Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1950
(1950)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de invloed van enige vorstinnennamen op de naamgeving in de Middeleeuwen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste OTGIVA die in de oorkonden alhier vermeld wordt is de gravin van Vlaanderen, echtgenote van Boudewijn IV. Zij stamde uit het gravenhuis van Luxemburg en moet, om het jaar 1000, in Vlaanderen aangekomen zijn. - Bijna onmiddellijk vond de naam ingangGa naar voetnoot(1): ca 1020-1030 quedam femina de Aspre Ogiva nomine, Lok. 80, Boe. 145; eerste helft 11e eeuw quedam Ogeva, Boe. 153; Ogiva de Vilers, Boe. 155; - hij handhaafde zich tot in het midden van de 13e eeuw: 1155-1184 Ogiva de Hemoit, Hansbeke, Boe. 121; 1236 Ogiva, Lok. 528; 13e e. Ogeva, And. 537; - al vroeg werd hij verkort tot Geve: 1060-69 quedam matrona nomine Geva, Lok. 139, Boe. 142; 12e e. quedam femina nomine Geva, Boe. 144; ver Geve, Sp. IV 59, Mnl. Wdb. - In plaatsnamen: 1255 Ogiven Monacx stic, te Moere, F XI 727; 1323 Ogive Heremans hofstade, Dudzele, ibid.; 1272 Ogiven stic, Bredene, F XI 734. CLEMENTIA was de naam van de gemalin van graaf Robrecht II, een dochter van de graaf van Bourgogne. Deze latijnse naam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
was voorzeker een nieuwigheid in onze streken. Comitissa Clemencia verschijnt in de oorkonden om het einde van de 11e eeuw. - Niet lang daarna worden de vermeldingen van naamgenoten vrij talrijk, zowel in Brabant als in Vlaanderen: 1137 Clementia, Harelbeke, Lok. 220; 1188 Clementia uxor Johannis de Scaldenbruc, Brabant, CG; 1202 Clementia de Welline, Lok. 418; 1215 Clementia, echtgenote van Leonius van Aa, kastelein van Brussel, en hun dochter Clementia, non in Ter Kameren, Waut. I 51; 1219 Clementia uxor Egidii de Wange, CG; in 1234 noteert Boeren niet minder dan zes naamdraagsters in een klein dorp als Pollare: Clementia uxor Willemi, Clementia uxor Woitini, Clementia de Bocke, Clementia uxor Danielis sutoris, Clementia puer sacerdotis, en een Clementia zonder meer; bovendien nog een Clemma uxor Heinrici Lorica. - Clemme was de gewone verkorting van Clementia. In het cijnsboek van St. Baafs van 1295 vonden we, in West-Brabant, 4 Clementia's en 8 Clemme'n. Dit Clemme werd dan weer verlengd met het diminutiefsuffix -ine: ca 1220 Clemmina, Ser. 145; ca 1300 Clemmine, Clemmin, Lok. 388, 391; waarvan een hypercorrecte vorm Clamine in het oostelijk gedeelte van ons taalgebied: 1233 Ywanus domine Clamine (filius), leenman van de graaf van Loon te Brustem, Wolters, Gesch. Rummen; 1273-74 Walterus domine Clamine, eigengenoot van Park te Wijchmaal, Bu. Deze laatste citaten zijn moedersnamen in de aard van: 1211 Boudewijn ver Clemmen zoon, Gent, Blok. 291; ca 1410 Willem filius der damen ver Clementien, Zele, D. - De naam verdween in de 15e eeuw, maar had zich intussen vastgezet in familienamen als Clemmen, Verclemmen (ook soms, met praefixsubstitutie van der Clemmen). - Na een onderbreking van vier eeuwen trad Clemence weer in zwang, met andere Franse modenamen; ook het diminutief Clémentine werd zeer populair, en wel omdat het de naam was van een Belgische prinses. Maar thans geraken beide weer uit de mode.
Een nieuwe naam was voorzeker ook SIBILIA, gedragen door een dochter van Fulco van Anjou, koning van Jerusalem, die in 1134 de tweede vrouw werd van graaf Diederik van de Elzas. Reeds in 1137, drie jaar na het huwelijk van het vorstelijk paar, vermeldt een oorkonde een Sibilia te Harelbeke, Lok. 220, vermoedelijk een zeer jong kind; het gaat in deze oorkonde inderdaad om cerocensuales van St. Pietersabdij, dat zijn vrouwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
die zich met hun vrouwelijke afstamming onder de bescherming van een geestelijke instelling plaatsen zodat er, onder de genoemde personen, wel pasgeboren kinderen kunnen zijn. - Verder is ons een Sibilia bekend te Asse in 1173, CA., en een Jan Versebelien, te Lokeren, CB. - De naam werd verkort tot Bilia: aldus reeds 1147 Bilia, Lok. 237; 1251 Bilia de Lede, Lok. 632; Bilia de Vorde, ib.; - verder in familienamen: 1356 Goetken Bilien, Neeroeteren, D; ca 1410 Willem filius Billien, Zele, D; - Billen, misschien ook Billiet. - Bilie mag niet verward worden met Belie, verkorting van Mabelie, waaruit de fn. Belien; - noch met Bele, verkorting van Isabele (oudste ons bekende vermelding 1188, in Brabant), waaruit de fnn. Belen en Verbelen (met praefixsubstitutie van der Belen).
Een andere vreemde naam die, in de 13e eeuw, bijval vond in Brabant is SOPHIA. Men zou nu kunnen denken, naar analogie met de voorgaande gevallen, dat zulks te danken was aan de aanwezigheid op de hertogelijke troon, sedert 1239, van Sophia van Thüringen (dochter van de landgraaf Lodewijk IV en van de H. Elisabeth van Hongarije), echtgenote van hertog Hendrik II. Zeker zal dit feit er toe bijgedragen hebben om de naam populair te maken in Brabant. De eerste naamdraagster alhier schijnt evenwel Domina Sophia geweest te zijn, een zuster van Diederik van Altena, geboren omstreeks 1180, dus een halve eeuw voor de aankomst van de Thüringse vorstin in Brabant. Zij huwde achtereenvolgens twee aanzienlijke edellieden uit Brabant: Arnoud van Grimbergen en, na diens vroegtijdige dood, in 1211, Leonius van Aa, kastelein van Brussel. Het lijkt wel dat het Brussels patriciërsgeslacht Versoffien zijn naam had uit een afstamming van de Aa's: 1231 Arnoldus de Grimbergis filius domine Sophie, CA 394; 1233 Sophia uxor Leonii castellani Bruxellensis, CG; 1334 Leo Versophien filius quondam Amelrici Versophien, Brussel; 1343 Godefridus Leeu lius quondam Amelrici, ib. H; 1430 Radulphus et Henricus de Leeu dicti Versophien. Maar de naam komt ook voor buiten Brussel, in oude moedersnamen, en hier mogen we wel denken aan een invloed van de hertoginnennaam. De naam komt zes maal voor op de lijst van cijnsplichtigen van St. Baafsabdij in West-Brabant; te Halle, in 1381, een fn. Souffien, D; te Noorderwijk, 1394 Jan voren Soffen, Jan Versoffen, Bij. XXIII 15; te Zele, ca 1410 Pieter filius Zeghers Soffien, Pauwels Versoffien, D. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
- De hertogin Sophia had haar naam van haar grootmoeder, echtgenote van landgraaf Herman van Thüringen en dochter van Otto van Wittelsbach, hertog van Beieren. Het lijkt waarschijnlijk dat deze Griekse naam een import is uit de tijd van de kruisvaarten, wellicht de naam van een prinses uit Byzantium naar hier gevoerd door een hoge Duitse vorst, zoals die Irene, dochter van de Griekse keizer Isaac, die de vrouw werd van de Duitse koning Philips van Zwaben, overleden in 1208. - Wat er van zij, Sophie bleef een ‘beliebter Name’ in alle Duitse vorstenhuizen tot op onze dagen. Te onzent verdween hij al vroeg uit het gebruik, om weer in de mode te komen, in het midden van de vorige eeuw, maar niet langer dan voor een paar generaties. Die nieuwe mode kwam uit Frankrijk.
Het moge nog vrij gemakkelijk schijnen de invloed te bepalen van vorstinnennamen die geheel vreemd waren aan het eigen taalgebruik, zoals Clementia, Sibilia; voor de Germaanse namen is dat veel moeilijker (Rikhilde, Machthilde, Zwaanhilde, Gisela, Geertruid, Adelheid, enz.), die namen waren toen nog algemeen gangbaar. Alleen wanneer die namen in een vreemde taalvorm opduiken (b.v. Aelis, voor Adelheid; in Engeland Maud, voor Machtilde), of in een dialectische vorm die afwijkt van het normaal taalgebruik, kunnen we een belangrijke aanduiding vinden voor de oorsprong en de invloed. Een typisch geval is LUTGARDE, Luitgaarde, veelal verkort tot Luite, een veel gedragen naam in Brabant, tot in de 15e eeuw. Normaal moesten we hier Lietgaarde, Liete, hebben, zoals in Vlaanderen, tot in de 13e eeuw: ca 960 Liedgardis, dochter van graaf Arnolf I, echtgenote van graaf Wicman van Gent, Lok. 32; 1096, 1106-21 Lietgardis, zuster van de graaf van Aalst, CA 5, 11; 1144 quedam femina de Leden nomine Lietgard, Lok. 234; 1165 Liegardis de Donze, Deinze, Lok. 297; 1236 Lytgardis filia Verderadis, Lok. 528; 1260 Ligardis, ib. 703; einde 11e eeuw Litiardis, Boe. 146; 1264 Ver Lieaerde, Maldegem, Fl. IX 647; - verkorte vorm: 1230 Lieta, Lok. 507; ca 1290 Liete, Oostvlaanderen, Cb. St-Ba; maar deze naam kan even goed een verkorting zijn van een van de menigvuldige lied-namen: Liedburge, Liedgeve, Liedhilde, Liedrade, Liedware, Liedwif, die alle in onze streken gangbaar waren. Het bewijst evenwel eens te meer dat lied wel de gebruikelijke vorm was alhier, en niet luud. Vgl. ten andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de mansnamen Liebrecht, Lieboud, Liederik, Liedekin, enz.; vooral, voor Brabant, 996 Lietgardus, in een Nijvelse oorkonde (Van Loey, HCTD IV 63). - Hoe komt het nu dat hiertegen, in Brabant, de vorm Luitgaarde in gebruik kwam? Het vertrekpunt is voorzeker Lutgarde, gehuwd met hertog Godeverd II, omstreeks 1110. Zij kwam uit Beieren, een dochter van graaf Berengeer van Sulzbach. Het valt moeilijk te zeggen hoe die naam uitgesproken werd, in 't begin van de 12e eeuw, in een Beiers dialect (eu, ü?); in het toenmalig Brabants moet die nochtans overgenomen geworden zijn als Luutgard, anders is de latere diftongering tot ui niet denkbaar. De H. Ludgardis geboren te Tongeren, 1182 + Couture-St. Germain, 1246, stamt uit een streek waar een ander dialect gesproken werd dan in Brabant en Vlaanderen. Het is mogelijk dat Germ. leud hier evolueerde tot liud, zoals in het Os., en dan uitkwam op Mnl. lude, Holl. luiden (vgl. Diets, Duits). Maar zo heel zeker is dat toch niet. Wij menen dat St. Lutgart van Tongeren haar naam kreeg, zoals andere tijdgenoten, naar de mode die de Brabantse hertoginnennaam had in zwang gebracht. Hier volgen de oudste vermeldingen: 1143 Lutchardis, CA; 1150 Domina Lutgarde, CA; 1153 Lutgardis ducissa, CG; 1159 Lutiarde, Vorst, CA; ca 1160 Lutgarda, Brussel, CA; 1208 Walterus et Gerardus filii Ludiardis de Bocsem, Grimbergen, CG; 1219 Lutgardis, vrouw van Schoten, Bij. V 313; 1221 Lutgharde uxor Johannis de Strombeca, CG; 1317 ver Luitgaert sher Willem Daens wijf wilen was, Antwerpen, Bij. XV 737; - in Vlaanderen: 1142 Luiardis de Aspra, Boe. 149; 1221 Luiardis filia Fredesuendis, - Ida filia Lugardis, Lok. 461; - ook in Limburg: 1240 Lutgarde, Lutgart, Paquay, MVTV VI 10. In familienamen: 1341 Lambert Lutgarden, Park, Bu; 1360 Henric Luytgaerden, ib.; 14e e. Walterus Luytgardis, Bets, Bu; 14e-16e e. Verluytgaerden, Brussel; 1450 Mergriete Luytgaerts, Vilvoorde, D; Luytgaerens, Brabant. De verkorting Lute, Luite, was een zeer gewone naam tot in de 15e eeuw: 1223 Luta de Bochout, CA; 1296 vier Luta's onder de cijnsplichtigen van St. Baafs in West-Brabant; - familienamen: 1390 Luten, Leuven, Br. P. 45; ca 1450 Adam Lutensone, Melden; Luyten, vooral in de Antwerpse Kempen; - 1366 Johannes Verluten, Overlaar, Bij. V 271; 1394 Peter Verluten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noorderwijk, ib. XXIII 2; Verluyten, van der Luyten, Turnhout 1514-1561, Tax. VII 162. Men kan zich afvragen of de bijval die de naam lange tijd genoot niet te danken is aan St. Ludgarde? Wij menen dat zulks niet het geval was. Ludgarde was nooit een volksheilige, behalve dan in de streek van Couture-St. Germain, in Waals-Brabant, waar haar relikwiën berustten en waar een locale volksbedevaart ontstond die nog niet helemaal verdwenen is op onze dagen. Het zijn dan ook de latijnse vorm Ludgardis, uit de hagiografische geschriften, en de franse vorm Ludgarde, uit de Waals-Brabantse volksdevotie, die de middeleeuwen overleven. Luitgaarde en Luite verdwenen totaal, uitgenomen in de familienamen. In de 19e eeuw, toen in het Vlaamse land, door het bekend worden, in intellectuele kringen, met het middeleeuws gedicht van Willem van Affligem, een warme sympathie ontstond voor de heilige, in verband met haar vasthouden aan haar moedertaal, stelde zich de vraag hoe de naam diende gespeld te worden in modern Nederlands. De enen overbrugden het hiaat van drie eeuwen, knoopten aan bij de afgebroken traditie en schreven Luitgaarde, wat taalkundig juist is, maar enigermate kunstmatig. Anderen klommen nog hoger op en namen de vorm Lutgart aan, uit het 13e eeuwse middelnederlands gedicht. Maar die spelling van Willem van Affligem is blijkbaar een aanpassing bij de toenmalige romaanse vorm Ludgarde, wellicht omdat de heilige toen aldus genoemd werd. En dit schijnt wel te bewijzen dat de heilige geen invloed gehad heeft op de populaire naamgeving, waar we niet anders dan Luitgaarde en Luite aantreffen. Maar het is die romaanse vorm Ludgarde die zich thans laat gelden in de huidige spelling Lutgart en zelfs in de uitspraak (met klemtoon op de tweede lettergreep).
Om te sluiten, nog een woordje over de naam van de eerste gravin van Vlaanderen, in de 9e eeuw, die in de geschiedkundige geschriften bekend is als JUDITH; een franse koningsdochter, jonge weduwe, geschaakt tegen de wil van Karel de Kale, haar vader, door onze voortvarende Boudewijn. Men kan er zich over verwonderen hoe die franse prinses aan een schijnbaar bijbelse naam kwam, in een tijd toen zulke namen nog niet in gebruik waren en de vrouwen, ook in Frankrijk, nog bijna uitsluitend germaanse namen droegen. Wel... het is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet de bijbelse naam, al heeft een gewisse homonymie genoopt tot de spelling Judith. Men zou beter Juditta schrijven, wat haar ware naam was. Wat is dit Juditta? Het zal wel niets anders zijn dan een romaanse diminutiefvorm op -itta van de germaanse naam Oda; Oditta werd normaal Juditta in het oudfrans. Wij hebben hier inderdaad te doen met het eigenaardig romaans vocalisme van o in open lettergreep, beinvloed door een volgende i, een vrij ingewikkeld proces, waardoor b.v. ocula- in het Frans oeil werd en oculi, yeux; Odonem, Eude, en Odoni, Yon (Mnl. Yoen). Juditta is dezelfde naam als Ags. Edith; od-werd aldaar ed-, vgl. Edward, Edgar, enz., tegenover Odowakker, Odegeer, Omaar, Obrecht, enz. Dezelfde romaanse ontwikkeling o < ju treffen we nog aan in namen als Jute, Jutte (voor Oda), misschien een verkorting van Juditta, een zeer gewone naam in de 12e-13e eeuw en later, in het romaans taalgebied, maar ook te onzent (f.n. Juten); Jule, voor Odila; Juloke (het bekende vrouwtje uit de Reinaert), uit Odeloke (in Brabant Oedelake, 13 e.). Daar ode de betekenis heeft van ‘eigendom, bezit, schat’, zijn Odila, Oditta, Juditta, Edith, Juloke, enz. allemaal namen die we zouden kunnen vertalen met ‘schatje’, wat, zoals iedereen weet, een gepaste naam is, voor een geliefde vrouw, in alle tijden. |
|