Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1951
(1951)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
‘Kaliote af’
| |
[pagina 96]
| |
vertelt hij maar weinig. Hem echter schrijft hij de Vlaamse gedichten toe met historische inhoud, die voorkomen in de handschriftelijke bundel met jaarschriften van 1450 tot 1470Ga naar eind(4). Dus ook het kwatrijn, dat wij hier even nader wensen te bekijken, daar het verband houdt met gebeurtenissen te Gent ten jare 1467. Of pastoor Stalin hoeft door te gaan als de dichter ervan, blijft - menen wij - eigenlijk een open vraag; hij kan er eenvoudig ook de opschrijver van zijn. Bij de 20ste-eeuwse uitgever staat ter inleidingGa naar eind(1) dat anno 1467 twee duizend Gentenaars zich hadden verbonden om gedurende een nacht de stede aan de vier hoeken in de as te leggen en de gemeentelijke overheidspersonen - baljuws en schepenen, alsook de ontvangers van de kaliote - te vermoorden onder het aanheffen van de oproerige wraakroep in fijnberijmde, kloeke verzen. Het geschiedde ten tijde van de Gentse Aweyt. Hieromtrent heeft een bekende Gentse geschiedschrijver, wijlen Alfons Van Werveke, ons zeer duidelijk ingelichtGa naar eind(5). Het zonderlinge woord ‘aweyt’ (=auweet, aweit, aweet, awet, awaat) komt van het oudfranse substantief ‘agait’ (agueit, aweit), dat een afleiding is van ‘gaite, gueite, guaite,’ 'twelk zelf zijn oorsprong heeft uit: wacht, wachten. Het betekende in het Middelnederlands: wacht, wachters; bewaking, hoede, bescherming; wachtpost; schildwacht; nachtwake; ook: tijd, wanneer men de ronde deed. Te Gent veranderde het zijn oorspronkelijke betekenis in de bizondere van: gewapende parade te HalfvastenGa naar eind(5). - Van rond de helft van de 14e eeuw op zijn laatst heerste in de stad van Leie-en-Schelde het gebruik dat op de Woensdag van Halfvasten tegen middernacht, onder 't gelui van klokke Roeland, een wapenstoet zich in beweging stelde, bestaande uit een drie duizend man van de neringen, voorafgegaan van hun dekens en gezwoornen, achter de stedelijke baljuws en schepenen, pensionarissen en secretarissen. Zich verzamelend in de buurt van 't stadhuis, togen ze een tweetal uren lang door de voornaamste straten en keerden eindelijk weer naar hun uitgangspunt. Van op de trap van het stadhuis dankte de eerste schepen dan de ambachten voor hun deelneming aan het Auweet van Halfvasten. De krijgslieden brachten de nacht door met goede sier in hun gildehuizen; de gezagdragers op de Collatiezolder van het stadhuis, alwaar ze tot verlustiging speellieden, dichters, zangers en kunstenmakers aan het werk | |
[pagina 97]
| |
stelden. De naamloos gebleven kroniekschrijver uit Rijsel van de ‘Relation des troubles de Gand sous Charles-Quint’Ga naar eind(6) zowel als de bekende Gentenaar Marcus van Vaernewyck in zijn ‘Spieghel der Nederlantscher audtheyt’Ga naar eind(7) heeft het behaagd omstandige beschrijvingen - soms door overdrijvingen bezwaard - te leveren van deze Halfvastenparade en haar naspelGa naar eind(8); zij wezen er anderzijds op dat Keizer Karel bij artiekel 74 van de door hem aan Gent opgelegde ‘Concession Caroline’ na de troebelen van 1539 in de stede deze ‘ghet de le My-Quaresme, qui se nomme l'Auweet’Ga naar eind(9) ten eeuwigen dage afschafte. Ten slotte zinspelen zij onbewimpeld op ongeregeldheden, waarmee het houden van de parade in wapenrusting gedurende de nachtelijke uren bij herhaling gepaard ging. Ten jare 1467 woonde men er dan andermaal bij, naar blijkt uit ons kwatrijn. Wat had toen de Gentse gemoederen doen laaien van wrokgevoel? Naar het te kennen geeft: het ontgoochelend beleid van de stedelijke autoriteiten, - van hen die ‘hadden regiment,’ - en bepaaldelijk het invorderen van de kaliote. Dit thans verdwenen woord had in het Middelnederlands tal van vormen: cayllote, caylloot, caelliote, coilloite, keliote, quelloot, quilliote; soms nog: cuillote, culiote en cueilliote. Alle benoemen ze de inzameling of heffing van belastingen, ook de belasting zelveGa naar eind(10). Ze gaan terug op het Franse substantief ‘cueillote.’ De het laatst aangehaalde Vlaamse termen staan derhalve nog dicht bij het uitheemse basiswoord. De het eerst opgesomde - cayllote, caylloot, caelliote - en 't gelijkwaardige ‘kaliote’ of ‘kalliote’ kan men aanhalen als bewijs dat onze dialekten - en dit tot op de huidige dag - de klinker vóór de beklemtoonde lettergreep in van onze Zuiderburen overgenomen woorden doet overgaan tot korte aGa naar eind(11) (Vgl. comptoir > kantoor; - bureau, in de platte volkstaal: baro; - coton > katoen; - turbot > tarbot; - souderen > salderen; - soldaat > saldaat; - Sint-Elooi > Saint-Eloi > sinte-n-aloe). De ontvanger van de kaliote heette culiotmeester, of korter: culioter; het kantoor waar hij de belasting eiste, was het culioothuus. In Vlaanderen sloeg ‘kaliote’ inzonderheid op de belasting op de levensmiddelen, welke hertog Filips de Goede in de 15e eeuw had ingevoerd. | |
[pagina 98]
| |
Te Gent blijkt men er bepaaldelijk het lepelrecht te hebben onder verstaan, welk recht lang vóór het bewind van de genoemde hertog aldaar in zwang was. Zelfs had deze vorst gepoogd het zich toe te eigenen onder het voorwendsel dat de stadsmagistraat was overgegaan tot de instelling ervan zonder dat hem daartoe vorstelijk octrooi was verleend geworden. De Gentse schepenen verzetten zich evenwel tegen zijn aanmatiging vóór het Parlement te Parijs en in 1458 stelde deze rechtbank hen in het gelijkGa naar eind(12). Een Gentse oorkonde van 1479 omschreef deze belasting zeer nauwkeurigGa naar eind(13) als het ‘lepel-recht van allen den graenen die men meet ofte maintinertGa naar eind(14) te metene metter drooghen maete: t' sy van taerwe, rogghen, raepsaede ende alle andere manieren van saeden, die men levert binnen der selver stede, also wel ten aerde als in den huusen van den inseten’Ga naar eind(15) van de stad. Het bestond hierin dat de koper of de verkoper van graansoorten een lepelvol diende af te staan van elke maat van de gemeten koopwaar. Gemeenlijk werd zulks gedaan in de ‘aert’ of het ‘aerthuus’: aldus heetten de gebouwen, waar de buitenlieden verplicht waren het graan in bewaring te leggen, dat ze op de marktdagen niet aan de man hadden weten te brengenGa naar eind(16). In de daareven bedoelde akte van Mei 1478 kwamen de Gentse overheden er voor uit dat de kaliote reeds vroegtijdig werd ingesteld, vermits zij er in onderstrepen dat het lepelrecht ter Leieen-Scheldestede toen sinds een paar eeuwen al van toepassing wasGa naar eind(13). Zelve genoot de stad nochtans er het voordeel niet van, althans tóen niet en zeker niet in zijn geheel. Want zij had het innen van het lepelrecht verleend aan het gasthuis Onser Vrouwen ter lazarien alias: het Hospitale Beatae Mariae, ook: Lasaryehospitael... d.w.z. de Gentse leproosdij, eertijds gestaan en gelegen langs de huidige Hoogstraat, in de wijk Mariënland. Het lijkt in hoge mate waarschijnlijk dat het Gentse stadsbeheer dit ziekenhuis voor melaatsen - een van de vroegste instellingen voor armen- en ziekenzorg te Gent - heeft gesticht en wel van voor het jaar 1147. De laterkomende gezagdragers hadden er onafgebroken de warmste belangstelling voor overGa naar eind(17). Omstreeks 1275 kenden ze dan aan de broeders en zusters van het klooster de heffing toe van het lepelrecht; later nog de belasting van ‘den strekele’Ga naar eind(18) en het recht om de houtskolen te meten. | |
[pagina 99]
| |
Het aerthuus, waar te Gent de kaliote werd geheven, bevond zich in de buurt van de huidige Koornmarkt. De benaming van de huidige straat ‘Koornaard’ herinnert er nog steeds aan. Dit laat ons laat-middelnederlands kwatrijn om zijn opstandige inhoud ten duidelijkste afleiden: hoe gehaat deze rechtstreekse belasting van de kaliote te Gent in de volksmiddens was en dus hoe zwaar ze op hun bestaanvoorwaarden moet hebben gedrukt, wis en zeker in de tweede helft van de 15e eeuw. Toen stak de stede midden in een crisisperiode en schreed werkelijk haar economisch verval onweerhoudbaar tegemoetGa naar eind(19). Hóe gehâat ze werd, kwam wellicht nog duidelijker uit 's daags na de blijde intrede van hertog Karel de Stoute, op 28 Juni 1467, toen in het stadscentrum een echt oproer losbrak onder de kreet ‘Kaliote af!’ en de woedende volksmenigte om te beginnen het kaliotehuisje aan de Koornaard aantastte dat geen steen ervan op de andere werd gelaten. Dit oproer hadden niemand minder in gang gestoken dan de weerkerende deelnemers aan de jaarlijkse processie van Gent naar Sint-Lievens-Houtem en terug. Deze aloude bedevaart behoort zonder de minste twijfel tot de bekendste en graagst bestudeerde processies van ons Vlaamse land uit vroeger tijd. De mannelijke voornaam Lieven - van het Germaans ‘leobwini’; in het Angelsaksisch ‘leofwine’; in het Nederduits ‘Levin’Ga naar eind(20) - betekent etymologisch: lieve vriend. Hij werd in zijn oudere vorm gelatinizeerd als ‘Leobwinus’: zo heette de in 556 gestorven en voor heilig verklaarde bisschop van Chartres en daaruit ontstond de Franse naam ‘Lubin’Ga naar eind(21). Hij werd eveneens in zijn vervlaamste vorm gelatinizeerd als ‘Livinus.’ Hem droeg de heilige zendeling-bisschop uit Ierland, die volgens de legende in onze Vlaamse gewesten de nieuwe christelijke leer kwam prediken. Zij houdt vol dat hij op 16 Juli 655 te Gent belandde en aldaar in de Sint-Baafsabdij gastvrijheid van de abt Flo(ri)bertus genoot. Hij doortoog het land van Aalst, doch werd door zijn heidense vijanden doodgemarteld te Esse, nu: Sint-Lievens-Esse. Ook de weduwe Craphaïldis, die hem onderdak had verleend, en haar kind moesten toen de dood verduren. Hem rukten de beulen de tong uit, eer ze hem op 12 November 657Ga naar eind(22) onthoofdden ter plaatse, waar zich thans een Sint-Lievenskapel verheftGa naar eind(23). | |
[pagina 100]
| |
Toen men hem geboeid wegleidde, raakten zijn koorden los; weshalve de toeschouwers langs de baan begonnen te huilen: ‘Herzeelt hem! Herzeelt hem!.’ Hierin ligt de oorsprong van de naam van de gemeente Herzele, beweert de volksmond. Dan weer slaagde de heilige er in, een uurtje meer noordwaarts, zich los te werken uit zijn banden en zette het op een lopen. Die hem achtervolgden, schreeuwden: ‘Houdt hem! Houdt hem!,’ wat de dorpsnaam Houtem - nu: Sint-Lievens-Houtem - zou hebben doen ontstaanGa naar eind(24). Hierheen, waar Livinus zijn verblijfplaats had gehad, waagde niemand zijn lijk over te brengen om het treffelijk ter aarde te bestellen. Heimelijkerwijze haalden het dan toch drie van zijn volgelingen naar ginder. Een legende zou nochtans volhouden dat de heilige zelf de baan naar Houtem was opgestapt, zijn hoofd in de handen dragendGa naar eind(25). Dorstig geworden en even uitrustend onderweg, vond hij evenwel geen water; daarom sloeg hij met zijn staf op de grond en dadelijk welde er een bron op, de ‘Sint-Lievensfontein’Ga naar eind(26), of ‘Sint-Lievensput,’ naast een kapel die hem is toegewijd op de ‘Sint-Lievenskouter,’ een kwartier gaans van de dorpskerk te Houtem gelegenGa naar eind(27). Hiervan blijkt het water altoos op gelijke hoogte te blijven staan, hoeveel er ook als wonderkrachtig wordt uit geput en meegedragen door de talrijke bedevaarders, die de kapel bezoekenGa naar eind(28). Het verhaal van de gang van Sint-Lieven met het afgeslagen hoofd in zijn handen, zal wel zijn ingegeven door het vroegereeuws gebruik om de martelaars, die de onthoofding hadden ondergaan, in beeld voor te stellen met het hoofd in de handenGa naar eind(24). De wetenschappelijke geschiedenis echter schudt geheel deze legende of christelijke sage uit elkaar! Dr Victor Fris, in leven stadsarchivaris te Gent en docent aan de rijksuniversiteit aldaar, stipt aan in zijn ‘Bibliographie de l'Histoire de Gand’Ga naar eind(29) dat een Sint-Lieven, Iers prelaat en apostel in Brachbant, te gener tijde heeft bestaan. De aanstoot tot de bovenvermelde onhistorische voorstelling van zaken ging uit van een ‘Vita Si. Livini,’ lange tijd toegeschreven aan een zekere Bonifacius Peccator. Dit geschrift brandmerkt Dr Fris als een ‘faux impudent,’ dat een van de monniken van Sint-Baafsabdij tussen 1024 en 1058 moet hebben vervaardigd, omdat het er voor hen op aankwam in de 10e, 11e eeuw op het stuk van het bezit van heiligenrelikwieën hun concurrenten van de Gentse Sint-Pietersabdij te | |
[pagina 101]
| |
overtroevenGa naar eind(30). Te Houtem had het gebeente berust van een man, die een heilig leven had geleid en de naam Lieven droeg. Het berustte er onder de hoede van een voogd-eigenaar van het dorp, Wichman genaamd, die tevens graaf van Gent was en daarbij van het gebied Hamelant, gelegen aan de grenzen van Friesland. Van de grote apostel van de Friezen, Sint-Libuin of Liofwin, kan hij best de eredienst hebben ingevoerd te Houtem, alwaar die voornaam op zijn Vlaams tot ‘Lieven’ werd vervormd. Van dit alles onkundig, bracht de bedoelde monnik uit Sint-Baafsabdij een geheel nieuwe heilige ter wereld, door - nadat zijn sticht de overblijfselen van de brave Lieven uit Houtem naar Gent had overgevoerd - een ‘Vita Livini’ van A tot Z uit zijn mouw te schuddenGa naar eind(31). Er mag hier wellicht worden bijgevoegd dat nadien - in 1202 - de abdij het voogdijschap over de parochiekerk van Houtem aankochtGa naar eind(32); in 977 had ze reeds door uitwisseling de heerlijkheid Houtem verworvenGa naar eind(33). Hierdoor al worden de bemoeiingen van haar monniken verklaarbaar, die een machtig opbloeiende devotie tot de heilige Livinus in de hand werkten. Dra werd hij in 't oude Gent de bij uitstek vereerde: dé Sancte of SandtGa naar eind(34). Hij werd er tot patroon van de stad verkozenGa naar eind(35); weshalve de Gentenaars als bijnaam ‘de lievens’ wonnenGa naar eind(36), tot wanneer die in de 16e eeuw door de spotnaam ‘stropdragers’ is verdrongenGa naar eind(37). In het bizonder was Sint-Livinus nog de beschermheilige van het Gentse schrijnwerkersambachtGa naar eind(38). Bij de doopvonten deed men graag en eeuwen lang een beroep op zijn naam: vele Gentenaars droegen hem, bijv. een van de beroemdste onder hen, Lieven Bauwens, de invoerder in onze gewesten van het Engelse weefgetouw. De voornaam heeft de verglijding tot familienaam ook meegemaakt; vandaar de geslachtsnaam ‘Lievens,’ eigenlijk: de zoon van Lieven, waarnaast wij vermoedelijk als zijn Brabants pendant ‘Levens’ mogen schakelen. De herdenkingsdag van de heilige hield men op de 12e November geredelijk in eerGa naar eind(39). Nog nu wordt hij veelvuldig aangeroepen tegen rhumatisme, voet- en handzeerGa naar eind(40), vooral te Gent in zijn kapel in Sint-BaafshoofdkerkGa naar eind(41). Feitelijk verschijnt Sint-Lieven zelfs twee keer in de kalender, ook de volkskundige. Men viert hem alreeds midden in de zomer, op 28 Juni, naar aanleiding van de verheffing van de relieken, | |
[pagina 102]
| |
waartoe bisschop Theodoricus van Kamerijk, tot welk bisdom de stad Gent alstoen behoorde, op 27 Juni 843 overging. 't Werd al van ouds gedaan! In andere Gentse kloosters liet men het niet na, ofschoon mag opvallen dat geen van de vrome gemeenschappen in de stad van Leie-en-Schelde lijkt onder zijn hoede te zijn gesteld geweest en alleen de voormalige kerk van de Jezuïeten, aan de Volderstraat, hem was toegewijdGa naar eind(42). Aldus komt o.m. op een lijst van rond 1380 van de pitanciën binnen het stedelijk krankzinnigengesticht Sint-Jans-ten-DullenGa naar eind(43) de vermelding voor, dadelijk volgend op die van Sinksendag: ‘op St. Lievensdag, als men Sente Lievens upset - versta: verheft - van Jonkvrouw Utenhove en van Mr. Pieter uit Geeraerdszee een i/4 van een gans, een pint wyn’Ga naar eind(44). Anno 976Ga naar eind(45), of in 1006Ga naar eind(46), of op 28 Juni 1007Ga naar eind(31), nadat abt Erembaldus van Sint-Baafs de relikwieënkas te Houtem had geopend, bracht men het gebeente over naar Gent, via Gentbrugge, Heusden en Destelbergen. Zonder bezwaren verliep het vertrek uit Houtem evenwel niet! Tot twee keer toe leek op een gegeven ogenblik de fiertel als vastgenageld aan de grond: ééns te Houtem zelf nog, bij een boom, sindsdien bekend als de ‘Sint-Lievensappelaar’; dàn weer op de Pancratiusberg te Destelbergen. Eerst na lang bidden en vasten geraakte de stoet verder. Alsdan lei abt Erembaldus de belofte af dat men ieder jaar op de feestdag van de HH. Petrus en Paulus - de 29 Juni - processiegewijs van uit Gent naar Houtem zou wederkeren met het schrijn, om te gaan bidden op de begraafplaats van Sint-Lieven. Hieraan dankte de aloude Sint-Lievensommegang zijn ontstaanGa naar eind(47). Immers met het gezegde doel zorgde de abdij voor de oprichting van een broederschap, genoemd Sint-Lievensgild, en wel evengoed binnen de kerk van Houtem als in haar eigen bidhuis te Gent. Men onderscheidde de beide verenigingen als het ‘Gild van Buiten’ en het ‘Gild van Binnen.’ De ingeschrevenen bij dit laatste gingen de verplichting aan, ieder jaar 's heiligen fiertel naar Houtem te helpen dragen of op zijn minst te begeleiden. Na weinige jaren ontstond binnen Gent nog een derde broederschap onder de naam van ‘Gild der aelmoezen van S. Lieven.’ In 1454 werd het bij bevel van schepenen gedwongen te versmelten met het Gild van BinnenGa naar eind(48). Op de vooravond van St. Pietersdag, voor middernacht, ver- | |
[pagina 103]
| |
gaderden de deelnemers aan de bedevaart bij Sint-Baafsabdij, wier poorten op klokslag twaalf opendraaiden. In de ruime kloosterkerk droeg men een plechtige mis op, waarna de processie zich vormde. Vooraan stapten in een dubbele rij de monniken van Sint-Baafs met een brandende flambeeuw in de hand. Het zilveren en vergulde reliekschrijn van de heilige Lieven prijkte onder een ijzeren traliewerk op een draagberrie. De abt met mijter en staf, de proost en de baljuw van het Sint-Baafsdorp volgden, alsmede andere overheidspersonen. De kloosteroversten schreden niet verder dan de poort van hun sticht; de monniken daarentegen hielden eerst stil aan de Sint-Jorisberg op de Steendam, die de grens van hun gebied uitmaakte. Hier vertrouwden ze de fiertel toe aan de wereldlijke gildebroeders. Onder het gelui van klokke Roeland in het Gentse Belfort bewoog de stoet zich langs de straten, waar in steeds vermeerderend aantal nieuwe processiegangers zich aansloten, die eveneens flambeeuwen of lovertakken droegen. Door de voormalige Sint-Lievenspoort toog men nu naar Houtem, langs de zogenoemde Sint-Lievensbaan, die ingevolge haar omwegen zo wat vijf uren gaans lang was. Pas tegen zeven ure 's morgens bereikten de beevaartgangers de palen van Houtem, alwaar enige monniken hen opwachtten om de relikwiekas over te nemen en tot in de dorpskerk te dragen. Daar werd de heilige mis gezongen. Omstreeks het middaguur klepten de kerkeklokken ten teken dat het tijd werd om de terugtocht naar Gent te aanvaarden. Hiervoor koos de processie een kortere weg, zodat ze op een uur of drie weer door de stadspoort schreed. Nogmaals doorkruiste zij de Gentse straten tot aan Sint-Jorispoort, alwaar de gildebroeders de rijve opnieuw overgaven aan de gedelegeerden van de abdij, die daar op hen stonden te wachtenGa naar eind(49). Aan deze zeer vermaarde processie van ons middeleeuwse Vlaanderen wijdde - na tal van anderen - de geleerde Prof. Dr Jan Gessler, van de Katholieke Universiteit te Leuven, een uiterst lezenswaardig, omstandig en inhoudrijk geschiedkundig overzichtGa naar eind(50). Hij hadde daarbij nog de lezing ‘Processies te Gent in de Middeleeuwen’ kunnen aanhalen, welke lic. J.M.A. Scheerder in 1938 op het 14e Vlaams Philologencongres te Leuven heeft gehoudenGa naar eind(51). Deze spreker lei immers te dier gelegenheid ook grote nadruk op de beevaart van de Gentenaars naar Houtem en terug. Op zijn beurt stipte hij aan dat zij tot | |
[pagina 104]
| |
grove wanordelijkheden keer op keer aanleiding gafGa naar eind(52), die zowel van de geestelijke als van de burgerlijke overheid de afkeuring verwektenGa naar eind(53). Zeker hadden er plaats in de 14e en de 15e en de 16e eeuwGa naar eind(54). De bewindvoerders voelden zich derhalve bij herhaling gedwongen om naar vermogen in te grijpen, ten einde de orde in de stoet te zien handhaven; voor het jaar 1412 bleef het bewijs van hun bemoeiingen bewaardGa naar eind(55). Ze vaardigden bijv. twee schepenen af, die de fiertel moesten begeleiden. De baljuw van het land van Aalst kreeg zijnerzijds ieder jaar uitdrukkelijk opdracht om het marktplein te Houtem en de toegangen er naar met een sterke gewapende macht te bezettenGa naar eind(56). In dit verband wierp de heer Scheerder een paar vragen op: sinds wanneer de bedoelde, spijtige ongeregeldheden wel konden zijn waar te nemen geweest; en sinds wanneer de Gentse magistraat de politiemaatregelen om ze te verhoeden kon hebben in zwang gebracht. Wij geloven dat op beide een antwoord te verstrekken is, schoon alleen bij benadering. Het wil ons toch voorkomen dat zeer dra, slechts enkele jaren na haar inrichting, wanordelijkheden zich zullen hebben gepaard met de Sint-Lievensprocessie. Lijken ze niet onvermijdelijk ter gelegenheid van een optocht bij nacht, die uren duurde, waaraan honderden deelnemers meededen, te voet en te paard en per voertuig, en van beider kunne? Onmiddellijk nadat ze te opspraakverwekkend waren geworden, zal de overheid er haar werk hebben van gemaakt om de laakbare uitspattingen te keer te gaan en ze uit te roeien. Zo toch zou het heden te dage geschieden en in vroeger tijd zal het wel niet anders zijn verlopen. Men weet dat op 30 April 1540 - in verband met de tuchtmaatregelen, die hij na de onderdrukking van de opstand van de Gentse creesers het jaar te voren aan de stede oplegde - keizer Karel V de Sint-Lievensprocessie voor de toekomst verbood en het gild van de Sint-Lievensbroeders afschafteGa naar eind(57). De beruchte ‘Concessie Caroline’ last dienvolgens als haar 74e artiekel inGa naar eind(9): ‘Dat wy geaboliert hebben ende abolieren ten eeuwigen... de reyse ende 't dragen van S. Lieven t' Hauthem noch elders, mitsgaders de twee Broederschappen van S. Lieven buyten ende binnen....’ Aan de keizer gelukte toen wat zijn voorzaat in Vlaanderen, Karel de Stoute, niet eens in mindere mate had kunnen bereiken. | |
[pagina 105]
| |
Deze hertog had immers vergeefs reeds gepoogd op blijvende wijze te raken aan de bij de Gentenaars zo geliefde processie. Hij had een passender houding geëist tegenover de omgedragen relikwieën van de heilige; want op een gegeven ogenblik waren - oneerbiedig genoeg - de narren van het Sint-Lievensgild er mee belast ze op hun schouders te torsen. Daar men meende dat veel kwaad voortsproot uit het feit dat de fiertel werd gedragen, verbood hij dit in 1469 en schreef voor dat voortaan de relieken ingetogen zouden worden vervoerd op een wagenGa naar eind(58), geëskorteerd door honderd zestig gewapende liedenGa naar eind(59). Ook zouden de processiegangers zich dienen te onthouden van onbetamelijk geroep en getierGa naar eind(60). Karel de Stoute's nederlaag en dood bij Nancy brachten evenwel de hertoglijke autoriteit erg in het gedrangGa naar eind(59) en ten laatste van in 1477 al sloeg men de boven aangehaalde bevelen weer in de wind, zeker het eerste ervan; in dit jaar werd de Sint-Lievensfiertel opnieuw op de berrie naar Houtem gedragenGa naar eind(59). En er waren nog geen volle tien jaren verstreken sedert de uitvaardiging van de bedoelde maatregelen door hertog Karel de Stoute! Immers hij had ze getroffen wegens de grote wanorde, die de terugkerenden van de processie uit Houtem op 29 Juni 1467 te Gent hadden gesticht. Zij liepen te wapen toen en hun ‘wapeninge’ deed op het kantje af een oproer in de stad losbreken, welke ze een paar dagen lang in rep en roer stelden. Men lette er op dat zulks gebeurde 's daags na de blijde inkomst van Karel de Stoute ter Schelde-en-Leiestede. Deze geschiedde op Zondag, 28e van Wedemaent 1467. In verband met deze plechtigheid hadden de bewindvoerders het geraadzaam geacht de beevaarders te verplichten vier en twintig uren meer in Houtem te vertoeven. 's Zaterdags daarheen getogen, mochten ze eerst 's Maandags weerkeren. Dienvolgens bleven ze niet als gewoonlijk één, maar wel twee nachten van huis en vonden wel dubbele gelegenheid om in wanordelijkheden te vervallen. Bedronken en beschonken betraden ze 's Maandags in de vooravond de Gentse straten. Hun vrome gezangen hadden ze verwisseld tegen wrokkig, werelds geroep. Onder de kreet ‘Kaliote af’, stuwden ze naar de Koornmarkt en vernielden het kaliotenhuisje, daarbij staande. Zij schreeuwden namelijk dat hun Sint-Lieven zijn weg geheel rechtdoor wilde gaan en niet uitwijken voor dat gebouwtje, waarvan ze geen steen op de andere lieten. | |
[pagina 106]
| |
Deze bizonderheid tekent niemand minder op dan de beroemde Franse kroniekschrijver Philippe de Commynes in zijn ‘Mémoires’Ga naar eind(61). Hij schildert anderzijds nog bondig de verder losgekomen onlustenGa naar eind(62). Wat er op wijst dat de opstoot van de Sint-Lievensbeevaarders bekend geraakte tot over Vlaanderens grenzen. Met behaaglijke uitvoerigheid behandelt ze trouwens een tijdgenoot, heer Pieter van de Letuwe, schepen en raadsheer van de magistraat van Ieper. In zijn handschriftelijk gebleven relaas van gebeurtenissen tussen 1443 en 1469 verhaalt hij wat zich voordeed bij en na de blijde intrede van hertog Karel de Stoute. Dit verslag van een oor- en ooggetuige van de feiten drukte J.B. Cannaert over in zijn steeds hooggewaardeerde ‘Bydragen tot de kennis van het oude strafrecht in Vlaenderen’Ga naar eind(63). Nadat zij bij de Koornmarkt hadden huisgehouden, liepen de bedevaarders naar de Vrijdagmarkt. 't Was de gewoonte sinds lang dat de fiertel daar driemaal in volle draf rondom het plein werd gedragenGa naar eind(64). Nu bleven de betogers er samendrummen. Als zulks de hertog ter ore kwam, stuurde hij er twee vooraanstaanden heen: meester Petitpas, met een onloochenbaar uitheemse naam, en meester Rijkewaert Uutenhove, ongetwijfeld een afstammeling van het zeer voornaam patriciërsgeslacht te GentGa naar eind(65). Uit zijn naam verzochten ze de oproermakers om rustig naar huis te gaan. Ze liepen evenwel een weigerend bescheid op. De beevaarders wensten eerst zekerheid te erlangen dat hun zou zijn vergeven wat ze hadden aangericht. Voortdurend nam hun aantal nog toe. Hierop verscheen de hertog in eigen persoon in hun midden en vroeg hen hun verlangens bekend te geven. Omdat ze allen tegelijk en dooreen spraken, ried hij aan dat ze een woordvoerder zouden aanduiden. Nog eens verzocht hij hen naar huis te gaan en beloofde dat hij geen straffen zou opleggen. Een onwillige in de hoop vatte hij met eigen hand aan en verwijderde zich dan. Later zond hij nogmaals Petitpas en Uutenhove, nu vergezeld van de heer van Gruuthuuse, naar de Vrijdagmarkt ten einde aan de menigte te laten zeggen dat ze haar wensen en begeerten schriftelijk zou stellen. Hieraan gaf men gehoor. De hertog onderzocht dan samen | |
[pagina 107]
| |
met zijn raadsheren de inhoud van het overgereikte geschrift en liet de heer van Gruuthuuse gaan beloven dat hij hoopte reeds de volgende morgen bescheid te kunnen geven. Desniettemin bleef het volk de ganse nacht onder de wapens ter Vrijdagmarkt vergaderd. Rond acht ure verscheen Gruuthuuse andermaal aldaar, zelf overluid roepende: ‘Kaliote af!’ Hierna gaf hij te kennen dat men er op rekenen mocht dat de hertog al de geuite wensen zou inwilligen. Derhalve leek het hem verkieslijk dat men zes mannen zou deputeren naar Karel en de overigen zich huiswaarts zouden begevenGa naar eind(66). Hierop ging men in. De beevaarders sloegen eindelijk de weg naar Sint-Baafsabdij weer in met de reliekenkas. Onderweg braken ze echter nog de oude Hospitaelpoort open - de huidige Dampoort -, welke na de nederlaag van de Gentenaars bij Gavere op 30 Juli 1453 volgens het gebod van Filips de Goede was toegemetseld gewordenGa naar eind(66). Ten slotte voorbijkomende aan een ander kaliotenhuisje, waar men het recht op de zuivel inde, verwoestten ze ook dit, een laatste wandaad waardoor ze hertog Karel ten zeerste ontstemdenGa naar eind(66). De dag daarop vertrok hij uit Gent naar Dendermonde om zijn blijde intrede in Vlaanderen verder te vieren. Eer hij scheidde, verschenen nog voor hem diep ootmoedig de heren van de wet van Gent, de schepenen van beide stedelijke banken en de zes afgevaardigden van het volk. Hun woordvoerder smeekte hem dringend om de liefde Gods de smaad, hem aangedaan, te willen vergeven; maar hij smeekte even dringend dat de hertog het schriftstuk met de uitgebrachte wensen toch wilde ondertekenen; zo niet, koesterden zij het voornemen de stad te ontvluchten, omdat zij wis en zeker door het teleurgestelde gepeupel zouden worden gedoodGa naar eind(67). De vorst verleende genadig gehoor aan deze smeekbeden en ondertekende het hem aangeboden cedel. Het valt ons echter tegen van hem, dat hij het deed met een vals hart. Want - zo besluit de Ieperaar van de Letuwe zijn relaas van de wederwaardigheden: - ‘Memorie dat niet jeghenstaende dat myn gheduchten heere teekende de vornomde cedule, also hier boven gheseid es, waer mede t' mesusGa naar eind(68), t' mesgryp ende rudicheideGa naar eind(69), ghedaen by den vorseiden Van GhendGa naar eind(70), al vergheiven scheen, nochtan niet jeghenstaende dien was beteringhe daer af ghewystGa naar eind(71) up den 15 dach van lauweGa naar eind(72) in t' jaer 1468 in de steide van Brusele’Ga naar eind(67). | |
[pagina 108]
| |
Dit alles bevestigt de werkelijke geschiedenis. Op 15 Januari 1468 - de 8e dier maand, volgens archivaris FrisGa naar eind(73), - zag de stad Gent zich verplicht te Brussel voor de hertog en zijn hof ‘amende honorable’ te komen doen als boete voor de kalioteopstand. Dit zou ze - het is ieder bekend - nog eens moeten doen nadien, ten jare 1540 vóór keizer Karel; en eenmaal had ze het reeds dienen te doen te Ledeberg, vóór hertog Filips de Goede, anno 1453 na de nederlaag, die hij haar troepen had toegediend bij Gavere. Anders mocht de ‘amende honorable’ een zeer zeldzame politieke strafoefening heten, die overigens feitelijk slechts sedert de heerschappij van het Boergondisch huis aan onze steden werd opgelegdGa naar eind(74). Hoe dan een deputatie van Gentenaars zich te Brussel heeft moeten vernederen, onthult ons een officieel document, dat de voormalige rijksarchivaris Gachard heeft meegedeeld in de ‘Collections des documents inédits, concernant l'histoire de la Belgique’Ga naar eind(75) en Cannaert eveneens in zijn geheel overdrukteGa naar eind(76). Laten we er uit onthouden dat de boetelingen, nl. de wethouders en de twee-en-vijftig dekens en gezwoornen van de gilden van Gent, eer ze toegang bekwamen tot hertog Karel, smadelijk gedwongen werden meer dan anderhalf uur te staan wachten in de sneeuw op het Koudenbergplein vóór zijn paleisGa naar eind(77). Dan eerst mochten ze buigen vóór de hertog, omringd van edellieden allerhande, van prinsen en van de ridders van het Gulden Vlies en van de gezanten van een twintigtal vreemde landen. Vóór zulk hoog gezelschap moesten zij 's vorsten heftige verwijten, mede wegens vroeger begane euveldaden, aanhoren en beterschap van gedrag belovenGa naar eind(78). Om te besluiten kunnen wij echter terugkeren tot onze ‘Fundgrube’ met het hier toegelichte kwatrijn. De Axelse priester Stalin heeft een weinig verder dan dit nog een langer gedicht van vier-en-dertig berijmde regels te boek gebrachtGa naar eind(79), wiens aanhef luidt als volgt: Haut niemans op nu, cleene noch groot;
Die strepen draecht, slaet dat al doot.
Dats tCarnacioen van der kalioten.
‘Die strepen draecht’ doelt ongetwijfeld op dragers van kentekens op hun gewaad, op overheden, misschien op de ont- | |
[pagina 109]
| |
vangers van de kaliote. ‘Carnacioen,’ van het Latijnse: incarnatio, dat eigenlijk zeggen wil: menswording, betekent dan de tijd sinds de menswording van Christus en dus veelal, gelijk hier: jaartal, datum. Naar gewoonte is het aangegeven met onderstreepte letters. Rekenen wij hier hun romeinse-cijferwaarde te samen, bereiken we nochtans slechts ‘1462.’ Klaarblijkelijk dient nog de v van het voorzetsel ‘van’ in de derde regel bijgeteld. Met het vierde vers begint het verhaal van de wapeninghe veroorzaakt door de Sint-Lievensbeevaarders: Dat kaliotehuus te Ghent was afghelopenGa naar eind(80)
Alsi sente Lieven te Ghent weder inbrochten.
Sij droughen sinte Lieven voer thuus van der kaliote
Ende stakerGa naar eind(84) metter casseGa naar eind(85) voren met enen stote;
Rechte voert al dander, dat was abuusGa naar eind(86),
Staken haer handen al an ende braken tkaliotehuus.
Ten slotte volgen nog andere bizonderheden: hoe op Sint-Maartensdag - de 11e November - daarna de poorters akkoord gingen om de kaliote van nieuws te laten instellen gelijk van oudsGa naar eind(87), althans tijdelijk voor vier jaar. Haar opbrengst leek broodnodig voor de afbetaling van op de Gentse stede gekochte renten. In zijn eindverzen schuwt het gedicht geen persoonlijkheden, zodat het op een bitter pamfletachtige inslag mag bogen. Nog zij hier toegevoegd dat de kaliotenopstoot van 1467 sindsdien aan de magistraat voorgebod op voorgebod tot vrijwaring van het gewijde karakter van de processie naar Houtem ingaf. In 1486 vaardigde hij er niet minder dan drie uit, welke tot in het jaar van haar afschaffing, anno 1539, trouw werden herhaald. Het deed maar weinig afbreuk aan de populariteit van Sint-Lievensprocessie, het kortwiekte in geringe mate maar de daarbij tentoon gespreide woeligheid. In 1523 bijv. reden meer dan twaalfhonderd voertuigen daarin meeGa naar eind(59). Van 1540 af mocht de tocht naar Houtem en terug geen plaats meer hebben en moest Sint-Lieven alleen binnen de Sint-Baafsabdij ‘servy et honoré en l'église, sans plus le porter dehors’Ga naar eind(88). Ook dit belette niet dat de verering van de Gentse sant in de laatste dagen van de Junimaand een gebeurtenis van belang bleef voor de bevolking van de Schelde-en-Leiestede, groot en klein, oud | |
[pagina 110]
| |
en jong. Het verhinderde niet eens dat bij voortduring allerhande wangedrag te dier gelegenheid te laken viel, zelfs onder de kinderenGa naar eind(59). Gedurig aan ziet zich de stadsmagistraat gelijk voorheen genoopt om daartegen in te gaan. Het schijnt nodig te zijn geweest tot in 1574, dus kort vóór de Pacificatie van Gent. Men mag aannemen dat alleen de troebele tijden van de godsdienstoorlogen in Vlaanderen en in Gent de afschaffing van de Sint-Lievensprocessie hebben bewerkt en daardoor uit het volksleven van onze gewesten dit uiterst interessante, eeuwenoude stuk van godsdienstige folklore voor goed hebben weggeruktGa naar eind(88). |
|