| |
| |
| |
De invloed van het Nederlands op het Deens
Door Dr L.L. Hammerich
Professor aan de Universiteit te Kopenhagen
Indien wij ons, als zuiver taalkundige, de taak opleggen de invloed van de ene taal op de andere na te gaan, dan hebben wij niet met de gevende, maar alleen met de ontvangende taal te doen, en alleen met de rechtstreekse betrekkingen, niet met de indirecte.
Zou iemand b.v. de deense woorden van italiaanse afkomst willen verzamelen en behandelen, dan kan hij misschien een boeiend opstel schrijven over een lange reeks van woorden; maar de zuiver taalkundige zal hem verwijten dat zijn betoog meer curieus dan serieus is, daar haast alle woorden van italiaanse afkomst die in het Deens te vinden zijn, door tussenkomst van het Duits of het Frans in het Deens zijn gekomen. De gewaande italiaanse leenwoorden zijn dus feitelijk maar een gedeelte van de duitse of franse leenwoorden in het Deens.
Voor een onderzoek van het Deens is het van belang te weten, uit welke vreemde taal nieuwe semasiologische of morfologische elementen rechtstreeks opgenomen zijn, daar sommige elementen alleen begrepen worden uit hun verhoudingen in de taal waar ze uit ontleend zijn. Maar waar deze taal zelf die elementen vandaan heeft, dat gaat een zuiver taalkundig onderzoek van het Deens niet aan.
En voor een beschrijving en ontleding b.v. van het Italiaans is het onverschillig, of sommige woorden van deze taal hun weg tot in het Deens hebben gevonden, daar zulke historische feiten de onderlinge betrekkingen van de elementen van de italiaanse taal geenszins kunnen ophelderen.
Maar de taal is meer dan elementen van vorm en betekenis, is meer dan een stelsel van tekens. Een taal is een functie van de maatschappij, onderhevig aan de lotgevallen van het volk dat deze taal spreekt. Een taalonderzoek mag dus ook iets anders zijn dan geschiedenis of beschrijving van de taalelementen, ze mag zijn: een deel van de geschiedenis van het volk.
| |
| |
En als wij de zaak zo bekijken, dan zijn we bij het onderzoek van leenwoorden niet aan de ontvangende taal gebonden. Wij kunnen even goed ons uitgangspunt in de gevende taal nemen. Meer nog: wij hebben het recht en de plicht om alle woorden die van uit de gevende taal de ontvangende taal hebben bereikt in ons onderzoek op te nemen, óf ze zijn rechtstreeks van de ene taal naar de andere gekomen, óf ze hebben de weg over een of meer andere talen moeten afleggen. Maar natuurlijk mogen wij de wegen van uitbreiding niet vergeten - even min als bij het onderzoek van de uitbreiding van andere kultuurverschijnselen, zo als wijsgerige en godsdienstige gedachten, literaire werken en alle kunst, kleren, gewoonten, enz. Oorsprong en weg van uitbreiding zijn even belangrijk.
Wij moeten intussen in het oog houden dat ons vraagstuk ‘invloed van het Nederlands op het Deens’ heet, niet ‘taalkundige bewijzen van een invloed van de lage landen op Denemarken’. Het is niet overbodig dit aan te strepen, daar de oudste kulturele invloed van de Nederlanden op Denemarken die wij met taalkundige gegevens kunnen aantonen, niet door middel van de nederlandse taal is geschied.
In de tijd van de Karolingers valt immers een niet onbeduidende invloed van de Nederlanden op Denemarken en andere skandinavische landen waar te nemen, doch de kultuurtaal die deze invloed draagt, is niet het Nederlands, maar het Fries. Van de Nederlanden zeilden friese kooplui met hun kleine boten de Noordzeekust langs naar de mond van de Eider en deze rivier op, haalden de boten over land naar Sleeswijk, en zeilden van daar verder de hele Oostzee door, naar de kusten en de grote rivieren van het tegenwoordige Rusland, om aldaar pelswerk en aziatische producten tegen westerse goederen te ruilen. Zoals de grote belgische historicus Pirenne heeft aangetoond, was deze Noordzee-Oostzee-weg naar het Oosten noodzakelijk geworden, sedert de zegevierende Islamieten de meeste kusten van de Middellandse Zee hadden veroverd en dus de rechtstreekse weg van het Westen van Europa naar de Oriënt versperden. Belangrijke maritieme en merkantiele woorden van friese afkomst in de skandinavische talen zijn nog getuigen van deze nederlandse vaart naar het Oosten; b.v. baad ‘boot’, anker ‘anker’, säk ‘zak’, birk ‘gerechtshof’. Dat is echter nog geen invloed van het Nederlands op het Deens, het is er maar een voorspel van.
| |
| |
Een noodzakelijke konditie voor een invloed van het Nederlands op het Deens is immers dat er een nederlandse taal bestaat, en dat ze iets te geven heeft. Als germaanse tongval moet het eigenlijke Nederlands, het Nederfrankisch, ten minste sedert de 8ste eeuw zelfstandig zijn geweest tegenover de buurtalen: het Fries, het Saksisch en het Hoogduits. Die zelfstandigheid berust eensdeels op oude verschillen van stam: de Franken zijn van andere afkomst dan de Friezen en Saksen; anderdeels berust zij op verschil van geschiedenis. Wij noemen twee taalkundige bewijzen van de zelfstandigheid van het Nederfrankisch van de 8ste eeuw. 1) De grote taalbeweging, die wij de hoogduitse klankverschuiving noemen en die in de 6de, 7de, en 8ste eeuw uitgaande van het oude hertogdom Beieren de stammen van de Beieren, Alemannen, Thuringers en het grootste gedeelte van de Franken overstroomt, kan de taal van de Franken in de Nederlanden net aanspoelen; meestal blijft het Nederfrankisch er buiten. 2) En een tweede grote taalbeweging die wij de i-wijziging noemen en die van de 5de tot de 8ste eeuw, misschien uitgaande van het gebied omtrent de mond van de Elbe, naar de ene kant de skandinavische talen doordringt, naar de andere kant de talen van de Angelen en Friezen en Saksen, en verder van de Thuringers, Franken, Alemannen en Beieren overweldigt, vindt ook in het Nederfrankisch van de 8ste eeuw een merkwaardig taaie weerstand. Het Nederfrankisch van de Nederlanden bezuiden de rivieren verzet zich dus èn tegen de verwante taal van de oostelijke buren, èn tegen de eveneens verwante taal van de noordelijke buren. Hoe is dit te verklaren?
Indien wij voor de tijd vóór onze oudste teksten met ongeveer dezelfde omstandigheden mogen rekenen als in de tijden toen onze bronnen rijkelijker vloeiden, ligt het voor de hand dat wij de oorzaak moeten zoeken in de overheersende invloed van het geromaniseerde Gallië.
In Nederland, vooral bezuiden de rivieren, en in België was de romeinse opperheerschappij, die van uit Gallië werd uitgeoefend, langduriger en ingrijpender dan op enig ander gebied dat kontinentaalgermaans is gebleven. In de Nederlanden staan wij nog op romeinse bodem, terwijl de Romeinen het Noorden nooit bereikten; het kristendom - dat ook een romeins verschijnsel is - is hier 6-700 jaar ouder dan in Denemarken. En wel worden de Nederlanden niet geromaniseerd, wel komt de romaanse taal,
| |
| |
het Frans, in de middeleeuwen nauwelijks noordelijker dan de grote weg van Aken naar Bonen; maar als in het begin van de 13de eeuw in Vlaanderen de eerste omvangrijkere nederlandse teksten worden geschreven, vertoont de nederlandse taal reeds een sterker invloed van het Frans dan enige andere germaanse taal van het kontinent...
Hier moet de oorzaak schuilen van de zelfstandigheid van het Oudnederlands tegenover de oostelijke en noordelijke germaanse zustertalen. En hier hebben we blijkbaar de bijzondere aard van het Nederlands die het in staat stelt om naar het Noorden te exporteren. De Nederlanden waren in de middeleeuwen de voornaamste brug tussen de kultuur van de Middellandse Zee en het Noorden, de Nederlanden zijn het eeuwenlang transitogebied gebleven tussen Frankrijk - toen en nog veel later het centraalland van de westerse beschaving - en de skandinavische landen.
Reeds in de schriftloze tijd van de friese heerschappij in de noordelijke Nederlanden was het zo: onder de woorden die door de vroeger aangehaalde kultuurstroming vóór 900 uit het Fries in het Deens zijn gekomen, zijn er woorden als anker en säk (zak). Dat deze woorden uit het Fries zijn opgenomen, blijkt uit hun vormen in het Deens: anker kan wegens het onzijdig geslacht niet uit het Engels komen; en säk wegens de klinker niet uit het Nederduits; beide vormen kloppen echter met het Fries. Maar in het Fries zijn deze woorden leenwoorden uit het Latijn, getuigen dus niet alleen van de stroming Friesland-Denemarken maar mede getuigen van de grotere stroming die, komende van het romaans gebied, Denemarken en trouwens heel het Noorden op de weg over de Nederlanden heeft bereikt.
We zien hetzelfde in de oudste deense leenwoorden uit de nederlandse taal. Zulke woorden vinden wij in het Deens sedert het begin van de 13de eeuw. Typische voorbeelden zijn ouddeens kraft, isben, mynte, eddike, zijnde mnl. croft (krocht, krypt, onderaardse kerk), yschbeen of ysbeen (ijsbeen, os pubis) munte (tegenwoordig munt als plantnaam b.v. in kruizemunt, pepermunt), edik (azijn). Op hun beurt zijn deze vier mnl. woorden van het Latijn afkomstig, en wel van het levende volkslatijn dat eens ook in deze gewesten gesproken werd.
Kultureel bekeken zijn het woorden van de kerkenbouw,
| |
| |
van de geneeskunde of de kookkunst, samenvattend kunnen we zeggen: kloosterwoorden, en als dusdanig getuigen van de oude kerkelijke verbindingen tussen Denemarken en België, waar wij ook uit andere bronnen iets van weten: de kunst om bakstenen te maken is van de Nederlanden naar Denemarken gekomen. Maar vroeger nog is de architectuur van de oudste deense kerken in natuursteen, die nauw verwant is met die van belgische kerken. Gedurende de 12de en 13de eeuw zijn haast alle 1100 oude deense dorpskerken gebouwd, sommige in natuursteen. De kerken van de middelpunten van het geestelijk leven zijn herhaaldelijk herbouwd: laat ik als voorbeeld noemen dat de middeleeuwse dom van Roskilde in Denemarken naar het voorbeeld van het koor van de grote kerk in Kortrijk is gebouwd. Het is ook niet toevallig dat kerkelijke oorkonden die voor de deense geschiedenis van belang zijn, in de archieven van Leuven gevonden zijn: voor de kerkelijke heren als voor de arme broeder was Leuven hèt station tussen Parijs en Denemarken.
Het is hoogst waarschijnlijk, ja, ontwijfelachtig dat woorden als kraft, munt, eddike met nederlandse of eerder deense monniken naar Denemarken zijn gekomen, daar de taal die tussen het nederlands en het deens taalgebied lag, te weten het Nederduits, afwijkende vormen van deze woorden vertoont.
Wat het vierde woord aangaat, dat wij als voorbeeld hebben genoemd, ijsbeen, kunnen wij niet met zekerheid uitmaken, of het rechtstreeks uit het Nederlands in het Deens is gekomen of wel door tussenkomst van het Nederduits.
En daarmee raken wij dan de grootste moeilijkheid aan, die ons onderzoek van de invloed van het Nederlands op het Deens belemmert: de afbakening van de invloed van het Nederlands tegenover die van het Nederduits. Heel vaak zijn de woorden van het Middelnederlands en van het Middelnederduits niet uit elkander te houden, daar deze twee germaanse tongvallen, vooral in hun schrijftalen, nauw verwant zijn. Om deze moeilijkheid juist te beoordelen, moeten wij ons de kulturele plaatsing van Denemarken in het middeleeuws Europa duidelijk voor ogen stellen.
Wij mogen niet vergeten, hoe voor de aardrijkskunde van Oud-Denemarken, karakteristiek is, dat de zee geen grens was; integendeel, de zee was de verbindingsweg. Overal waar de zee was, konden de mensen wonen. Langs de open kusten en meer nog
| |
| |
in de vele bochten en inhammen vinden wij de oudste woonplaatsen in Denemarken. Woud en moeras daarentegen waren de vijanden van de kultuur, die de mensen van de oude tijden eerst heel langzaam konden wegroeien en ontginnen. Tussen de moeilijk begaanbare veen- en heidestreken in het Zuiden van Zuidsleeswijk en de ontoegankelijke rotswoestijnen en oerwouden in het zweedse Småland ligt het gebied dat in de 6de eeuw door de uit Zweden komende Denen werd veroverd en dat tot het rijk van Denemarken is gemaakt. Dit rijk bestond gedurende 1000 jaren uit Zeeland en de kleinere deense eilanden als centraalgebied, Jutland in het Westen en de nu zweedse provincies Schoonen, Halland en Blekinge in het Oosten. Denemarken was in het begin een centraal gelegen land in een groot heidens gebied, dat van de Beneden-Rijn tot ver in het noordelijk gedeelte van het Skandinavisch schiereiland reikte. Onmiddellijk ten Zuiden van de Denen zaten van het begin af aan de Saksen en verwante germaanse stammen in Holstein, langs de Elbe, en ten oosten en westen van deze rivier. Hier was dus een natuurlijk doorgangsgebied voor de kultuur van het Zuiden van Europa in haar uitbreiding naar het Noorden.
Maar die verbinding is gedurende de eerste eeuwen van het bestaan van het rijk der Denen zeer verzwakt, tijdelijk bijna afgebroken. De Slaven hebben alle gebieden ten zuiden van de Oostzee en ten oosten van de Elbe veroverd. Ook, half Holstein, en misschien nog het zuidoostelijk gedeelte van Zuidsleeswijk. Ja nog in het begin van de 9de eeuw hebben ze de poging gedaan tot aan de Noordzee door te stoten, en verwoestten het door Karel de Grote gebouwde kasteel van Hamburg. Ware deze poging gelukt, dan zou de landverbinding tussen het Zuiden en het Noorden van Europa volkomen zijn afgebroken. Nu is er altijd een smalle verbindingsstrook tussen Denen en Saksen gebleven. Door andere oorzaken was echter die verbinding sterk belemmerd.
Tegen het eind van de 8ste eeuw zijn de Saksen immers door Karel de Grote met geweld gekerstend, terwijl de Denen nog 2 eeuwen lang heidenen bleven. De verhouding van de Denen tegenover de Saksen moest vijandelijk worden: ze hebben zich, niet ten onrechte, politiek bedreigd gevoeld, en ze wilden van de kultuur van de Saksen niets weten. Ook konden de Saksen toen weinig geven, daar zij de nieuwe kristelijke kultuur eerst langzaam
| |
| |
en onwillig hebben overgenomen: na een kortstondige opbloei van de saksische letterkunde in de 9de eeuw, in de eerste tijd van de zending, hebben wij gedurende meer dan 2 eeuwen helemaal geen letterkunde en heel weinig oorkonden op saksisch gebied.
Ook moesten de Saksen nog steeds hard vechten om zich tegenover de Slaven te kunnen handhaven. Karel de Grote heeft de Slaven van de mond van de Elbe weggedreven; en de Ottonen hebben de poging gedaan, slavische gebieden te koloniseren; maar er kwamen grote tegenslagen. Verschillende keren zijn de saksische kolonisten verdreven en vermoord. De Slaven zijn tot de 12de eeuw in het algemeen de overwinnaars gebleven.
En daar komt nog meer bij. De 9de, 10de, 11de eeuw zijn juist de tijden van de bijzonder nauwe verbindingen van Denemarken met het westen van Europa: met de friese gebieden van de Nederlanden (waar wij het reeds over hadden), met de noormannische streken van Frankrijk, en met de britse eilanden, vooral met Engeland, waar er een grote deense bevolking was en dat in zijn geheel nog in het begin van de 11de eeuw door een deense koning werd veroverd. Denkt eens na, wat dat betekent. Vele duizend Denen in Engeland zijn onder de invloed van de engelse kultuur, worden kristenen, en brengen door hun familiebetrekkingen kristendom en kunst van uit Engeland naar Denemarken.
In de tijd van vóór de 12de eeuw mogen wij dus met geen grote invloed van het Saksisch, d.w.z. het Nederduits, op het Deens rekenen.
Maar langzamerhand verandert het beeld. De westelijke betrekkingen van Denemarken worden zwakker. Al in de 10de eeuw breken de bijzondere verbindingen met nederlands Friesland en met Normandie af. En noodlottig ook voor de deense geschiedenis is het jaar 1066, toen de geromaniseerde Noormannen Engeland hebben veroverd, en de eeuwenoude engelsdeense betrekkingen plotseling en voor goed bijna afbreken. Hierdoor was Denemarken op kultureel gebied in de armen van de Saksen geworpen. Ook hebben Denen en Saksen gemeenzame politieke belangen in de bestrijding van de Slaven: inderdaad gelukt het nederwerpen van de Slaven in de zuidelijke kuststreken van de Oostzee - hetwelk in de 12de eeuw plaats grijpt - alleen door een nauwe samenwerking tussen Denen en Saksen. Deze laatsten zijn nu ook de westerse beschaving volkomen
| |
| |
meester geworden, en kunnen als leraars van het Noorden optreden. Verder krijgen de Saksen van af het begin van de 13de eeuw de ekonomische opperheerschappij in het Noorden, ten minste in Denemarken, waar enerzijds het saksische Lubek als hoofd van de Hanze, anderzijds de rijke saksische graven van Holstein hoofdrollen spelen.
Het gevolg hiervan is, dat van de 12de tot de 16de eeuw bijna alle kulturele verbinding tussen Denemarken aan de ene kant, het westen en zuiden van Europa aan de andere kant, door het saksisch gebied - dat is, taalkundig gesproken, door het Nederduits - gaat. Wij hebben uit die tijd honderden van nederduitse leenwoorden in het Deens en wat meer is: wij hebben uitwerkingen daarvan in de deense woordvorming en zelfs in de verbuiging van het werkwoord, dus in de intiemste vormelementen van de taal. De lijdende vormen van het werkwoord kunnen wij óf door een ouddeense flexieuitgang, óf door het hulpwerkwoord blive uitdrukken; blive is echter een leenwoord uit het nederduits en betekent niet alleen ‘blijven’, maar ook ‘worden’.
Vóór de 16de eeuw heeft het Deens niet één leenwoord rechtstreeks uit het Hoogduits gekregen; de weinige hoogduitse leenwoorden uit de middeleeuwen zijn allemaal door het Nederduits naar het Noorden gekomen.
Wat romaanse leenwoorden aangaat, heeft het Deens in de Noormannentijd enkele woorden rechtstreeks uit het Frans opgenomen, b.v. kaer ‘geliefd, bemind’ uit de noordfranse vorm van het franse bijvoeglijke naamwoord cher: liefde heet in het Oud-Deens kaer-lèg, letterlijk ‘jeu d'amour’ - het is misschien te begrijpen dat deense wikingen de stam van dit woord door noordfranse meisjes hebben geleerd. Maar tussen de 10de en de 16de eeuw heeft het Deens geen leenwoord rechtstreeks uit het Frans gekregen, doch heel veel franse woorden door tussenkomst van het Nederduits.
En nu kunnen wij de vraag stellen: hoe staat het in de latere middeleeuwen met nederlandse leenwoorden in het Deens? - en daarmee terugkeren tot de afbakening van de invloed van het Nederlands tegenover die van het Nederduits. Het antwoord is: wij hebben vóór de 13de eeuw geen nederlandse leenwoorden in het Deens; en vóór de 16de eeuw zijn de meeste nederlandse leenwoorden door tussenkomst van het Nederduits in het Deens gekomen; edoch niet alle, sommige woorden zijn - zoals reeds
| |
| |
aangeduid voor enkele van de oudsten - rechtstreeks uit het Nederlands opgenomen.
Het is dikwijls zeer lastig nederlandse en nederduitse leenwoorden in het Deens te onderscheiden, en ik zal hier over de mogelijkheden van ziften niet uitweiden, maar in één geval hebben wij betrekkelijke zekerheid: is een middeleeuws deens leenwoord uit het Nederduits van franse oorsprong, dan is het haast altijd uit het Nederlands in het Nederduits gekomen, en heeft dus, op zijn weg van Frankrijk naar het Noorden, eerst het Nederlands en dan het Nederduits gepasseerd. Enkele woorden kunnen op de literaire weg rechtstreeks uit het Frans in het Nederduits zijn gekomen, en sommige romaanse woorden mogen over het Hoogduits het Nederduits hebben bereikt; maar de overgrote meerderheid van de franse woorden in het Middelnederduits zijn door het Nederlands gegaan, en de meeste daarvan hebben dan hun weg verder tot in het Deens gevonden.
Hierdoor wordt in het licht gesteld wat boven is gezegd: Nederland was in de middeleeuwen de brug tussen de romaanse beschaving en het Noorden.
Voor wij voorbeelden geven, dienen nog twee opmerkingen te worden gemaakt. Ten eerste: de middeleeuwse nederlandse leenwoorden in het Deens zijn niet alleen woorden van franse afkomst, maar natuurlijk ook inheems nederlandse woorden, in enkele gevallen ook woorden van engelse afkomst. Gedurende het laatste gedeelte van de middeleeuwen zijn immers de betrekkingen tussen de Nederlanden en Engeland-Schotland veel nauwer dan die tussen Denemarken en Engeland; in de eerste helft van de middeleeuwen was het omgekeerd.
Ten tweede: ofschoon de meeste middelnederlandse woorden Denemarken over het Nederduits hebben bereikt, zijn er toch sommige die rechtstreeks uit de Nederlanden naar Denemarken zijn gekomen. Een hoofdverbindingsweg was trouwens de landweg, die van Vlaanderen en Brabant naar Keulen aan de Rijn ging en van daar over Soest in Westphalen door Hannover en Holstein naar de deense grens aan de Eider. (Van iets minder belang was de noordelijke weg over Bremen en Hamburg.) Op deze landwegen trokkken de kleinhandelaars heen en weer tussen de Nederlanden en Denemarken en moesten dus altijd door nederduits gebied, daar Westphalen, Hannover, Holstein van ouds saksische, dus nederduitse landen zijn. Maar daarnaast
| |
| |
bestond voor de grote handel de zeeverbinding, die soms heel belangrijk was, van deense zijde voor het verschepen van ossen uit de zuidjutse havens naar de Nederlanden, van nederlandse zijde voor het deelnemen aan de - vooral in de 14de en 15de eeuw - bloeiende haringvisserij in de Sont. Nog veel later - in de 17de eeuw - stonden de Denen in Nederland vooral bekend als verkopers van ossen. Wie kent niet de klacht van Joost van van den Vondel, toen hij in Denemarken was om geldzaken te regelen:
‘O Heer, wilt mij verlossen
En vele van de vlaamse haringen, die hier in de nederlanden zo uitstekend zijn bewerkt - vooral als maatjesharingen - zijn toen in de Sont gevist.
Wat zijn dat nu voor nederlandse woorden die tussen de 13de en de 16de eeuw naar Denemarken zijn gekomen? Wij noemen enkele voorbeelden zonder bij ieder woord afkomst en uitbreidingsweg uitdrukkelijk te vermelden. Het zijn de hoofse woorden van de riddertijd, van af het woord ridder zelf tot zeer bijzondere uitdrukkingen als b.v. parsevant voor een ‘onderheraut’ of ‘boodschapper’. Het zijn woorden voor dingen van luxe en vermaak, zo als dansen en rei, juweel, fluweel, saai en andere namen van stoffen; dobbel in de betekenis van ‘dobbelspel’ en daarbij behorende woorden als kans, benedijen, en maledijen, dronkaard; muntnamen als nobel en gulden; handelstermen als ton (mnl. tonne of tunne, vgl. deens tonde); zeetermen als loodsman, en minder speciale uitdrukkingen als lucht in de betekenis ‘geur, reuk’, overdadig in de twee mnl. betekenissen ‘vermetel’ en ‘overvloedig’, kruk (mnl. crucke, deens krykke) ‘iets met een dwarshout’, in het bijzonder ‘krukstok’.
In het Deens zijn nog gebruikelijk: ridder, danse, juvel, fløjl, dranker (met dezelfde overgang van o tot a als in kraft (uit kroft ‘krypt’), gylden, tønde, lugt, overdadig, krykke, lods. In verontwaardigde plechtige taal komt nog wel dobbel voor, in het bijzonder het werkwoord doble ‘hazard spelen’; kans is nog in de 18de eeuw in gebruik; maar rei, sai, benedide, maledide zullen na de 17de eeuw nauwelijks meer te vinden zijn.
Als wij deze en soortgelijke woorden bij elkaar nemen, zien
| |
| |
wij voor onze ogen het krioelend leven opdagen van middeleeuws Vlaanderen en Brabant, van de rijke steden Brugge en Antwerpen, zo als wij dit kennen uit de kronieken en schilderijen. Ridder, dansen, juweel, fluweel, dobbel, kans, benedijen, maledijen, nobel, gulden, ton, lucht, overdadig, dronkaard, kruk - is dat niet om zo te zeggen een catalogus van menig episode bij Froissart, of bij Brueghel?!
De zuidelijke Nederlanden zijn voor de gewone Deen van de middeleeuwen geweest wat Frankrijk en Parijs nu zijn of geweest zijn: het centrum van mode en luxe, van min of meer edel vermaak en van fijne cultuur, van alles wat het leven licht en zwierig en mooi maakt, maar ook van nuttige, vernuftige uitvindingen en vooruitstrevende inrichtingen. De grote vlaamse en brabantse steden zijn voorbeelden geweest voor de burgers van de schamele deense steden van de middeleeuwen, het leven van de graven en jonkers en heren alhier is ideaal geweest in de ogen van de rustieke deense edellieden, de geleerdheid van Leuven is voorbeeldig geweest voor de naarstige deense monnik.
Schitterend en weemoedig is de afsluiting van de middeleeuwse betrekkingen tussen de zuidelijke Nederlanden en Denemarken, t.w. het in 1515 gesloten huwelijk tussen de deense koning Christiaan II en prinses Isabella (of Elisabeth zo als wij haar noemen), die hier in België was geboren en grootgeworden als kleindochter van keizer Maximiliaan, zuster van de toekomstige keizer Karel V. Eeuwenlang had Denemarken veel moois uit Belgie laten komen, nu ook een koningin. Maar pas 8 jaren later heeft haar koninklijke gemaal zijn troon verloren en moest zij met hem in ballingschap naar België terugkeren, waar zij 1526 in armoede in het stille Lier in de provincie Antwerpen is gestorven.
Dit is misschien aandoenlijk, maar van zinnebeeldige kracht is het feit dat Christiaan II ook na het huwelijk zijn verbinding met zijn vroegere minnares niet wilde opgeven en dat dit een hollands burgermeisje was, Duifje genoemd. Haar moeder, Sijbrecht Willemsdochter, een gewezen koopmansvrouw uit Amsterdam, is immers een vooraanstaande en wilskrachtige persoonlijkheid geweest met een sterke invloed op de koning en met veel gezag in de deense politiek. Gevreesd en gehaat door de stoute deense edellieden die zich ten achter gezet voelden door een buitenlandse roturière en die zich met kracht hebben verzet tegen de pogingen van de koning om, naar de leer van
| |
| |
Machiavelli, alle macht in de hand van de vorst te vergaderen.
Koningin Isabella verloochent in Denemarken haar belgische jeugd niet, zij probeert de verfijnde en aantrekkelijke gewoonten van het hof van Brussel in stand te houden: zij zingt nederlandse liederen in haar kleine kring van belgische volgelingen en laat enkele warmoeziers naar Kopenhagen komen, om voor haar keuken de in het Noorden toen vrijwel onbekende groenten te kweken. - De uitwerkingen hiervan zijn beperkt, gaan nauwelijks tot buiten het eigenlijke hof. En Isabella speelt geen rol in de deense politiek.
Maar Sijbrecht Willemsdochter, de moeder van de koninklijke maîtresse, laat honderden van hollandse kolonisten naar Denemarken komen, en neemt demokratische en vooruitstrevende hollandse bepalingen in de deense wetten op.
Door haar aangemoedigd zoekt de koning steun bij burgers en boeren, en beschermt ze tegen de wreedheden van de jonkers. Hij bevordert handel en landbouw, en maakt de zeevaart veiliger, o.m. door afschaffing van de afschuwelijke en laffe gewoonte van vermoorden van schipbreukelingen.
Dat zijn brede en diepe uitwerkingen, een voorspel van wat de late 16de en nog meer de 17de eeuw zal brengen: t.w. een verzwakking van de betrekkingen tussen de zuidelijke Nederlanden en Denemarken, en een sterke groei van de invloed van Holland. De derde opvolger van Christiaan II als deens koning, Frederik II, is de vriend van Willem van Oranje, de peter van diens zoon, Frederik Hendrik. Gedurende zijn regering en meer nog onder zijn zoon, Christiaan IV (1588-1648) komen vele honderden Hollanders naar Denemarken als hoogleraren, ingenieurs, architekten, schilders, beeldhouwers, officieren, mannen van de grote financiën en kleine handelaars, ambachtslieden, enz. Uit het deense rijk zijn duizenden naar Holland vertrokken als matrozen en arbeiders, en honderden zoeken geleerdheid en vakonderwijs in de hogescholen en op de werkplaatsen in Leiden en Utrecht, in Franeker en Harderwijk, en vooral in Amsterdam. Holland is niet alleen in politiek en economie, maar ook op kultureel gebied een grote mogendheid geworden, ten minste in het Noorden.
Op iedere bladzij van de deense geschiedenis van de 17de eeuw staan nederlandse namen. In kunsten en wetenschappen, in stede- en woningbouw, in de grote en kleine handel, en vooral
| |
| |
in het bouwen van schepen, in de inrichting van de takelage, en in de navigatie zijn de Hollanders van de 17de eeuw onze meesters geweest.
We zien de weerspiegeling hiervan in de deense taal. In de 16de eeuw droogt de nederduitse bron van inspiratie op, maar de hoogduitse rijst en vloeit rijkelijker nog dan de franse. Doch in de 17de eeuw is het Nederlands van Holland tegenover het Deens van gelijke rang als het Hoogduits, misschien belangrijker dan het Frans, terwijl talen als Engels, Spaans, Italiaans van ondergeschikt belang zijn. In de meeste europese kultuurtalen zijn sporen van het Nederlands van de Gouden Eeuw aan te wijzen, waarschijnlijk nergens duidelijker dan in het Deens.
Uit het Nederlands van Holland neemt het Deens van de 17de eeuw - meestal rechtstreeks - meer dan duizend zeeen scheepstermen over, van de meest speciale zo als deens bovenkrydsstiengestagseil = nederl. bovenkruisstengstagzeil of deens topsejlskuling = nederl. topzeilskoeltje tot de meest alledaagse uitdrukkingen waarvan sommige niet meer als zeetermen worden gevoeld, b.v. vaarwater, kust, kaai, kaap, vlag, paspoort, opdagen, enz. enz. (deens farvand, kyst, kaj, kap, flag, pas(port), opdage). Tot in de plaatsnamen valt deze invloed waar te nemen: namen van deense vaarwateren als Kattegat, Skagerak zijn nederlands. Skagerak betekent ‘de rake, rechtstreekse vaart van Schagen’ - deze laatste naam van het noordelijkste punt van Jutland is wel zelf een nederlandse plaatsnaam.
Verder zijn er woorden van ambacht of wetenschap, b.v. passer en breuk, en woorden die tot de pasmunt van de taal behoren, b.v. omtrent, (de betekenis, die nu in het Deens gebruikelijk is, is ‘ongeveer’). Ja, meer nog: de eigenaardige wisseling van klemtoon die het Nederlands heeft in gevallen als 'onaard - on'aardig, 'wetenschap - weten'schappelijk, 'arbeid - ar'beidzaam, 'opwinden - op'windend, en die in het Nederlands te verklaren is, maar in de oudere skandinavische talen ontbreekt, kent het Deens in de nederlandse leenwoorden, maar dan naar dit voorbeeld ook in andere woorden. Dus niet alleen u'artig, viden'skabelig (maar 'videnskab), ar'bejdsom (maar 'arbejde), maar ook b.v. hen'rivende ‘verrukkelijk, meeslepend’ naast het werkwoord ‘henrive’ hetwelk niet van nederlandse afkomst is. En deze plaatsing van de klemtoon is weliswaar teruggegaan in het tegenwoordige Deens, en in vele woorden alleen in de taal van de
| |
| |
dominees te horen, maar leeft toch nog in het taalgevoel. ‘Het is niet te doen’ heet in het Deens det lader sig ikke gøre, letterlijk ‘het laat zich niet doen’. Daarvan is - oorspronkelijk alleen voor de lol - een bijvoeglijk naamwoord gemaakt met de betekenis van ‘ondoenlijk, onmogelijk’, t.w. uladsig'gørlig - nu niet alleen in de spreektaal, maar ook in drukwerken te vinden. Let hier op de klemtoon!: die is juist daar geplaatst waar zij volgens de nederlandse regel behoort te staan, t.w. op de laatste lettergreep voor de derivatieuitgang. Het is wel waar dat deze akcentuatie gedeeltelijk ook in het Nederduits aan te wijzen is, maar de samenhang tussen de uitbreiding ervan in het Deens en het tijdperk van de overstroming door nederlandse leenwoorden valt niet te ontkennen. De nederlandse invloed raakt dus zelfs de klankelementen van het Deens aan.
Ook in de 17de eeuw zijn vele nederlandse leenwoorden in het Deens soms op hun beurt van de romaanse talen afkomstig, getuigen dus van het voortbestaan van de nederlandse brug tussen de beschaving van het Zuiden en Westen van Europa enerzijds, het Noorden anderzijds. Maar in sommige gevallen zijn de leenwoorden van romaanse afkomst reeds door het Hoogduits gegaan, en van af de 18de eeuw zal deze taal helemaal de rol overnemen, die zo lang door het Nederlands en het Nederduits werd gespeeld.
Tegen het eind van de 17de eeuw verliest Holland zijn positie als grote mogendheid, en van af 1700 vinden wij geen nederlandse woorden meer die rechtstreeks in het Deens zijn opgenomen; in de 18de eeuw zijn er misschien nog enkele die onze taal op de weg over het Hoogduits hebben bereikt; maar dan is het uit. Nederlands en Deens zijn bijna gelijken geworden Het Deens wordt langzamerhand even zelfstandig als het Nederlands, zo zelfstandig als talen van kleinere samenlevingen zijn kunnen. Beide moeten ze in onze tijd hun waarde als kultuurtalen, die voor alle uitingen van het menselijk leven vatbaar zijn, weten te handhaven, in een wereld waar de kultuurstromingen geweldiger en vlugger zijn geworden dan ooit te voren, en veel sterker dan gedurende de 5 eeuwen van invloed van het Nederlands op het Deens.
(Lezing gehouden op de Jaarlijkse Openbare Vergadering van 9 October 1948).
|
|