Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1951
(1951)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
De spork in de naamkunde
| |
[pagina 88]
| |
Bij Dodoens is sporckenhout wel de naam van een bepaalde plant; ‘dit hout wordt ghenaemt hier te lande Sporckenhout, ende van den kinderen Pijlhout, om dat sij pijlen daer af maken, daer sij mede scieten’Ga naar voetnoot(1). D. de GorterGa naar voetnoot(2) geeft de benamingen vuyl-boom, stinck-boom, hontsboom, kent dus spork niet meer; - de Bo: hondsboom, hondshout, hondslaar, vijleboom (waarin ij voor ui); - Van Dale: vuilboom, hondsboom, sporkenboom; - het WNT: vuilboom en pijlhout: - E. Paque: honzenhout, hondelaar, hondsknoop, pijlhout, peggenhout, pinnekenshout, bloedzijkershout, bersteknopkenshout, spork en sporkenhoutGa naar voetnoot(3); - J.L. Pauwels: hondsboom, hondshout, hondsknop, hondeleer, hondebeier, honnebeishout, naast | |
[pagina 89]
| |
vuilboom en stinkboomGa naar voetnoot(1). Zoals Pauwels terecht heeft aangetoond, aan de hand van vele andere plantnamen, heeft hond hier eenvoudig een pejoratieve betekenis, zoals ook in het Duits hundsbaum, hundsbeerbaum, laüsebaum en faulbaum, het Engels stinking Roger, het Frans bois puant, bois de chien, Waals bwès-d'tchinGa naar voetnoot(2). Op zichzelf is aan dit houtgewas niets vuils; de reuk is echter niet aangenaam en de bessen zijn niet te eten. Die geringschatting, zoals zij blijkt uit de relatief moderne bepalingen (honds-, stink-, vuil-) deelt de spork met een aantal andere gewassen. De psychologische ondergrond er van is niet gemakkelijk uit te maken; de geringheid van het struikje, onder de hoge boomstammen, met de toenemende onbruikbaarheid, kunnen er toe bijgedragen hebben. In mijn jeugd noemde men dit struikgewas, te Opwijk, kapellenhout; maar dat moet een erg gelocaliseerde benaming zijn en het is niet eens zeker of ze thans nog gangbaar is. Die benaming staat in verband met de aloude kapel van de Nood Gods, in het hart van het toenmaals nog vrij uitgestrekte Buggenhoutbos, waarheen men, uit alle dorpen rondom het bos gelegen, van Opdorp tot Opwijk, ter bedevaart ging, in de derde week van Mei. Die ‘begankenis,’ die gepaard ging met een kermis in volle bos en waar allerlei volksspelen in eer gehouden werden, droeg ook een eigenaardige benaming: kapelle-genk (te Opwijk), gaing en geining. Onder de hoge beukebomen groeide veel spork. Geen jongen zou naar huis toe gegaan zijn zonder een kapellestok: een stok van sporkenhout waarvan hij de schors in fijne repeltjes kruisgewijs uitgesnippeld had; aan het uiteinde sneed hij dan een fluitje; in deze tijd van het jaar maakten rijzende sappen het afschuiven van de schors gemakkelijk. Het fluitje werd aldus bekomen naar de oude techniek van de schalmei. Ik weet niet of dit folkloristisch gebruik thans nog bestaat; maar het is begrijpelijk dat mensen die maar ééns in het jaar met de spork in aanraking kwamen, door het vervaardigen van ‘kapellestokken,’ de plant dan ook maar kapellenhout noemden. Over de verspreiding van het woord spork in het levend taal- | |
[pagina 90]
| |
gebruik, op het einde van vorige eeuw, vernemen we, bij E. Paque, o.c., dat sporkenhout toen nog bekend was te Aarschot, Brasschaat, Leest, Londerzeel, O.L.V.-Tielt, O.L.V.-Waver, Perk, S. Joris-Winge, Tielen en Wezemaal; dat zou dus zijn in de Antwerpse Kempen, het Hageland en Klein-Brabant. Hij geeft als synoniemen: Pijlspork, Pijlsporkenhout, Pijlhout. Schuermans localiseert het alleen in de Kempen, maar Cornelissen-Vervliet vermelden het niet meer. Wat de huidige stand betreft, krijgt men de indruk dat het woord snel aan 't verdwijnen is. Bij navraag bij personen uit bovenvermelde plaatsen (b.v. Aarschot en Londerzeel) verneemt men dat ze het woord niet meer kennen. Wellicht verdween het met de plant zelf: hoogstammige bossen worden een zeldzaamheid! Alleen te Boom-Reet is speurkenhout nog springlevend ter aanduiding van een bepaalde houtsoort die veel gemakkelijker ontvlamt dan enig ander hout en daarom gebruikt wordt om de kachel aan te makenGa naar voetnoot(1). De plaatsnamen kunnen ons een beeld geven van het vroeger verspreidingsgebied van het woord spork. Het verschijnt meestal als een collectivum op -t: sporkt, ‘plaats waar spork groeit.’ De oudste schriftelijke vermelding er van vinden wij in twee late copieën van een oorkonde gedateerd 1203, in het Cartularium van Affligem (ed. de Marneffe, nr 240); beide copieën, die afhankelijk zijn van elkaar geven: bona apud Alost sprocht sporcht nominata (sic). Een van de twee woorden moet geëxpuncteerd worden, ongetwijfeld het eerste. Het origineel had dan waarschijnlijk sporct. De aarzeling van de scribent, die eerst sprocht schreef, zou er op wijzen dat mnl. sproc, ‘rijshout,’ hem beter bekend was dan de bepaalde plantnaam sporc. Feitelijk zijn het twee vormen van hetzelfde woord. Het wil ons voorkomen dat de differentiëring sproc, sporc, ontstond toen men het woord, dat aanvankelijk de algemene betekenis had van ‘dun twijgje, takje, van om 't even welk hout,’ ging gebruiken om een bepaalde houtsoort aan te duiden. De vraag kan dan ook gesteld worden of spork in de plaatsnamen dient opgevat te worden met de algemene, dan wel met de bepaalde betekenis. Sporkt zou, in de eerste veronderstelling, een synoniem zijn van rijst, ‘plaats | |
[pagina 91]
| |
waar rijshout groeit,’ welk woord als plaatsnaam wel bekend is, o.a. te Denderwindeke, St.-Antelinks, Lede, Oordegem, alle in 't Land van Aalst gelegenGa naar voetnoot(1); te Zanten in Z. Brabant (Rijst, Vlaamse naam van Risoir); verder nog Rijshage te Erwetegem, Rijzendal te Mere, Rijshout te Oombergen, evenzo in 't Land van Aalst. Maar juist het feit dat hier ook Sporkt als plaatsnaam voorkomt (o.a. te Oordegem) wijst op een verschil in betekenis in beide woorden. Dus is Sporkt wel op te vatten als ‘plaats waar de bepaalde plant, spork geheten, groeit.’ Ten andere komt het verspreidingsgebied van de sporkt-toponiemen nagenoeg overeen met dit van spork in de concrete betekenis van vuilboom. Wij noteerden de volgende plaatsnamen: Oordegem (O 43): 1780 Speurt; de Spuert, Kad.; Spurtdries, Mil. k. Deze grafieën geven de plaatselijke uitspraak weer van sporkt, met gewone palatalisering van de groep or en elisie van k tussen r en t. Ottergem (O 51): Spurt, Kad. Erondegem (O 55): 1590 Sport; Kad. 't Sport, Sportstraat. Daar Erondegem en Ottergem aan. elkaar palen is hier waarschijnlijk een plaats op de grens van beide gemeenten bedoeld. Moorsel (O 62): 1203 (late copie) Sprocht, Sporcht, Cart. Afflig.; de overgang van ct naar cht is mogelijk in sprocht (vgl. vrucht, uit Lat. fruct-), maar minder waarschijnlijk na r (vgl. Wvl. horkt, en verder merkt, enz.); in latere vormen is trouwens de k bewaard: 1477 Sproct en 1617 archaïserend int Sproct, Sprocthoeck, Sproctbosch, vermits een metathese ingetreden was die de uitspraak vergemakkelijkte: 1620 Sprothoeck, later Spruithoek en Sprijthoek, Kad., een volksetymologische vervorming. Merchtem (O 69): 1523 beemt gen. Sprockblootebeemt; - 1705 Speurkmeer. Twee verschillende plaatsen. Wolvertem (O 70): 1629 het sporckbosch. St.-Lievens-Esse (O 140): 1600 Sportvelt. Zaffelare (I 204): Spurdonck. Hamme (I 213): 1750 Speurt; thans nog gehucht Spurt. Opdorp (I 272): Sporckstraet, Kad. - Misschien in verband met volgend toponiem? | |
[pagina 92]
| |
Londerzeel (I 275): 1573 opt Sproct, opt Spurck; 1581 op de Sproct; 1597 op de hooge sporckt, op de Nedersporckt; 1608 de Sport; 1615 de Sproct; 1614 de Nedersproeckt; 1617, 1619, 1626 de Hooge Sporct; 1627 te Sporct, ter Sporct, op de Sporckt, aen de Cleyne Sporckt, op de Nedersporckt, de Hoege oft Vorste Spurckt, de Hoochspuerckt, de Hooch Spruckt, de Groote Sprueckt, de Neersprueckt; 1636 de Hooge Speurckt; enz. - 1556 de Sprocstrate; 1590, 1609 de Sportstrate; 1615 de Sporcstraete, de Sporchtstraete; 1627 de Sporctstrate, Sporckstraet, Spurckstraet, Spruckstraete, Sprueckstraet; 1632, 1636 Speurckstraet; 1637 Spoerckstrate; 1695 Sporckstrate; 1595 Sporckbossch; 1616 Sporctbossch; 1627 Spruecktbosch; enz. De grote verscheidenheid in de grafieën, alle voorhanden in documenten van de plaatselijke schepengriffie, tussen 1556 en 1636, is een goed voorbeeld van de relatieve waarde van de datering van taalverschijnselen op grond van toevallig overgeleverde plaatsnamen. Hier wisselen blijkbaar archaïsche spellingen en vormen af, uit een oudere schriftelijke traditie, met moderne grafieën op het gehoor af genoteerd. Het is duidelijk dat men, in de 16e eeuw, te Londerzeel zoals te Hamme en te Oordegem, reeds Spurt of iets dergelijks uitsprak. Orten bij 's Hertogenbosch (K 150a): 1499-1534 opte Sporckt (van Dyck, Bijdr. tot een Top. Gloss., Verzamelde Opstellen Hasselt, XVII, 247). Deurne-bij-Diest (K 354): 1598 eeussel gen. den Spoirct; 1631 den Spurct; 1669, 1684 die Sporck; 1717, 1743, 1781 de Speurct (van Dyck). Bilzen (Q 83): 1390 Sporcht; 1486 Spurckt; 1488 Spurct; 1500 Sporckt; 1556 het Sporchderbroeck; thans Spurkenbroek, bij het gehucht Spurk (Cuvelier en Huysmans, Top. Studie over Bilsen, Uitg. Kon. Vl. Acad., 1897). Deze lijst zal wel zeer onvolledig zijn. Toch laat zij toe het verspreidingsgebied van de spork-toponiemen te bepalen tussen 's Hertogenbosch in het Noorden, Bilzen in het Oosten, Londerzeel, Merchtem, Moorsel, St.-Lievens-Esse in het Zuiden, Oordegem en Zaffelare in het Westen. Het omvat de Kempen, het Hageland, Klein-Brabant, het Land van Waas en een hoek van het Land van Aalst; dat is de Zandstreek en het oostelijk gedeelte van de Vlaanderse Zand-Kleistreek, wat overigens overeenkomt met het natuurlijk klimaat van de spork. In het | |
[pagina 93]
| |
westelijk gedeelte van de Zand-Kleistreek moet nochtans ook spork gegroeid hebben. Het woord komt er echter niet voor (de Flou, Wdb. Top. W. Vl., heeft geen enkel spork- of speurk-toponiem). Daaruit kunnen we afleiden dat er aldaar een ander oud woord moet bestaan hebben om deze plant te noemen; welk woord dit was is vooralsnog niet te zeggen. Het verspreidingsgebied op het einde van de 19e eeuw, aan de hand van Paque, zoals boven omschreven, lijkt dus al fel ingekrompen te zijn: het gewone beeld van een wegstervend woord. De plaatsnaam ter Sporkt werd natuurlijk ook gebruikt om familienamen te vormen, met er de gangbare voorzetsels van of uit voor te plaatsen: van der Sporkt en uit der Sporkt, die thans in allerlei spellingen nog voortleven. Een eerste familie heeft haar oorsprong uit het Hof ter Sporkt te Moorsel (zie boven). De oudste ons bekende naamdrager is Philips uter Sproct, schepen van Moorsel in 1397. Verder vonden we een reeks naamdragers te Baardegem (palende aan Moorsel), vermeld in de registers van de schepengriffie van het Land van Asse, in de 16e eeuw, met volgende naamvormen: 1503 Uytersproct; 1526, 1570 Uytersprockt; 1503, 1536 Vuytersprock; 1551, 1573 Uyttersprockt; 1627 Uyter sprockt; in andere oorkonden: 1563, 1571 Vutersport (Poortersboek van Aalst); 1586 Uytersprot (Schepengriffie Merchtem). De huidige afstammelingen van dit geslacht, die men vooral aantreft rondom Aalst en in het aangrenzende Brabant, ook te Brussel, spellen hun naam op allerlei manieren: Uytersprot, Uyttersprock, Uyttersproot, enz. Het zou mij niet verwonderen moest ook de naam van een te Leuven gevestigd boekhandelaar, Uytspruyst, een verdere vervorming zijn van dezelfde naam. Een andere familie stamt uit het Land van Waas, waarschijnlijk uit Hamme, alwaar ca 1410 een Amelberga van der Sporct leefde (RAB, Rekenkamer nr 45374). Latere naamvormen, die thans nog bestaan, zijn: van der Sport, van der Spurt, VersportenGa naar voetnoot(1). Een tak uit Aksel vestigde zich te Meise in de 15e eeuw. Om deze te onderscheiden van de Brabantse Uytersproct's voegde men een cognomen van Axele bij hun naam. Aldus: 1478 Mar- | |
[pagina 94]
| |
griete van der Sprockt alias van Axele; 1517 Gielys van der Sprock; 1524, Gielys van der Sproct; maar 1536 Gielys uyter Sprot die men heet van Axele. Verder kon nog gewezen worden op de familiare afleiding op -man van deze namen: Sporctman, Sporckman, Spoirckmans, Sportmans. Uit deze mededeling moge eens te meer blijken hoe de Toponymie en de Anthroponymie dialectgeographische problemen kunnen belichten. |
|