Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1948
(1948)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |||||||||||||||
De Brusselse refereynen en liedekens van 1562
| |||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||
gheraecken.’Ga naar voetnoot(4) Wijzelf verzamelden ten slotte al deze gegevens in onze bijdrage Rhetoricale feesten te Brussel in de Miscellanea J. GesslerianaGa naar voetnoot(5). De ‘ryckelycke Refereynfeeste’ van 26sten Juli 1562 die we tot onderwerp van deze bijdrage maken werd ‘by consente van den hove’ ‘opgestelt’ door Adriaen van Conincxloo, lakenverkoper, ‘alsdoen affgaende prince.’Ga naar voetnoot(6) 26ste Juli was dat jaar ‘de prinsfeeste,’ ook ‘de feeste vanden jaerprince’ genoemd, d.i. de dag waarop de aftredende prins zijn afscheidsfeest gaf en een nieuw bestuur, bestaande uit den hoofdman, den prins en vier dekens, aangesteld werd.Ga naar voetnoot(7) Waarin zo'n feest bestond wordt in het register der Kamer niet gezegd. Alleen weten we, dat er een maaltijd gehouden werd, waarbij een of meer tafelspelen wel niet zullen ontbroken hebben.Ga naar voetnoot(8) | |||||||||||||||
De Inrichter.De inrichter van het feest, ADRIAEN VAN CONINCXLOO, was den 27sten Juli 1561 tot prince verkozen, tegelijk met Passchier de Necker, ‘tappesier’, Mr Jacop de Beer, ‘chirurgijn’, Loys de Muntere, ‘cremer’, en Jacques van Espen, ‘coopman van | |||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||
oisters goet’ als dekensGa naar voetnoot(9). Het was onder zijn prinsschap dat de Corenbloem te Antwerpen op het landjuweel verschillende prijzen wegkaapte: den hoogsten prijs voor het haechspel, den 2den prijs voor het spel van sinne, den prijs van het ‘verste versoeck’ en den prijs van ‘de beste personaige’. Hij ging tot het Calvinisme over en werd in 1570, samen met zijn broer Hendrik en nog enkele hervormingsgezinden uit de stad gebannen, en zou te Keulen en te Londen voor de zaak van Willem van Oranje geijverd hebbenGa naar voetnoot(9b.). Wanneer hij in zijn vaderstad terugkeerde is onbekend. Gedurende het Calvinistisch regime, dat van 1579 tot de verovering der stad door Farnese in 1585 duurde en waarbij de Rooms-Katholieken aan allerlei vervolging blootstonden, maakte hij deel uit van de magistraat, als burgemeester van Juli 1580 tot Juli 1581, als rentmeester daarna tot zijn dood, den 19den April 1582.Ga naar voetnoot(10) Hij blijkt een der fanatiekste Calvinisten geweest te zijn. Mogen we Henne en Wauters geloven, dan bracht het zicht van St. Michiels beeld op den toren van het stadhuis hem telkens uit zijn humeurGa naar voetnoot(11) en in Februari 1582, een paar maanden dus voor zijn dood, zo vertelt Jan de Pottre in zijn Dagboek, drong hij met een paar anderen verschillende kerken en kloosters binnen om te zien ‘of er iets te cryghen ghebleven was als van eenighe outaer oft bellekens.’ ‘Dat deden sy al in stucken smyten ende breken’, voegt hij er aan toe, ‘oft sy deden selve dat sy noch vonden.’Ga naar voetnoot(12) Het is dan wel niet te verwonderen, dat de verzameling refereynen en liederen hem werd opgedragen, die op het door Lauwereys Leeuwericx in September 1580 ingerichte, uitge- | |||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||
sproken Calvinistischgezinde refereynfeest van den Boeck waren ingezonden of voorgelezen.Ga naar voetnoot(13) Stond hij in 1562 reeds zo ver? | |||||||||||||||
De Caerte.Enige weken voor het feest was door den facteur der Kamer, Franchoys van Ballaer, aan de rhetoricenen uit Vlaanderen en Brabant de volgende caerte toegezonden geworden: | |||||||||||||||
Ievcht sticht
| |||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||
Op sijnder Herpen speelde, deur s' Gheests besnoeyen /
Componeert Acht veerskens / laet Conste bloeyen:
Maer schrijft, op wat voys dat v Liedeken gaet,
Rhetorijcke / en Musijcke t'samen groeyen /
Tot t' beste, een Once siluers: om winnen staet /
Noch een half Once t' soetste singhen delicaet /
Sal winnen oick, een Nachtegaelken vol eeren,
Van een half Once: maer voldoet s'Conincx Mandaet,
Hier mé, wenschen wy v den Vrede des Heeren.
Luc. xxij.
Niet mijnen Wille.
Ballaer.Ga naar voetnoot(14)
De vraag voor het refereyn was ongetwijfeld actueel. Wel zag de internationale toestand er enigszins beter uit: de strijd van Keizer Karel tegen de Duitse Protestanten was tien jaar te voren besloten met het verdrag van Passau, dat in 1555 door den godsdienstvrede van Augsburg bekrachtigd werd, en de oorlog van Philips II tegen den koning van Frankrijk in 1559 met den vrede van Cateau-Cambrésis. In de Nederlanden kon men echter toen al de eerste voortekenen waarnemen van den opstand die enkele jaren later met ongemene heftigheid zou uitbreken. In alle lagen van de samenleving heerste ontstemming en misnoegen, de financiële toestand was ellendig en het volk ging onder zware lasten gebukt, tegen het steeds om zich grijpende Protestantisme eiste de koning een verscherpte toepassing van de edicten van zijn vader en hij zelf vaardigde o.m. het beruchte plakkaat van 1560 uit, waarop in de caerte gezinspeeld wordt en dat voor de Kamers van Rhetorica zo noodlottig was, de oprichting van nieuwe bisdommen en vooral de aanstelling der bisschoppen verwekte overal ontevredenheid en wantrouwen, bij den adel en de Staten groeide met den dag het verzet tegen Granvelle en den Geheimen Raad, die boven het hoofd heen van de landvoogdes, Margaretha van Parma, de absolute macht van den koning in de hand werkte en feitelijk alle gezag aan zich trok. Te Brussel bleef nochtans de toestand vrij kalm en werd de orde zelden gestoord, al werden ook hier anti-Spaanse en ante-roomse | |||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||
pamfletten onder den mantel verspreid en vond de nieuwe leer alle dagen meer aanhangers.Ga naar voetnoot(15) De rust midden al die onrust hebben we aan den amman, Jan van Locqenghien, en de magistraat te danken, getuigen de gezellen van de Corenbloem in de opdracht van hun refereynen: ‘...want in elcken wijcke
Uwer Eerweerdicheyt (ghenatureert
Wt ingheborender Natueren ghelaudeert)
Heeft altijt tot Eendrachticheyt ghemeene
Zeer neerstich gheweest / en Wijsheyt gheuseert /
Waer mede ghy u Ghemeynte groot en cleene /
Hebt gheduerich ghehouden in Rusten reene
Met grooter Voorsichticheyt / om elcx verschoonen /
Hun niet ghefaelgeert / in Druck of Weene /
D'welck men u noch daghelijcx siet bethoonen
Metten wercken ende daet / weerdt om croonen:
Want allen u Acten totten Vrede strecken /
Met toegheneychden Moede...’
| |||||||||||||||
De Deelnemers.70 dichters, waaronder er 6 enkel een refereyn, maar geen lied instuurdenGa naar voetnoot(16), beantwoordden den oproep van de Brusselse gezellen. Ze behoren tot 22 verschillende Kamers uit 14 steden. Bij 7 inzendingen ontbreekt elke aanduidingGa naar voetnoot(17). We laten hierna de lijst der deelnemers volgen, per stad en per Kamer alfabetisch gegroepeerd. | |||||||||||||||
Aalst
| |||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Antwerpen
| |||||||||||||||
Berchem
| |||||||||||||||
Brussel
| |||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Diest
| |||||||||||||||
Geeraardsbergen
| |||||||||||||||
Leuven
| |||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||
Lier
| |||||||||||||||
Mechelen
| |||||||||||||||
Oudenaarde
| |||||||||||||||
Rijnsburch
| |||||||||||||||
Roosendael
| |||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||
's-Hertogenbosch
| |||||||||||||||
Vlissingen
| |||||||||||||||
De Solucien.Wat de landen kan houden in rust?
Wijsheid. - 's Geests Wijsheyt inden mensche / gedacht met vreden (R. 11).
Wijsheyt can de Landen best houden in Vreden (R. 12).
Wel den Landen / waer Wijsheyt is gheplant sterck (R. 15).
Wijsheyt / die deur Godts Gheest / regeert alleene (R. 21).
...die Wijsheyt / die welcke diet al regeert (R. 22).
Der Regenten Wijsheyt hun van Godt ghegheven (R. 27).
Godtsalige Wijsheyt can alle Landouwen
In Rusten houwen (R. 32).
Een goede Wijsheyt van den Heere ghegheuen (R. 33).
De Wijsheyt / want sy Peys / Liefde en trouwe // toont (R. 36).
De Wijsheyt can de Landen in Ruste houwen (R. 40).
S'Wijsheyts verstandt // dat can elck Landt / in Rust houwen (R.53).
tgebruyck der Wijsheyt van Heeren oft vrouwen (R. 56).
de Wijsheyt des Heeren van boven ghedaelt (R. 63).
Wijsheyt die den mensch liefde en God vreesen leert (R. 62).
...Wijsheyt // die cant al in Rusten houwen (R. 64).
| |||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||
Wijsheid en rechtvaardigheid. Wijsheyt met rechtveerdicheyt houdt in ruste d'lant (R. 26).
Tghebruyck der Wijsheyt / en rechtveerdighe Wercken (R. 60).
Wijsheid en de Vrees des Heren. Den Geest der Wijsheyt / met die Vreese des Heeren (R. 25).
D'Overheyt Godt vreesende / deur Wijsheyt ient (R. 30).
De vrees Gods. De vreese Gods die Eendracht sterct / en Liefde leert (R. 17).
De vreese Gods / want het is des Landts welvaeren (R. 19).
De Vreese des Heeren / wt Liefden met Luste (R. 43).
Godts vreese can de Landen in Ruste houwen (R. 48).
Gerechtigheid. Den Bandt der Gherěchticheyt in Liefden versaemt (R. 3).
Een wijs Godlijck Recht houdt de Landen in rusten (R. 44).
T, Bermhertich religieus Recht/is sLants vrede (R. 67).
De vrees Gods, wijsheid en gerechtigheid. Vreese Godts / Wijsheyt / en goey Justitie (R. 35).
Liefde. Waer Liefde is / is God. Wat salder voort falen? (R. 1).
Liefde tot Godt / in den Mensch reene (R. 5).
Dat ghy uwen Naesten / als u selven bemint (R. 16).
Perfecte Liefde can d'Landt in Rusten houwen (R. 34).
Duer die rechte Liefde commet al in vrede (R. 37).
Goddelijcke Liefde elck tsijnen Naesten waert (R. 39).
Gehoorsaem Liefde deur den Gheest der Waerheyt (R. 54).
Oprechte Liefde can Peys en Vre' houwen (R. 57).
Liefde Landen in Rusten can houden (R. 66).
Eendracht. Eendracht verciert met liefden vreesende Gods woort (R. 2).
Eendrachtich Accoort / t'en mach niet laken /
Can de Landen in Rusten gehouwen (R. 4).
Eendrachtighe Liefde door 't Geloof gheplant (R. 9).
Eendrachtelijck Leven / naer Christus Leere (R. 13).
D'Eendrachtighe Ghemeynte wt Liefden reene (R. 42).
Volcomen Eendracht wt Liefden rijsende (R. 45).
D'Wesen der Eenheyt goet / elck lant in Rusten houdt (R. 50).
Deur Eendrachtighe Liefde compt l'landt in Ruste (R. 61).
| |||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||
Gehoorzaamheid. Godt gehoorsaem zijn / eerst dat d'landt in rusten houdt (R. 6).
Als d'Overheyt ghehoorsaem is Gods Ghebot (R. 7).
Gehoorsaem wesen dwoort Gods met Geloove goet (R. 14).
Ghehoorsaem d'Overste met Liefde Eendrachtich (R. 18).
God gehoorsaem zijn / can in Rusten d'landt houwen (R. 20).
Zijt oock onderdanich soo ghy vint beschreven /
Het volck den Prince / en den Prince Godts wet (R. 24).
Ts'Conincx ghehoorsamighe wyse Verstanden
Op Godts Woorden houdt in Rusten de Landen (R. 47).
Godts vreesende wet voor elck ghegheven hier (R. 49).
Ghehoorsaemheyt can d'Landt in Ruste stichten (R. 51).
Geloof. Deur t'Gheloove werckende in Liefden vast (R. 38).
T'Gheloove op Christum wel sterck ghefundeert (R. 41).
Deur een vast Gheloove blijft t'Lant in vrede (R. 65).
Wijze raad. Eenen wijsen Raet / daer Godt in werckende is (R. 23).
Wijsen Raet deur Gods gheest rusten int landt meest // hout (R. 28).
Wijsen Raet / Godlijck en Rechtelijck gheuseert (R. 29).
Den wijsen Raet die de Kennis des Heeren heeft (R. 31).
Varia. Een goet Regiment naer Godts woort (R. 8).
Elck met tsyne tevreden int Gheloove goet (R. 10).
Met Mishaghen des Vleesch / doende des Gheests wercken (R. 68).
Een vredelyck Leven in Godt betrouwende (R. 70).
Eendracht, gehoorzaamheid, plichtbewustzijn, rechtvaardige rechtspraak, naastenliefde, matigheid, eerlijkheid, trouw aan het gegeven woord, vreze Gods en oprecht geloof, verklaart R. 69. De refereynen 46, 52, 55, 58 en 59 beantwoorden de vraag niet. | |||||||||||||||
De Refereynen.In hun antwoorden en bij het voorstellen van hun solucien blijven de dichters meestal bij algemeenheden. Ze houden zich afzijdig: dat was alleszins voorzichtiger. | |||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||
Waarin de onrust bestaat die de landen bekropen heeft en waaraan die te wijten is vernemen we slechts zelden. Het blijft bij beschouwingen van moraliserenden aard of bij het aanklagen van de gebreken der samenleving die zo wat van alle tijden zijn. Niet onaardig wordt dat bv. uitgedrukt in het 2de refereyn waarvan de dichter de grote onrust toeschrijft aan haat en nijd, bedrog, ontrouw, leugen, hoogmoed en gemis van broederlijke liefde, en de redding zoekt in ‘eendracht verciert met liefden vreesende Gods woort:’ Merckt een mensche / hoe machtich / hoe sterck van lede /
Vreest hy des Heeren Woordt met reynder sede /
Twisten noch kijuen //
En salmen hooren // maer den Haet van hem drijuen /
En sijnen Naesten doen als hem seluen perfect /
Ghelijck ons God gebiet naer schriftuers schrijuen /
Altijd te leuen naer zijn Woordt subiect.
In dit verband mag ook het 51ste refereyn, van een Oudenaards rhetorisijn, geciteerd worden. Het predikt de algemene gehoorzaamheid: Willen wy dan leyden een vreedsamich Leuen /
Elck sal hem onder die protectie gheuen
Vanden Magistraten /
Oft anders soo moeten de Landen sneuen /
Daar onghehoorsaem werck werdt bedreuen
Vanden Ondersaten /
D'Wijf moet den Man subieckt zijn sonder laten /
En t'Kint sijnen Vader met wijse Sinnen /
Knapen / Maerten moeten oock ditte vaten /
Meester en Vrouwe als haer seluen beminnen /
Daer ditte ghebeurt / sal de Liefde winnen /
En den Twist versijghen in alder manieren.
Wel zijn er af en toe schuchtere toespelingen op meer concrete feiten, zoals bij voorbeeld in het 35ste refereyn, van een Mechels rhetorisijn, die de solucie zoekt in ‘vreese Godts, Wijsheyt en goey Justitie’: | |||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||
Hoe sou eenich Lant / moghen Ruste ghebeuren
So lang als Gods Kercke / steeckt vol erreuren /
Welck Hooftstuck alle Landen int verkeerde stelt /
Ja der Ghemeynten valstrick / int bespeuren /
Want Meum et Tuum / cant lappen en leuren /
Dat Hemel en Eerde / schijnt te coop te zijn om Ghelt /
Gods Vreese is cranck / Wijsheyt en Liefde smelt /
Justicie die blint is / faelgeert oock horen.
Of ook in het 12de, dat naast de gewone gebreken: gierigheid, hoogmoed en onrechtvaardigheid, ook van muiterij, oorlog, levensduurte en sterfte gewaagt, en het 39ste, waarvan de dichter op gebrek aan naastenliefde, oorlog en levensduurte wijst, maar terloops ook de machthebbers een veeg uit de pan geeft: Al des Landts Regenten / tzij Leecken oft Clercken /
Elck toont nu sijn wreetheyt / dwelck is om beclaghen /
Ja / d'een sietmen d'ander in boosheyt stercken.
Anderen weer wijten de schuld zo niet hoofdzakelijk dan toch voor een groot deel aan de nieuwe leer, die twist en tweedracht meebrengt. Het 13de en het 23ste refereyn wagen een toespeling en het 25ste klaagt: D'een seydt nu / hier is Christus vol van gratie /
Een ander wilt ons Christus elders wijsen /
Stroyende daghelijcx onder alle Natie
Veel Ongheloofs / tweedracht / vol van afgrijzen /
Dwelck dan Landen doet vol Onrusten rijsen /
Waer deur dat wy schijnen van God heel verlaten.
Merkwaardig lijkt ons in dit opzicht het 57ste refereyn, ingebracht door een lid van de inrichtende Kamer, dat ondertekent met de spreuk T'is al wt Liefden. We schrijven het daarom in zijn geheel over. Hoe hoortmen / en sietmen nu de Landen goet /
Vol Turbatien onder groot en cleyn /
En al om d'Woordt Godts dat Hemels Broot soet /
Sietmen nu veel dolinghen deur t' Gheloove reyn /
| |||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||
Onder Gheestelijcke / Werelijcke ghemeyn:
D'een ghelooft aldus / en d'ander alsoo / siet:
D'een aenbidt de Heylighen in ts'Werelts pleyn /
De Santen en Santinnen / en d'ander niet /
Dit nu alle daghe over al gheschiet:
D'een duncket met allen goet / en d'ander quaet /
Dus bringhen sy malcanderen int verdriet /
Ja / inde doot sonder eenich verlaet /
En sy vergheten de Liefde / dat suyver Saet /
Die ons bevolen is deur t'Goddelijck ontvouwen /
Segghende / Hebt d'een d'ander lief sonder haet /
Soo ick u lief ghehadt heb sonder verflouwen /
Want oprechte Liefde can Pays en Vre' houwen.
Elck wilt hem nu metter Schriftueren moeyen /
En elck wiltse nae syns selfs Sin verstaen /
Wa / ghelooft in Godt diet al doet groeyen /
Diet voor ons al heeft vervult en voldaen:
En wilt uwen evenen Naesten niet versmaen /
Maer doet hem als u selven / seyt die Heere
Is uwen Naesten belast / met druck bevaen /
Staet hem by / troost hem van sijnen Seere /
Is hij cranck / besoeckt hem: t'is u eere:
Heeft hy hongher oft deurst / wilt hem spijsen:
Alsoo ghy wilt dat u ghebeurt t'elcken keere /
Dat selve suldy uwen Naesten bewijsen /
Dit is de rechte Liefde niet om volprijsen:
Dat elck Liefde hadde alsoo sy souwen /
De landen souden in Rusten verjolijsen /
Liefde bringt Eendrachticheyt by mans en vrouwen
Want oprechte Liefde can Peys en Vre houwen.
Vande Schriftuere hoort men elck nu spreken /
Segghende / dit staet hier gheschreven / en dat daer:
T'willen al Doctoren zijn gheleken /
Maer sy en volghen de Liefde niet naer /
Want sy bedrucken malcanderen voorwaer /
Elck dunckt sijn Gheloove d'beste wesen:
Broeders en wilt soo diep niet dubben maer
Wilt uwen Credo zeer wel deurlesen /
| |||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||
En uwen Vader onse / hooghe gheresen:
Achtervolght dien / en houdt u daer ane /
En u Thien Gheboden / als nu ten desen /
Daer staet / Bemint alleen (met corten vermane)
Eenen Godt / uwen Naesten pijnt by te stane
Als u selven het wordt u vergouwen /
Hebt hem lief / pijnt hem in ootmoet te ontfane /
Oft doedy anders / het sal u berouwen.
Want oprechte Liefde can Peys en Vre' houwen.
Prince Prince / men sietse nu vechten en strijen /
D'een teghen d'ander om t'Gheloove te uyten /
Soo datter veel bedruckt wordt sonder vermijen /
In Steden / Dorpen binnen en buyten /
Om t'Gheloove sietmense op sluyten /
Dus bedruckt t'Volck malcanderen onbekint /
Is dat de Liefde ghy simpel Spruyten?
Siet oft ghy dat in uwen Vader onse vindt /
Oft in uwen Credo / en Gheboden omtrint:
Daer staet / Hebt hem lief / en zijt te vreden /
Doet hem als u selven / O Menschen verblint /
Woudy wel datsc u sulcken quaet deden?
Neen ghy voorwaer: dus breeckt dan u quade seden /
Doet hem als u selven / willet t'Verstant knouwen /
Bewijst hem Liefde / t'werdt u ghebeden /
Wildy salich zijn / en hebt op Godt betrouwen /
Want oprechte Liefde can Peys en Vre' houwen.
Aan de nieuwe leer dachten vermoedelijk ook de drie dichters die van mening zijn, dat het geloof de rust kan herstellen, al zeggen ze niet duidelijk welk geloof en komt in geen van de drie refereynen ook maar één toespeling voor op moeilijkheden van godsdienstigen aard, tenzij misschien in het 38ste, waarvan de eerste verzen luiden: Der Sonnen schijnsel heeft schier verbeten
Den duysteren Mist van voorleden Jaren /
In welcken mist den Mensche ontweten /
Verblindt / versuft / heeft langhe gheseten,
| |||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||
De regering, het gezag, wordt nooit, althans niet rechtstreeks aangevallen en uitgesproken anti-Spaans zijn de refereynen allerminst. Een bijzondere vermelding verdient nochtans het 69ste refereyn, van de hand van een lid van het Brusselse Mariencransken, de enige die durft te zinspelen op de strengheid der plakkaten en der rechtspraak en op de zware financiële lasten: Straffe Justitie int Landt verheven /
Voor d'Onwillighe werdt hier verhaelt /
Straffe Mandementen ons ghegheven /
Castyementen die peysselijck doen leven /
Van Dieren tijt / Oorloghe onghefaelt /
Groote Ghiften van ons den Coninck betaelt /
Van Imposten / Assijsen / ende meer ander Subventie
T'is al om Rust voor t'Volck dat overpaelt:
Baroenen / Vassallen / Jonckeren hebbende patientie
Gesonden oock van God moordelijcke Pestilentie /
Welcke compt vele om onse Sonden:
Waer in alle Saken Conscientie /
Waer elck Rechter rechtveerdigh vonden /
Geestelijck en Weerlijck / t'orconden
Neme ick voor u Gheesten met lusten /
Sluytende hiermede mijn vermonden
Sulcx houwet Landt oock in Rusten.
Wat de rhetorisijnen als redmiddelen beschouwen is voldoende gebleken uit de reeks antwoorden die we hierboven hebben medegedeeld. Ook hier spreken zij een voorzichtige taal. Toch zijn er een twaalftal die de regenten ernstig op hun plicht durven te wijzen. De toon is evenwel nooit scherp of agressief, maar veeleer nederig en onderworpen. Rust of onrust in de landen? Alles hangt van den koning en de regeerders af, antwoordt het 34ste refereyn, dat de oplossing zoekt in ‘perfecte liefde’: Hoe cunnen de schaepkens qualick gheuaren /
Alse de Herders sorchvuldich bewaren
Om gheen saken el / dan wt Liefden perfect /
Die de Sonde deckt.
T'sghelijcx wat can een Ghemeente beswaren?
| |||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||
Als d'Overhooft coreckt
Niet en is bevleckt
Met Eerghiericheyt / oft Eyghen bate:
Maer wt Liefden sijn Ondersaten is subieckt /
En alle Policyen bringhend' op mate.
Die t' Recht wel doet onderhouwen / vroech oft late /
Doet Charitate:
Want sulck een Landt in Gherustheyt prospereert
Deur Liefde / die ghestelt werdt in State /
Daer sulck een Liefhebber / als Coninck d'lant regeert
Godt almachtich onder henlien regneert /
En Godt is de Liefde / wie can d'Landt benouwen?
Dus dinckt my simpelick hoement solueert
Perfecte Liefde can d'Landt in Rusten houwen.
Perfecte Liefden houdt de Landen in Vreden /
Want als t'Hooft doelt / dolen al de Leden:
Wanneer dan de Liefde van een Ouerhooft
T'eenemael is berooft /
Isser vol Onrusten in Dorpen en Steden /
D'een d'ander verdooft /
En diuerschelijck ghelooft /
Dat d'een vrient / d'ander vrient hierom toocht partije /
Dit comt dat t'Hooft de Liefde vanden halse slooft /
Oft meest doet / nae rigoureuse fantasije:
Maer t'Recht doende / wt Liefden t'allen tijt /
Maeckt Gherusticheyt blije:
Want een Coninck die sijn Landt is beminnende /
Soeckt alle middelen deur Theologije /
Waer deur hy de welvaert mocht zijn ghewinnende.
Dus is den Oorspronck deur Liefden beghinnende /
Want een Coninck houdt Ruste in sijn Landouwen
Oft Onruste / dies ben ick versinnende /
Perfecte Liefde can d'Landt in Rusten houwen.
Liefde tot zijn onderdanen eist ook de auteur van het 1ste refereyn van een vorst: Een Prince mach Landen in Rusten houden
Die naer t'schrifts ontvouwen // leyd sijn Leuen reene /
| |||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||
Heeft hy de Liefde int herte ghedouwen /
Ghiericheyt moet verflouwen /
Noch gheen benouwen
En doet hy sijn Ondersaten int ghemeene /
Met vriendelickheyt regiert hy groot en cleene /
Hy en laet gheene
In Druck ofte Weene.
Het 8ste refereyn hoopt op ‘een goet regiment’. Al wat tot Ruste der Landen dient /
Tot diens Vrede / Welvaert / wijt en breet /
Wordt begrepen in een goet Regiment /
Gheschiet naer Gods woort (verstaet wel d'bescheet)
Want daer sulcx wort ghebruyct / gheschiet niemant leet /
Buyten verdienste / hij zij Meester oft Knecht:
Mits dat Justitie daer is bereet /
Om elck te beschermen / naer Redene en Recht /
Daer wort Tirannye verstooten inden grecht /
Daer bandtmen de boeuen op Galleyen oft Fusten /
Daer is t' volck goetwillich / met Liefden doorvlecht /
Daer sietmen de Wijse regeren met Lusten /
Daer mercktmen den valschen Godsdienst verwusten /
Maer den Rechten onderhouwen (alsoot behoort)
Daer zijn eendrachtich / die Swacken en Robusten.
Regeert met wijsheid, raadt de dichter van het met den eersten prijs bekroonde 11de refereyn; en beoefent vooral rechtvaardigheid, voegt die van het 26ste er aan toe: Waer d'lant met oprechte Wijsheyt / wort geregeert
En die Regeerders / rechtveerdicheyt doen in al /
Sulcke Regeerders hooren t'zijn gheexalteert.
Rust komt er ‘als d'Overheyt ghehoorsaem is Godts Ghebot’, oordeelt in het 7de refereyn een lid van het Mariencransken te Brussel: Want sy en zijn anders niet doende goet noch quaet /
Dan Godt selue en beueelt warachtich /
| |||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||
Als Coninck Aza / en Joas delicaet /
Die anders niet dan ghehoorsamighe daet
En deden / waer door Godt haer verleende wel
Rust en Vrede in allen haer Landen ornaet...
Maer als d'Overheyt leeft nae svleeschs begheren
En door boosheyt Godts Ghebot conrarieren /
Mits d'Onghehoorsaemheyt tot elcken termijne /
Sulck Landt naeckt Onrust / sonder faelgieren.
Een veel duidelijker taal spreekt het 32ste refereyn, uit Oudenaarde, o.m. in de volgende verzen: Dan varen de Landen wel / t'allen stonden /
Als de Ouerhoofden wijs zijn beuonden /
En de Waerheyt minnen /
Want sulcke sullen altijts Gods lof vermonden /
En zeer cleene zijn in heur selfs gronden /
Tot s'deuchts ghewinnen /
Niet hem seluen soecken tzij buyten oft binnen /
Maer t'gemeyn profijt altijts practijckieren /
Niet wreet zijn / maer wijsselijck altijts versinnen /
De Goede beschermen / de Quaede punieren /
Gheen onrechtveerdighe wetten verlieren /
Wt verwaenthede /
Alle Idolatrie wt royieren /
D'welcke Josis dede /
Sette t'alle stede /
Wijse Leeraers mede /
Van reynder zede /
Op wiens leeringhe elck hem wel mach betrouwen /
Daer dit regneert / Ruste isser en Vrede.
Die Oudenaardse rhetorisijn is trouwens niet de enige die om ‘wijse leeraers’ roept. Dat doet ook de dichter van het 13de refereyn: Goede Leeraers zeer hooghe van weerden
Van Christo ghestelt hier opter Eerden /
Is oock nootelijck den Lande ghepresen /
En daer dan de Gemeynte Gods woort aenveerden /
| |||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||
Daer en can gheen Onruste by ghewesen /
Van des Wolfs perijkel zijn sy ghenesen:
Want goede Herders zijn haer ontrent.
Welke de plichten zijn van vorsten en regenten wordt hun door ‘Spellet wel’, alias Gysbrecht Merckx, van de Brusselse Boeckcamer in de twee eerste strofen van zijn refereyn, het 56ste van den bundel, duidelijk omschreven. In de eerste plaats dienen zij God te voet te vallen om het bezit van wijsheid en deze dan op zijn best te gebruiken. Ze zullen de ‘wachters’ zijn van de landen, hun onderdanen met liefde bejegenen, rechtvaardigheid beoefenen, wijselijk oordeel vellen over degenen die het recht overtreden, gerechte wetten stellen, altijd 't gemeen welzijn voor ogen houden. De dichter zal bij dat alles wel aan koning Philips gedacht hebben. Het is wel waar, voegt hij er aan toe, dat God vele mensen wijsheid gegeven heeft, om ze tot zijn eer aan te wenden, maar dat gebeurt niet altijd. Men hangt de wijsheid maar al te vaak de blauwe huik om, omkoperij en gierigheid staan ware rechtvaardigheid in den weg. En tot besluit geeft hij alle vorsten en regenten den raad zich in al hun daden door Wijsheid te laten leiden. Trouwens dat is ook de plicht van hun onderdanen. Met zijn antwoord willen we deze bloemlezing uit de Refereynen besluiten: Een Prince machtich die heeft in handen
Veel Vlecken en Landen // om te regeren /
Wilt hy die vry houden van schade oft schanden /
Met alle syn Verstanden // moet hy supplieren
Aen Gode / dat hy hem wil inspireren
Met sijnen Gheeste der Wijsheyt voor alle Saken /
En 'tghebruyck van haer in sijn herte fonderen /
Dat hy alle haer crachten mach ghesmaken /
Waer sonder hy niet en can gheraken
Tot volcommenheyt van sijn eerste beghinnen /
Hy moet sijn Landen als ghetrou Wachter waken /
Met sorchfuldicheden sijn Volck beminnen /
Soo sullen sy hem voor haer Overhooft kinnen:
Dus Ghebruyck der Wijsheyt // om in Rusten bouwen /
Moet hy vast houwen // in 't Herte en Sinnen
Want tghebruyck der Wijsheyt van Heeren oft vrouwen
Dat can de Landen in Rusten houwen.
| |||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||
Wijsheyt is van alle Rusten de Princersse /
En Onderhoudersse // elck wil tot haer keeren /
Sy is u al bereet als Middelersse /
En als een Meestersse // can sy wijsen leeren
Liefde / Rechtveerdicheyt / die Princen / Heeren
Moeten ghebruycken in Landen en Steden /
Om svolcx bevrijden van onrustich verzeeren /
Wijsselijck oordeelen hen die t'Recht overtreden /
Stellen al om Gherechte Wetten en Seden /
Met Ghebruyck der Wijsheyt in al haer Affeeren /
Die Ondersaten in Onderdanicheden
Houden / met Liefden tghemeyn proffijt begheeren /:
Onruste machmen wt de Landen weeren /
Deur Ghebruyck der Wijsheyt / sonder verflouwen /
En houden in Rusten / dit is mijn vercleeren /
Tghebruyck der wijsheyt inde Princen vol trouwen /
Dat can de Landen in Rusten houwen.
Godt heeft veel Menschen wel Wijsheyt ghegheven
Om in haer Leven // vast te ghebruycken /
Tot sijnder Godlijcker Eeren verheven /
Als men vint beschreven // wilt de Schrift ontpluycken
Maer men bedeckt de Wijsheyt met veel blau huycken /
Beschinck / Ghiericheyt / en andere malitien /
Dat die Gheruste / voor d'Ongheruste duycken
Moeten / by fauten van rechter Justitien /
Ghebruyckte elck Wijsheyt in haer Offitien:
Daer in sy ter Werelt van Godt zijn ghestelt /
De Landen waren vrij van alle Vitien /
Ghehouden in Rusten / in huys / bosch / en opt velt /
Als ons die Schrifture tot veel plaetsen vertelt /
Dus ghebruyckt Wijsheyt / die Steden / Landouwen
Regeert / en aensiet Gheschinck / gaven / noch ghelt /
Op t'Ghebruyck der Wijsheyt wilt u betrouwen /
Dat can de Landen in Rusten houwen.
Prince Ghy Princen ghebruyckt Wijsheyt in al u daden /
T'is der Heeren raden // sy sal t'alder tijt
| |||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||
Van alle Onruste der Landen ontladen:
Want haer rechte paden // zijn ghebenedijt /
In een quaetwillighe Siele soeckende strijt /
Oft in een Lichaem onderworpen der Sonden /
En sal de Wijsheyt niet woonen / des seker zijt /
Maer in die haer neerstich soecken t'allen stonden /
O Regenten der Landen / wilt dit deurgronden /
Wijsheyt ghebruycken / gherechticheyt stercken /
Dat Ruste wort in al u Landen ghevonden /
Ghy Ondersaten / wilt oock naer Wijsheyt hercken /
Zijt u Princen ghehoorsaem in alle wercken /
Godt leert Wijsheyt ghebruycken op dat wy souwen /
In Rusten sitten in allen Landen percken /
Dus tgebruyck der wijsheyt dits mijn ontvouwen /
Dat can de Landen in Rusten houwen.
| |||||||||||||||
De Liedekens.De meeste liedekens die bij de refereynen horen hebben een godsdienstige of moraliserende strekking. Het opgegeven onderwerp bracht zulks mede. Een van de betrekkelijk goede, om wille van het echte gevoel dat er uit spreekt, is het liedeken dat Jan de Costere, lid van het Leuvense Kersouwken, zong op de wijze: ‘Ick was een Clercxken / en lach ter scholen’. Zoals uit den aanhef blijkt werd het door het Parce Domine ingegeven. En treft my niet Heere in uwen thoren /
En castijt my niet in u Gramschap voort /
Zijt mijns ghenadich / en laet my niet verloren /
Want ick ben cranck / mijn ghebeente is verdoort.
Myn Siele is bedroeft almoghende Heere /
Wanneer sal ick uwen troost toch eens sien /
Houdt op o Heere / en stravet my niet meere /
U Bermherticheyt laet nu al op my gheschien.
Verhoort toch mijn Stemme / dat bid ick dy
Mijn weenen / en mijn suchten hoort doch aen /
En keert doch alle mijn vyanden ghy
Aenueerdt doch mijn bidden / dat bidd'ick u saen.
| |||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||
En laet die droefheyt aen my niet cleuen /
Ghy zijt mijn Beschermer / mijn eenich Toeuerlaet /
Voor dootelijcken ancxt laet my niet beuen /
Maer vrolijck zijn als die verlost is van quaet.
Op dat ick uwen lof mach hier verbreyen /
Gheuet my Wijsheyt ende oock Verstant /
Wijst my den wech waer ick my sal in vermeyen /
Slaet u ooghen op my Heere aen elcken cant.
Op dat ick als onverstandighe peerden
Oft muylen hier niet en blijue / hooret t'ghewach /
Maer gheeft my vreucht alhier int volherden /
Op dat mijn herte ws altoos beroemen mach.
Verhoort mijn Ghebet Heere / eest u behaghen /
En keert u Aenschijn niet in den tijt des noots
Van my: als roock zijn ydel mijn daghen /
Ick en ben gants niet dan Schaduw des doots.
Prince.
Princelijcke Heere achtig ons sonden /
Wie can int Oordeel voor u in Deucht verstijuen /
Soo moeten wy voorwaer tot allen stonden /
Inder eewicheyt verdoruen blijuen.
Alle liederen zijn echter niet van dien aard, en er zijn wel enkele dichters die van het opgegeven onderwerp afwijken. Er is nl. een liefdelied bijGa naar voetnoot(18) en er zijn ook een paar gelegenheidsliederenGa naar voetnoot(19); acht sluiten rechtstreeks bij de refereynen aanGa naar voetnoot(20), d.w.z. behandelen op hun beurt de vraag die voor het refereyn opgegeven was. Ook in deze gewrochten blijven de dichters doorgaans bij beschouwingen en klachten en zeer zelden horen wij er een echo van de tijdsgebeurtenissen. Ter illustratie een paar voorbeelden. | |||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||
Eerst een tekst op de wijze ‘Noyt soeter tyt / Die Sone Godts ghebenedyt / Is nu als Mensch geboren’, aansluitend bij het 2de refereyn. Voor deze dichter is de oorzaak van alle onrust de boosheid der wereld: overal heersen haat en nijd, hoogmoed, leugen en bedrog, ontrouw, onrecht en ongeloof. Vreze Gods en liefde zijn de enige uitkomst. Die Werelt wijt //
Gaet nu verdraeijt / mits Haet en Nijt /
En hooverdye mispresen /
Liefde is cout tot alder tijt /
Daerom is Godt sonder respijt
Verstoort mits desen /
Op den mensch quaet om ghenesen.
Die waerheyt claer
Wort nu versweghen hier en daer /
Die Trouwe siet men beswijcken /
Mits boosheyt quaet int openbaer /
Die nu d'ouerhant houdt eenpaer
In alle wijcken /
Ghelijckt daghelicx mach blijcken.
Den Mensche quaet
Volght nu des vyants raet /
Lutter men Godts Woordt siet eeren /
Die Rechtveerdicheyt wort versmaet /
Elck blijft in den sondighen staet /
Tot boosheyt keeren //
Dus naeckt ons noch groot verseeren.
Men siet nu wel
Dat heden s daechs den vader snel
T'kint bedriecht in alle weghen /
En t' kint den vader wreedt en fel /
Vol Nijdicheyts boos en rebel /
In Sonden pleghen //
Altijt tot het quaet gheneghen.
Dus is ghestoort
Den Heere / omdat men sijn Woort
| |||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||
Niet en vreest met Liefden reene /
En daer naer leeft sonder discoort /
Met een eendrachtich leuen / hoort
Ghy groot en cleene /
Die verherdt blijft als een steene.
Die Heere soet
Is noch seer bermhertich en goet /
Naer des Ghebots ouertreden /
Want een elck met sinnen verwoet
Schriftuere treedt onder die voet
In Dorpen / in Steden
Dus blijft het Lant vol onvreden.
Reyn Ruste ient
Sou over als zijn excelent
In allen Landen verheuen /
Vreesde men s'Heeren Woord present /
Met reyn Liefde omnipotent /
Vierich in d'leuen /
Ruste soude ons Godt gheuen.
Prince
Princelijck graen /
Haet en Nijt / discoort wilt versmaen /
En Godts gheboden wilt houwen /
Soo salt u al int goede slaen:
Ruste soo suldy vinden saen
Sonder verflouwen /
By den Heere soet vol trouwen.
Dezelfde klachten vernemen we in een liedeken op de wijze ‘Een ridder ende een meysken ionck Op een rivierken dat sy saten, etc.’ aansluitend bij het 10de refereyn, waarin de dichter als zijn mening te kennen gaf, dat rust in het land kan heersen als iedereen met het zijne tevreden is ‘int Gheloove goet.’ Refereyn en liedeken hebben een sterk uitgesproken Rooms-Katholieke strekking, die in dit laatste zeer duidelijk naar voren treedt. Ten bewijze de vier volgende strofen: | |||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||
Veelderley Secten oock regneren /
En besonder veel Gheloouen quaet /
Men can nochtans maer een useren /
Soo tot den Romeyn gheschreuen staet.
Hadt elck het rechte Ghelooue goet /
Dwelck ons Christus hier heeft ghelaten /
Soo souden de Landen metter spoet /
Wel in Ruste zijn wter maten.
Het recht Ghelooue en leert ons niet
Dan al Eendrachticheyt te houwen /
Dwelck dat / eylaes / nu niet en gheschiet /
Deur haer valsch Ghelooue ende Betrouwen.
T'Ghelooue can de Landen alle bloot /
Hier al samen in Rust houden snel /
Waer dat sijt alle volchden minjoot /
Dus wee hun dan diet verachten fel.
Alweer algemene critiek op den tijd, maar ditmaal toch op een scherper, persoonlijker toon, horen we in het liedeken bij het 24ste refereyn, op de wijze ‘Den lustelycken Mey staet in sijnen tijt’, van een Leuvens kamerist die ondertekent Laet Muysers muysen. Het lied is stellig een van de beste van de reeks. Weent nu en schreyt in desen tijt /
Wy zijn byna verlaten /
T' es al Onrust / ter Werelt wijt /
Wy compt ons nu te baten /
Wy zijn met Sonden soo beuaen /
Wy salder voor Godts oordeel staen?
Sonder sorghe te zijn verdreuen /
Dat doet ons qualijck leuen.
Die Liefde is nu zeer vercleent /
T'is tijt nu van Discoorde /
Wie isser die sijnen broeder leent /
Die troost met eenen Woorde?
| |||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||
T'is al / doet nae uwen staet /
T'is beter dat ghy van hier gaet /
En wilt uwen commer stulpen /
Ick en can u niet ghehulpen.
Den Hongheren blijft nu onghespijst
Wie wilt den Dorstighen lauen /
Den verdoolden en wert nu niet ghewijst /
Wie bedanckt hem nu Godts gauen?
Wie eest die den Siecken visiteert?
Want elck in t'quaet nu glorieert /
Siet wat de Jonghers leeren /
Al sonder de Vreese des Heeren.
Die Naeckten blijuen onghecleet /
Dat selen wy noch beclaghen /
Elck nu oock den gheuanghen veet /
Hoe selen wy Godt behaghen /
Dit is ter werelt / een groot abuys /
Wy en helpen niemandt draghen sijn cruys /
Elck peyst nu meer op tsijne /
Om te leuen sonder pijne.
De Rijcken zijn nu vroet / en vreck /
En ghierich lancx soo meer /
Al sien sy hunnen Broeder in t' ghebreck /
Wewen of Weesen teer /
Sy zijn altijt al siende blindt /
Tis al / waer hebdijt aen my verdient /
Ick en cans niet al ghegheuen /
Ick moeter oock by leuen.
De Kisten zijn vol Ghelts ghecant /
De wormen eten het Coren /
Sy coopen daghelijckx Landt en Sant /
Hoe souden sy Rust oorboren /
Den Pelgrim wijsen sy voorby /
Ick moet in myn huys al wesen vry /
Dit hoortmen hen ghewaghen /
Godt en cans niet langher verdraghen.
| |||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||
Hier om eest in d'Lant soo ongherust /
Dit seyndt ons Godt voor Plaghen /
Die honden worden op d'Ermen ghehust
Om datmense sou veriaghen /
Wen wijset t'Vonnis nae den Man /
Wy is die dit beletten can?
Dan Godt / die salt noch wreken /
Oft betert elck sijn Ghebreken.
Prince neempt dit in dancke jent /
Het comt al van der Roosen /
U Mebroeders obedient /
Laet Muysers muysen by poosen /
T'is wt goeder ionsten ghestelt /
Deur Minne die allen druck hier velt
Rhetoricam ter eeren /
Die Deucht hier doet vermeeren.
Een bijzondere vermelding verdient nog het liedeken bij het 40ste refereyn op de wijze ‘Ick erm schaep aen ghene groen heyde’, van een lid van de Kamer van Geeraardsbergen. Het is ditmaal een rechtstreekse toespraak tot vorsten en regenten, die in de eerste vier strofen aangemaand worden met wijsheid te regeren en daarbij altijd hun plicht te doen met liefde, maar ook tot de onderdanen, die allereerst het wettelijk gezag dienen gehoorzaam te zijn. Tot de eersten zegt hij: Sijt vroet / wijs / en voordachtich /
Ghy Princen alle ghemeyn /
Het Quaet weest doch verpachtich
Van Avaricy reyn:
U Landt regeert met minnen /
Aensiet den tijt // dinckt wy ghy zijt /
Uwen roep wilt wel bekinnen.
Ghy Heeren wilt wel ghebieden /
In uwen hooghen Staet /
Eyghen bate moet ghy vlieden /
En Wreetheyt fel en quaet /
Doet uwen last met rijpen Sinnen /
Aensiet etc.
| |||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||
Peyst hoe ghy sult staen beuen /
Voor den oppersten Regent /
En Rekeninghe geuen
Van al u onderwent
Voor Santen en Santinnen:
Aensiet etc.
God heeft u willen stellen
Als Vaders over de Lien /
En laet u Volck niet quellen /
D'Onrust moet ghy verbien /
Wilt ghy tslants Ruste winnen:
Aensiet etc.
Tot de onderdanen: Ghy Ledekens alle ghemeene /
Obedieert u Hoofden wel /
Haer bevel tzij groot oft cleene /
En valt doch niet rebel
Tslants Ruste sal beghinnen /
Aensiet etc.
Het Hooft dat moet bevelen
T'Ledt moet ghehoorsaem zijn /
Dit hoortmen Paulum quelen
Des Hemels nachtegael fijn /
Merckt dit int herte binnen:
Aensiet etc.
Hij besluit: Dat Ruste nu is verdreven
De cause wel deursiet /
Tcompt deur ons onvroet leven /
Wy en kennen ons selven niet /
Noch vrienden noch Vriendinnen /
Aensiet etc.
| |||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||
Ghy Princen t'allen termijne /
U Landen houdt gerust /
Gherust zij elck in tsijne /
Onrust wert haest gheblust /
Verjaeght dees twistighe spinnen /
Aensiet etc.
Dezelfde interpretatie in een liedeken op de wijze ‘Een nieu Liet heb ick ghedicht met also dommen sinne’, aansluitend bij het 48ste refereyn, eveneens uit Geeraardsbergen. Het meest persoonlijke van alle is ongetwijfeld de inzending van een dichter, die ondertekent ‘Elck suckt / raept / pluckt’, maar niet vermeldt tot welke Kamer hij behoort (misschien tot geen enkele?) noch in welke stad hij woonachtig is. Het volgt op het 66ste refereyn op den stok ‘Dat Liefden den Landen in Rusten can houden’. Er klinkt hier en daar een kordater toon in, die gunstig afsteekt bij de algemeenheden en het onpersoonlijke van de overige inzendingen. Het zou worden gezongen op de wijze: ‘Ick erm Schaepken aen die groen heyde / Waer sal ick etc.’ Erm Schaepkens van Christus Weyden /
Waer wildy nu doch henen ghaen /
Als de Landen / Velden en heyden /
Overal in Onrusten staen?
Blijft / helpt ons nu ontvouwen
Hoemen can met Waerheyt /
Tot s'Menschen Salicheyt /
De Landen in Rusten houden.
Godts Schaepherders int ghemeyne
Neemt u Schaepkens in u behoet /
Weydt-se met Godts-Woordt reyne /
Laet niet stortten d'onnoosel Bloet:
Oft schoon de wolven doen wouden /
Soo moechdy nae Godts Woort /
Cloeck helpen / soot behoort /
De Landen in Rusten houden.
| |||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||
Overheyt van Dorpen en Steden /
Die t' Sweerdt der Justitien draecht /
Beschermt doch Christus Leden /
Van den ghenen diese plaecht:
T'wordt u van God vergouden /
En straft rechtveerdich t'Quaet /
Soo suldy metter Daet
De Landen in Rusten houden.
O Heeren / hooch van Rade /
En ghy ander Raetslieden smal /
Wilt altijt vroech en spade
T'volck trouwelijck raden in al:
Oock hoe sy voorspoedichst souden
Den Overheyden groot
Helpen / alst dede noot /
De Landen in Rusten houden.
Alle vrij constighe Gheesten /
Die den Prince nu eere bewijst /
En commen zijt ter Feesten /
Int iugeren de Waerheyt prijst.
Laet Liefde niet vercouden /
Maer deur Godts Woort ontsteckt
En elckelijck verweckt
De Landen in Rusten te houden.
Ghy Lieden van alle Staten /
Die diversschen handel drijft /
Zijt eendrachtich / tsal u baten /
Onderdanich der Overheyt blijft /
T'en sal u niet berouden:
Maer boven al / Vreest Godt:
En leert wt sijn Ghebodt
De Landen in Rusten houden.
Ghy Boeven / en ghy Fielen /
En ghy Leechganghers vermomt /
Diemen siet grof vernielen /
Dwelck den Ermen alleen toecomt /
| |||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||
En in ander Boosheyt verouden /
Schudt wt u boose vel /
Oft vertreckt / soo salmen wel /
De Landen in Rusten houden.
Prince
O Edel Princen der Landen /
En die daer van hebt bewint /
Godt gheue ons deur u Handen
Te houden goet Regemint:
Laet sulcx op Godts Woordt bouden /
Soo machmen dies te bat
In elck Dorp / Vleck / en Stat /
De Landen in Rusten houden.
| |||||||||||||||
De Uitslag.Het register van de Kamer deelt de uitslag van dezen wedstrijd in de volgende bewoordingen mede: ‘Den opper prys vanden Refereynen een silueren tiegie van anderhalf once. Scientie verheft. Ambrosius van Molle woonende tot Liere, facteur van dongeleerde; Den tweesten prys, een silueren tiegie van een once. Goetwillich van herten, Willem van haecht, tot Antwerpen woonende, facteur vande violiere; Den derden prys een silueren tiegie van een half once. Waer S.D. waerheyt, Jacop Jacopsoon cassyere tot Tshertogenbossche, Facteur van Moeses doren.
Opper prys van dliedeken, een once silvers Scientie verheft A.V.M. ongeleert Liere; Den tweesten prys, een halff once silvers Goetwillich van herten W.V.H. violiere Antwerpen.
Tsoetste singen een nachtegaelken een halff once Weest dat ghy zyt. F. fruytiers tot Reynsburch Jn hollant facteur vande Angieren oft Jenoffelen. (Reg. fo xvGa naar voetnoot(21) v., | |||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||
De Uitgave.De refereynen en liederen werden 't jaar na dezen Rhetoricalen wedstrijd gebundeld en uitgegeven bij Michiel van Hamont te Brussel met een prologhe en opdracht aan de Magistraat, een woord ‘totten Leser int ghemeene’, den uitslag en een groet van den drukker aan den ‘Raedt der Princelycker Stadt’. en ook ‘totten Leser’. De volledige titel van het boekje luidt:
Refereynen ende Liedekens van diversche Rhetoricienen wt Brabant / Vlaenderen / Hollant ende Zeelant: Ghelesen ende ghesonghen op de Corenbloeme Camere binnen Bruessele / op haer iaerlijcxse Prinsfeeste / Anno xvcLxij. den Sessentwintichsten dach in Julio. Op de Vraghe / Wat dat de Landen can houden in Rusten? Ende de Liedekens / Als David speelde op sijnder Herpen, verdrijvende Sauls boosen Woet. Zeer lustich om te lesen ende te singhene. Gheprint in die Princelijcke Stadt van Bruessele / by Michiel van Hamont / Figuersnijder / ende Ghesworen Boeckprinter der Conincklijcker Maiesteyt. Met Privilegie der Con. Ma. voor Vier Jaren. 1563.
De uitgever waarschuwt er voor, dat hij de teksten niet getrouw heeft weergegeven, omdat ze niet alle in 't Brabants gesteld zijn: Dese Refereynen (wilt dit deurgronden)
Zijn som wt Vlaenderen (mijn Heeren loyale)
Ja / wt Hollant en Zeelant ghesonden /
Ende en waren niet al Brabantsche tale:
Maer den Druckere / heeftse int generale /
Nae sijn beste / op Brabantsche tale gheset /
Waer deur wel Fauten souden principale
Ghecomen zijn / ghestelt t'uwer jugen net.
Volgen dan de groet van den drukker tot den lezer en ‘D'Inhouden der Chaerten, diemen wtghesonden heeft.’ Op de laatste bladzijde van het bundeltje lezen we de volgende approbatie: | |||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||
Dese Refereynen ende Liedekens zijn ghevisiteert ende gheapprobeert by besundere Prochiaens der plaetsen daer de selve Refereynen ende Liedekens ghecomponeert zijn Ende boven dien / noch elck Refereyn ende Liedeken besunder ghevisiteert ende gheapprobeert by den Eerweerdighen Heeren ende Meesteren Laurentium Metsium / Plebaen van Sinte Goedelen Kercke binnen de Princelijcke Stadt van Bruessele / int Jaer M.D. ende LXIIJ. | |||||||||||||||
Betekenis.Onder de dichters van deze refereynen en liederen, schrijft Dr. L. Van Boeckel, ‘zijn er verschillende, die later aan hun hervormingsgezindheid luid lucht hebben gegeven en dan ook het land hebben moeten verlaten. Maar in de Brusselse refereynen hebben ze nog een blad voor den mond genomen, zich bij vage bespiegelingen gehouden en niet toegelaten dat ‘wat op 's harten grond lei, hun welde naar de keel.’ Want men wantrouwde hen en hun werkzaamheden werden duchtig bewaakt. Velen dachten voorzeker: ‘Wat het land rustig kan houden is brede verdraagzaamheid, vermindering der belastingen, verwijdering van vreemde troepen, enz.’ Maar ze zeiden: ‘De rust kan best gehandhaafd worden door “den bandt der gerechticheyt in liefden versaemt” (Aalst); “als d'overheyt ghehoorsaem is Godts ghebot” (Mariencrans, Brussel); “door d'eendrachtelijck leven naer Christus leere” (Berchem); door “Godts vreesende wet voor elck ghegheven hier” (den Groeyenden Boom, Lier); door “s'Gheests wijsheyt, inden mensch gedaelt met vreden” (Jenette, Lier). Talrijke antwoorden komen dus hierop neer: om het land rustig te houden, is het nodig dat de overheid haar daden richte naar Christus' leer. Dat is zeer algemeen, kan door Roomsen en Hervormden aangenomen worden. Maar juist het herhaalde nadruk leggen op die gedachte, ook de afwezigheid van pro-Roomse of pro-Spaanse uitingen, duiden volkomen aan welke partij de meesten dier dichters gekozen hadden. Hun refereinen... schijnen juist door wat ze niet zeggen, te willen aanduiden, dat de Spaanse regering precies niet door Gods geest verlicht is, of ook niet handelt volgens Christus'wet’Ga naar voetnoot(21) | |||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||
Hiermede te vergelijken is het oordeel van den anoniemen schrijver, die den bundel voor de Bibliotheca Belgica ontleedde. ‘Bien qu'on trouve parmi les signataires de ces refrains et de ces chansons les noms de Guillaume van Haecht, Jean Fruytiers, Pierre Heyns et d'autres poètes assez connus pour leurs opinions réformatrices, ces pièces ne présentent aucun intérêt pour l'histoire. On n'y rencontre nulle part une expression quelque peu énergique et faisant allusion aux graves questions qui tenaient en état de fermentation tous les Pays-Bas. Faut-il y voir l'effet des placards? Il est plus vraisemblable de supposer que la censure y fut pour quelque chose. D'ailleurs on ne doit pas oublier que ces vers furent récités à Bruxelles même. Quant à la valeur littéraire, plusieurs de ces pièces sont écrites dans une langue assez pure et se distinguent favorablement parmi les oeuvres poétiques du temps.’Ga naar voetnoot(22) Beide beoordelaars blijken het wel eens te zijn op één punt: de dichters hebben een blad voor den mond genomen. Dat is inderdaad het geval. Dat echter die liederen en refereynen voor de geschiedenis van dien tijd zonder het minste belang zouden zijn, zoals de Franstalige beoordeling beweert, lijkt me overdreven. Zeer zeker, van krachtige uitdrukkingen en duidelijke toespelingen kan hier minder spraak zijn. Toch moet erkend worden, dat sommigen de vorsten en regeerders op hun plicht tegenover hun onderdanen en tegenover het goddelijk gezag hebben gewezen, zij het dan ook op een bescheiden, schuchtere wijze. Dat was wel een begin en een voorteken. Men vergete echter hierbij niet, dat het verzet toen reeds een vasten vorm begon aan te nemen en dat het beruchte plakkaat van Philips II tegen de rederijkers slechts een paar jaren te voren verschenen was. Dr. van Boeckel overdrijft in een anderen zin, als hij uit een volkomen afwezigheid van pro-Roomse en pro-Spaanse uitingen en uit het feit, dat velen er den nadruk op leggen, dat de overheid haar daden naar Christus' leer moest richten, meent te mogen afleiden, dat de meeste dichters partij hadden gekozen. Afwezigheid van pro-Spaanse uitingen, nu ja, ten ware men de aansporingen tot gehoorzaamheid aan het wettelijk gezag als zodanig zou beschouwen. Maar zoals uit verschillende van onze citaten blijkt, aan pro-Roomse en anti-reformatorische uitspraken | |||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||
mangelt het geenszins. We herinneren bv. aan het lied bij het 10de refereyn en ook de slotstroof van het lied bij het 8ste kunnen we niet onvermeld laten: Dus Prince vroet
Treckt dan Gods-harnas ane /
Om t'Helsch Ghebroet
Beter te wederstane:
Maer vaste haut
Bouen al de Rondelle
Des Gheloofs / stout
Als een Oorloochs gheselle /
Neemt oock s'Geests sweert in handen
So condy de Vyanden
Vernielen / en verdrijuen:
Dus wilt volstandich blijuen
Als Dauid snel:
Die door t'spelen der Herpen /
Den Vyant fel
Wt Saul conde werpen.
Laat staan dat sommigen wel partij gekozen hadden, de enen pro, de anderen contra Rome, en vooral contra het gezag, maar velen aarzelden vermoedelijk nog, misschien omdat ze hoopten dat de gezagvoerders door meer ‘wijsheid’ tot een beter inzicht zouden komen, waardoor de opstandigheid zou luwen, de eendracht en met haar de rust in het land terugkeren. De literaire waarde van die circa 140 gedichten zullen we liever niet te hoog aanslaan. Wel is, zoals de Franstalige beoordeling luidt, de taal minder doorspekt met Franse woorden dan in veel rederijkersgedichten van dien tijd het geval is. Maar al de gewone cliché's en stoplappen vinden wij er terug en al pleiten een paar refereinen, en vooral liederen, voor een zekere oorspronkelijkheid of dichtvaardigheid bij hun auteur, toch is het slechts bij uitzondering, dat een van de mededingers zich boven het gewone, lage peil van de verzen uit dien tijd weet te verheffen. Van kunst in den vollen zin des woords kan in de meeste gevallen bezwaarlijk spraak zijn. |
|