Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1950
(1950)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Bitebier - bermuylreept - corbelgeren
| |
[pagina 94]
| |
betekenis daar immers hier gedoeld wordt op hamsteraars, VI. graanbijters. Verdam ziet er een overdrachtelijk gebruik in van korenbijter ‘de korenworm, een zwart insect, dat het koren op de graanzolders verslindt’. Als een metafoor mogen we ook pilaarbijter beschouwen. Het woord is reeds in de 15e eeuw te vinden; Kiliaen zag er in: quasi columnas mordens s. erodens en Verdam (Mnl. W. VI 343) vergelijkt met fra. (uit Littré) mangeur de crucifix. Wel mogen we hierbij het roeren van de lippen zien van de gebeden prevelende huichelaar; F.A. Stoett (Nederl. Spreekwoorden enz., 2e deel, 19254, blz. 163, vn. 1) vergelijkt met hd. eine Fensterbeiszerin, Rahmenfresserin, d.i. een vrouw die voortdurend voor het venster zit uit te kijken. Wie dan voortdurend aan een pot bier zit te leppen, als het ware er met de lippen in zit, er in bijt, mocht wel een bierbijter zijn, of, in de stellig oudere formatie, een bitebier. Voor het beeld vergelijke men nog baliekluiver, voor de oudere vorming brekespel (jonger: spelbreker), mnl. kijcpisse (: piskijker), mvl. Coukebac (: Koekebakker); nader bij M. Schönfeld, Hist. Gr. v.h. Ned., 1947, §§ 128 v. | |
2. Bermuylreept.In de bovenvermelde Brusselse verordening van 1422Ga naar voetnoot(1), waarin o.m. aan wevers, spinners, noppers en dgl. verboden wordt langer dan een dag te gaan bedelen, lezen we verder nog:
art. 3: wat manne of wive gheet ontlixemt by dage of by nachte, zy met slapelakenne, zy met auerechten cleederen, ochte bermuylreept int daensichte, in wat manieren dat zy, hy ees om vijf scellinge ouder grote, half den heere ende half der stad; ende desgelijx die coninginnen te Bruessel achter straten sette, hy waers opte selue boeteGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 95]
| |
Hierin zijn te verklaren: ontlixemt, bermuylreept, coninginnen. Het ww. ontlixemen (vgl. lijcseme ‘litteken’) betekent ‘van het herkenningsteken of kenteken ontdoen’, dus ‘onkenbaar maken’, wat we hier best kunnen weergeven door ‘verkleden, vermommen’. Merkwaardig is het dus dat de stadsmagistraat op 20 Januari (!) (blijkens noot 2 hierboven: opnieuw) verbiedt dat men in slaaplakens of met gekeerde kleren op straat verkleed loopt. Daarom zal bermuylreept int daensichte betekenen: met een mom voor het gezicht, met een (dieren- of vogel-) muil door repen of touwtjes, bandjes vastgemaakt, of: met repen, bandjes over het aangezicht. Zou de mom, op de vastenavondspelen, muil zijn genoemd? Het woord momme zelf vermeldt het Mnl. W. IV 1880 te Utrecht in 1511 ‘verstoppertje spelen, verboden mingenot?’ (Hist. Genootschap = Bouwstoffen 595), te 's Hertogenbosch in 1530 ‘gemaskerde’ (Bouwst. 587, sub 3), en voorts uit de Teuthonista en Kiliaen. Als synoniem staat in de Teuth. opgegeven: bud, budde, spoick, schoeduvel, hailars, vertaald: citeria, larva, mascara, larvula. Op deze gegevens steunend mag men dus aannemen dat het woord momme met de betekenis ‘gemaskerde, spook’ (de bet. ‘masker’ is jonger: vgl. momaensicht) van oostelijke oorsprong is en eerst in de 16e eeuw in het centrale gedeelte van ons taalgebied voorkomt. Eind 14e eeuw echter was ook in Brugge een ww. mommen in gebruik ‘een avondfeest bijwonen, te weten: een gemaskerd bal bijwonen’, begin 15e eeuw te Dordrecht, misschien in de betekenis ‘een serenade gaan houden’ en eind 15e e. te DelftGa naar voetnoot(1) bestaat: mommer ‘een vermomde, gemaskerde’. Het kan dan misschien louter toeval zijn dat het ww. mommen en zijn afleiding mommer uit vroeger teksten is ontdekt en momme pas later opduikt; maar het kan ook best zijn dat het ww. nog vóór het substantief is ontleend en eerder in gebruik is gekomen. Als de tweede onderstelling: het ww. ouder dan het substantief, de ware zou blijken, dan begrijpt men de volgende woorden waarmede een onkenbaar gezicht wordt aangeduid: met gemaelde aensichten ('s Hertogenbosch, 1530), mit verdecten aensichten (te Dordrecht ca. 1401 en te Delft eind 15e eeuw); men voege hierbij het in de Teuthonista en in Kiliaen vermelde mommen ansicht, momaensicht. | |
[pagina 96]
| |
Hieruit mag men, dunkt me, veilig opmaken dat een algemeen verspreid woord voor mom in de 15e eeuw ontbreekt. En dat is begrijpelijk: men schrikt er voor terug dat geheimzinnige, schrikwekkende ding met zijn naam te noemenGa naar voetnoot(1). Men leze bijv. in het Mnl. W. 2. 2145 s.v. grinse, dat ook als grijnaensicht ‘mom’ in een Gemma (Antwerpen, 1494) voorkomt, later bij Kiliaen grijsaensicht: ad terrendum pueros. Het begrip ‘vermomd, of beter gezegd: onkenbaar gemaakt aangezicht’ werd dus te Brussel in 1422 uitgedrukt door (een eufemistisch?, of beschrijvend?) bermuylreept int daensichte. Er blijft echter een moeilijkheid over: de verklaring van het (?) prefix be- in de vorm ber-. 't Natuurlijkst is te onderstellen dat ber door de 15e eeuwse copiïst verlezen (veeleer dan verschreven?) is voor ver (muylreept): het praefix ver- heeft vroeger wel gediend ter aanduiding van de beschermende, afwerende bedoeling van het subject: mhd. bedecken en verdecken (dit laatste ook in ons citaat boven uit Dordrecht en Delft: mit verdecten aensichten), bekleiden en verkleidenGa naar voetnoot(2), mnl. verwapenen ‘bewapenen’, en hiertoe nadert de semantische overgang ‘voorzien van’; - wil men daarentegen toch ber behouden, dan kon men misschien aan een soortgelijke epenthese denken als in plavei ‘fr. pavé’, fernijn ‘venijn’Ga naar voetnoot(3), maar de aard en de functie van het prefix be- staan te duidelijk in het bewustzijn om dit be- tot een nietszeggend en tot niets dienend ber- te laten vervormen.
In onze tekst was verder nog verboden coninginnen achter straten te zetten. Verdam Mnl. W. 3. 1778 heeft gedacht aan een koningin in een spel of bij een feest, of eenvoudigweg een met klatergoud opgetooide bedelares die giften of aalmoezen aan de huizen inzamelt. De teksten die hij aanhaalt zijn afkomstig van Dordrecht, Utrecht (vgl. Bouwst. no 241, II, B, 2) en omgeving. Voor onze folklore is het dus van belang te weten dat dit gebruik ook te Brussel bestond. | |
[pagina 97]
| |
3. Corbelgeren.Een woord waarvan de betekenis duidelijker dan bij het zoëven besproken bermuylreept is vast te stellen maar waarvan de oorsprong daarentegen duister blijft, is corbelgeren. Op mijn grammaticale strooptochten door allerlei teksten trof ik, ten jare 1364Ga naar voetnoot(1), het volgende aan:
dat elc samencopere sweren sal ten heylegen [dat si (?) negheen] copere [ende negheen] vercopere bewaren selen sonder eneghe... strijt daer toe te sueken - - -, ende dat si en gheen vorwaerde maken selen omme jeghen den enen te copen voere jeghen den anderen, maer dat hem elc gheven mach des hi hem ghan. Ende waer dat sake dat si yemen daer omme corbelgeren wouden dat men hem .vii. jaer daer na haren samencope verbieden sal.
Wat is corbelgeren? In het Mnl. W. staat het woord niet vermeld. Naar het verband van onze tekst schijnt de betekenis wel te zijn: ‘hinderen, ruzie zoeken, of lastig maken’. Daar de straf echter heel zwaar is: verbod voor zeven jaar als tussenpersoon in de handel nog op te treden, moet het vergrijp zelf ook zeer ernstig zijn, zodat we mede kunnen denken aan de betekenis ‘niet alleen hinderen, maar ook tegenwerken, benadelen’. Een soortgelijke betekenis levert ons werkwoord op in een andere passus, ontleend aan een Brabantse verzameling getuigenissen en klachten van het jaar 1389, onder de titel La Grande Enquête de 1389 en Brabant, door Dr J. Bolsée in 1929 (Brussel, C.R.H.) voortreffelijk uitgegeven (no 600, blz. 243). Het blote toeval heeft me die passus in de handen gespeeld: bij het doorbladeren van die Grande Enquête vond ik een fiche weer waarop een woord corbelieren stond. Laten we dus die tekst ook even lezen. Tot recht begrip van het verband echter moet men vooraf dit weten: op last van de Hertog van Brabant moest de honden van inwoners in de buurt van een warande hun rechter achterpoot | |
[pagina 98]
| |
afgesneden worden, en dat heette: de honden poten, of den pote corten, of de honde cortenGa naar voetnoot(1). De tekst dan, waarin het ww. corbelieren voorkomt, luidt:
Beatrijs Brukers claecht over den Gent alse dat sij hem geven moist 6 groten van enen hont die op huere messien lach ende die huere niet en was. Ende sere vele liede uuter prochien voirs. [nl. Meldert, arr. Aalst] clagen over den Ghent voirs. dat hi se jamerlec dicke ende menichwerf corbeliert ende scedicht met haren honden hoe cleine dat sij sijn, om dairuut altoes gelt te trecken.
De betekenis van corbelieren is dus: ‘last aandoen, schade toebrengen, benadelen’. Wat nu de oorsprong betreft: zonder twijfel staan we voor een ontlening aan het Romaans, maar aan welk ofra. woord dient aangeknoopt te worden, blijft onbekend. Godefroy kent: corbel ‘qualificatif injurieux pour désigner des paysans’ (moeten we er bij denken: iemand uitschelden, dus: ruzie zoeken?). Maar in corbelgeren wijst lg op l mouillée; moeten we dan, met een gewaagde dissimilatie, aansluiten bij corbiner ‘extorquer, tacher d'attraper, chercher à gagner; voler (quelqu'un)’?, of een afleiding construëren bij corber ‘krommen’ (courber), ‘tot de coitus leggen, dus bedriegen’?, of, or uit onbeklemtoonde o verklarende, evenals in kornijn: konijn, aansluiting zoeken bij camailler (: chamailler) ‘strijden, plagen, hinderen’? Dit probleempje moge een romanist oplossen! |
|