is, maar goed bekend in de Latijnse verkleinwoorden: -ittus. Perriten staat voor *petreittus ‘de kleine steenweg’, maar moet reeds in Gallo-Romeinse tijden aldus genaamd geworden zijn.
Aldus blijkt dat de z.g. oude Diesterbaan zeker een Romeinse steenweg is geweest en bovendien dat de Germanen aldaar in rechtstreeks contact kwamen met een Gallo-Romeinse bevolking.
Het behouden van g in Brogel bewijst ook dat de Germanen in kwestie geen Franken waren, maar groepen van inwijkelingen die zich daar vroeger vestigden en met de Keltische-Romeinse bevolking gemengd, veel elementen uit hun woordenschat hebben ontleend, in een tijdperk toen brogilo- zijn g ongerept had bewaard.
* * *
Zo stelt men vast dat onder de meest interessante vraagstukken, waarmee de geschiedenis van de Vlaamse toponymie zich moet bezighouden, de meest ingewikkelde, maar ook de meest interessante diegene zijn, die de verdietsing aangaan van de Keltische of Romeinse elementen. Het zijn ook die welke de zoeker met vérstrekkende resultaten, ontdekkingen, belonen.
|
|