| |
| |
| |
Academiën en culturele voorlichting
Door
Prof. Dr A. Carnoy
Bestuurder van de Kon. Vl. Academie voor Taal- en Letterkunde
Zeer welsprekend hebben de redenaars, die in onze openbare vergaderingen het woord voerden, op de belangrijke rol der Academiën gewezen en zij hebben aangedrongen opdat deze op voldoende wijze erkend en gesteund zouden worden.
Het ging aldus over onze rechten.
Over onze plichten zou ik heden liever willen uitweiden. Onder deze plichten is ontegensprekelijk de grootste en edelste: de leiding van de cultuur in ons land.
Andere academien zorgen voor het behoud van een hoog peil in de wetenschappen.
De onze is een academie voor taal- en letterkunde en daarom juist is zij bij uitstek het lichaam dat de cultuur in het algemeen moet helpen bevorderen.
Men kon opwerpen dat het denken zich niet laat ‘dirigeren’ en dat buitendien, het dirigisme, ook op andere gebieden, ver van een succes is geweest. Kan men nu aannemen en wensen dat men de gedachten zou laten dirigeren, zelfs door een areopaag van bejaarde, geleerde en gematigde personen?
Zeker niet, dergelijk soort van leiding bevindt zich alleen in de ideale staat van Plato, zijn aristokratia, die eigenlijk een philosophokratia dient genoemd.
In feite, waar en wanneer het dirigisme zegeviert, wordt regelmatig het denken zijn slachtoffer, zijn slaaf en zeker niet zijn meester. Een officiële waarheid wordt altijd opgelegd.
Daar echter, ons nationaal ideaal en al onze tradities tegen dergelijke opvattingen indruisen, moeten wij in onze vrije staat, die er op uit is aan elk deel van de maatschappij zijn normale rol toe te kennen, aan de intellectuelen de taak van raadgevers op het gebied van de cultuur, vrij en doeltreffend laten uitoefenen.
| |
| |
Nu, indien het redelijk is dat wij ons uitspreken over de culturele stromingen die achtereenvolgens de geest van ons volk komen mêeslepen, is het nog meer dringend dat wij er gestadig en waakzaam voor zorgen dat de cultuur gaaf behouden wordt en dat zij niet op sneller of trager tempo in de kiem gesmoord wordt.
De cultuur is geen natuurlijk verschijnsel, dat spontaan uit een land, uit een bevolking ontstaat en zich ontwikkelt als een wilde plant. Integendeel, zij is veeleer te vergelijken met een kasbloem, die alleen door zorg en vooruitzicht op een goed voorbereide grond wast en gedijt.
Wij, de bevoorrechten van de cultuur, wij zijn bewust van de pogingen welke onze meesters en wij zelf hebben gedaan om plaats te mogen nemen onder de intellectuelen.
Onze ervaring heeft dus veel waarde en men zou daarom niet begrijpen waarom bij gelegenheid van een vormingsvraagstuk, wij in het debat niet zouden tussenkomen.
De schepping van een humanisme dat de elite vormen moet, is niet hoofdzakelijk een paedagogisch vraagstuk, maar veeleer een probleem van algemeen belang, waarbij richtlijnen dienen aangegeven te worden door degenen die de Natie als haar elite heeft uitgekozen.
Dat in de opleiding aangestuurd wordt ofwel naar geestelijke of naar stoffelijke vorming, dat naar het ideaal of naar het louter practische gestreefd wordt, dit alles heeft zó'n rechtstreekse draagwijdte op de cultuur, dat wij er stellig niet onverschillig voor kunnen blijven.
Evenmin kunnen en mogen wij gedwee en oogluikend, het gebouw zien ondermijnen, dat zolang de glans en de macht van Europa heeft uitgemaakt en waarvan de grondvesten in de Griekse beschaving te vinden zijn. Griekenland heeft ons leren denken en met een open geest naar de waarheid doen zoeken; Griekenland heeft ons een ideaal van schoonheid en orde voorgesteld, dat geleidelijk - in grotere of kleinere mate - door al de volkeren, die beschaafd heten, werd geassimileerd, alhoewel bij elke natie, aan die cultuur een speciale kleur werd gegeven.
Er zijn ontegensprekelijk nationale culturen, en onze academie, die de cultuur van het Vlaamse volk vertegenwoordigt, zou de laatste zijn om dit te loochenen, maar altijd geldt het een specialisatie van de ene en enige beschaving, die de Oudheid ons heeft nagelaten.
| |
| |
Nergens, namelijk, zoals in de ontwikkeling van de cultuur, is het vae soli zo gewettigd.
Gedurende tientallen van milleniën is het mensdom op een laag peil gebleven en zekere stammen, die geen contact hadden met de centrums van cultuur, verkeren nu nog omtrent in dezelfde toestand.
Maar, in bizonder gunstige omstandigheden, eerst in de vruchtbare valleien van de Euphrates en de Nijl, en niet lang daarna, onder de zachte hemel van de middellandse zee, is eindelijk grote vooruitgang gekomen en dan eerst, heeft zich allengs van volk tot volk, vreedzaam of met geweld, de cultuur verspreid, die in minder dan vier duizend jaren het uitzicht van de wereld heeft veranderd en de mogelijkheden van de mens grondig heeft gewijzigd.
Een nauw contact met de naties die toen aan de cultuur een machtige voorsprong en een bewonderenswaardige vorm hebben gegeven - Grieken en Romeinen - is dus een vereiste om zich niet af te schakelen van die reeks van opeenvolgende beschavingen waaruit, onder de inspiratie van de Oudheid, de moderne mens is geboren.
Als huidige drager van de fakkel welke de volkeren aan elkaar, door de eeuwen heen, hebben overgemaakt zijn de humanisten en intellectuëlen van onze tijd aangewezen om er voor te zorgen dat het licht niet gedoofd wordt en degenen die hun vertegenwoordigers zijn, de uitgelezen schaar der academiën en universiteiten, mogen niet afzijdig blijven bij al de pogingen die thans gedaan worden om wijzigingen te brengen aan wat totnogtoe een licht is geweest voor ons mensdom. Zij zijn het die zich met bevoegdheid over het doel der humanistische vorming vermogen uit te spreken.
* * *
Een nieuwe, een betere wereld wensen wij, zoals iedereen in het tegenwoordig geslacht, dat zoveel geleden heeft, dat zo vurig naar idealen heeft gestreefd, maar dat zo diep is teleurgesteld geworden. Nochtans, moet die nieuwe wereld, naar onze opvatting, op grondvesten steunen die de proef van de eeuwen hebben onderstaan.
Vóór twee duizend jaren ongeveer ontstond in de beschaafde wereld een echte, een grondige revolutie, ingebracht door de
| |
| |
verspreiding van het Kristendom, dat voorzeker ook zijn aandeel heeft aan de opbouw van modern Europa. Maar die revolutie, alhoewel zij niet alleen het uiterlijke van het leven maar het innigste van de zielen heeft bereikt, heeft het verworven goed niet vernield, heeft gebouwd op de bestaande grondvesten, heeft in zijn lering aan tal van vroegere begrippen een nieuwe vorm en een nieuwe kracht gegeven.
De overrompeling van het Romeins keizerrijk door nieuwe, veel minder beschaafde volkeren heeft wel is waar een tijd lang verwarring en wanorde gesticht - ook een zeker verval - maar geleidelijk kwam de oude beschaving opnieuw op de voorgrond. Zij slaagde erin de nieuwe maatschappij te doordringen, ze werkte als een desem waardoor deze wereld op haar beurt ook naar de schoonheid van de vorm en naar meer vrijheid in het zoeken van de waarheid, geleid werd.
Bij de renaissance, herleefde opnieuw het classicisme in een vlaag van geestdrift en sedertdien heeft zijn ideaal van de burgerdeugd, van de staat, van de wetenschap, van orde en evenwicht, niettegenstaande verscheidene uitbarstingen van de woeste natuur, zich toch weten te handhaven. Het wordt nu door materialisme en allerlei extremismen bedreigd. Is het ogenblik goed gekozen om zijn weldoende invloed aldus in het verstand en het hart van de jeugd te verzwakken?
Demokratie heeft, meer dan om 't even welke politieke vorm, evenwicht en ideaal nodig. Het classicisme alleen kan die geven en de waardigheid van de mens tegen al de duistere krachten verdedigen.
De eerste hymne aan de mens gewijd, vinden wij bij de Grieken, door Sophocles gezongen. Iedereen heeft in de tragedie ‘Antigone’ de bewonderenswaardige verzen gelezen, waar gewezen wordt op de mens als het wonder van de natuur, haar veroveraar
Talrijk zijn de wonderen der Natuur
Het grootste, echter, is de mens.
Op de blanke zee, door de wind bewaaid,
vaart hij voort, de golven trotserend.
De heiligste godheid, de Aarde,
onsterfelijk, onuitputtelijk, kwelt hij
met zijn ploegen die jaar in jaar uit
| |
| |
haar met de paarden komen omwoelen.
De licht vliegende vogels weet hij te vangen,
Wilde dieren en zeemonsters
vallen in zijn strikken en netten.
Het paard met trotse manen
En de ontembare stier brengt hij onder juk.
Ook de spraak, het gevleugeld denken
En de beschaving heeft hij ontwikkeld.
Tegen de pijnlijke koude of
De tergende regens weet hij raad.
Vol kunstgrepen is hij: de ongeneesbare
ziekten heeft hij leren te veroveren.
Alleen tegen de dood blijft hij onmachtig.
Zijn scherp verstand kan hij gebruiken
tot het goed of het kwaad, maar onwaardig is hij
van zijn macht, indien hij ze
Niet zonder reden heeft men dus de Griekse traditie met de naam ‘humanisme’ bestempeld. Zij heeft, in feite, de mens ontdekt en er toe gestreefd hem te veredelen en te verheerlijken, te gelijker tijd als zij hem zijn plaats aanwees tussen de Godheid en de natuur. Zowel dus kan de aanbidder van God als de aanbidder van de mens zich door het classicisme laten bezielen.
De sophia, de wijsheid door de oude wijsbegeerte nagestreefd en voorgesteld heeft de mens voorbereid om de natuur te veroveren zonder er door opgeslorpt en verpletterd te worden, zoals dit heden dreigt te gebeuren, want ‘natura ferox sapientem capit, cum ipse sapientiam rejicit.’
Mijne Heren!
Bij deze pleitrede voor de tussenkomst der Academiën in het behouden van de cultuur in het algemeen, weze het mij toegelaten de aandacht van onze leden en van de Vlaamse intellectuëlen op een andere taak te vestigen die hen meer rechtstreeks aangaat als voorlichters van de cultuur in het Nederlands. Het geldt de verdediging van het Nederlands zelf als cultuurtaal in ons land. Na de talrijke overwinningen van het Nederlands in België,
| |
| |
klinkt het vreemd dat verdediging nog nodig is. Alwie in de milieu's nochtans, van de zakenwereld der grote steden of van de mondaine kringen van Brussel in 't algemeen en van het Walenland zijn omgang heeft, weet nochtans al te goed dat het prestige en de aantrekkelijkheid van het Nederlands aldaar nog geweldig te wensen overlaten. Schuld daaraan hebben natuurlijk vele oorzaken van politieke, sociale, historische en economische aard, maar niet het minste eilaas! de gedraging van de Vlamingen zelf. Ik bedoel hier niet zoveel hun te grote geredelijkheid om in allerlei omstandigheden gedwee aan hun recht te verzaken hun taal te spreken, ook niet de ontmoediging, welke de naoorlogse toestanden mêegebracht hebben. Neen! als academici betreuren wij vooral het gebrek aan vooruitgang in het hanteren van de beschaafde taal.
Niet alleen op de straat, in koffiehuizen, bureaux, winkels, maar ook onder onze studerende jeugd in de gewone gesprekken hoort men bijna uitsluitend het dialect.
Nu, alwie, zoals ik, grotendeels in Franssprekende milieu's leeft, is in staat te meten en te schatten hoe noodlottig dergelijke toestand werkt om aldaar de eerbied voor het Nederlands en de lust om het te leren te vernietigen.
Zo wordt de uitbreiding van het Nederlands geremd en zelfs is er gevaar, dat veel veroverde grond opnieuw verloren wordt.
Een tegen-offensief ten gunste van het beschaafde en in 't algemeen van de veredeling van de gesproken taal ligt geheel en al in onze taak.
Weliswaar, als van schoonheid in zake taal wordt gesproken, hoort men opmerkingen van wege taalkundigen, die alle taalfeiten op dezelfde voet willen stellen en nog meer van wege vele brave mensen die ons vlakaf verklaren dat zij het dialect fraaier, klankvoller, natuurlijker, pittiger vinden dan het algemeen Nederlands. Dit vraagstuk van schoonheid staat eigenlijk buiten het probleem, maar daar men zich dikwijls op dat terrein plaatst, kan de schoonheid van de Nederlandse omgangstaal ons niet onverschillig laten.
Maar voorafgaandelijk dient het vooroordeel uit de weg geruimd, dat alle aesthetische opinie op taalgebied louter subjectief is.
Het is niet waar, bij voorbeeld, dat alle klanken even mooi zijn. Er zijn harmonieuze en wanklinkende combinaties, zekere
| |
| |
geluiden maken op het oor een te scherp, te brutale indruk. Andere zijn onaangenaam omdat zij met slordigheid, laksheid uitgebracht worden en geen heldere klank te horen geven.
Doffe geluiden, ingewikkelde groepen van medeklinkers onderbreken ellendig den vloed van de sonoriteit.
Ook het soort accent kan niet onverschillig zijn. Zekere klemtonen verpletteren de woorden, zekere rhythmen zijn onaangenaam. Zo iets loochenen is alle soort muziek op denzelfden voet schoeien.
Anderzijds, wat de woordenschat betreft, mag men niet vergeten dat de woorden ook een affectieve waarde bezitten. Het spel van de associaties die gevoelens en beelden verwekken is vatbaar voor delicate of plompe behandeling. Natuurlijk mettertijd kunnen zekere ‘mots roturiers’ veredeld worden, maar dit is een lang proces en ondertussen kwetsen zij ons door de vulgaire indrukken, welke zij doen ontstaan.
De grondige kennis van een woordenschat die door de eeuwen heen in de letterkundige taal gediend heeft, geeft soepelheid, zekerheid, bevalligheid aan onze rede.
Zo schept men de sierlijke taal. Er is voor elke taal, namelijk, een aangename en behendige wijze om ze te hanteren die de mogelijkheden van schoonheid, die taal eigen, tot een toppunt brengen, juist zoals iedere mode met smaak of op plompe wijze kan toegepast worden. Nu, alhoewel zekere dialecten een natuurlijke schoonheid hebben, zoals de wilde planten, is het niet te loochenen dat de omgangstaal van het beschaafd, zoals zij in deftige Hollandse kringen gehanteerd wordt, buitengewoon soepel, lenig, elegant, pittig en harmonieus is.
Het verwijt van stijfheid aan het Hollands beschaafd gemaakt, geldt de taal voor ernstige, intellectuële doeleinden gebezigd Deze kan, natuurlijk, als dagelijkse omgangstaal voor ‘home’-gebruik met de dialecten geen vergelijking onderstaan. De grote leemte voor de Zuid-Nederlanders is dus wel een onvoldoende kennis van het familiair beschaafde.
De lezing van Hollandse boeken waarin vele gesprekken te vinden zijn, kan hier grote diensten bewijzen en per se dient de dialectale letterkunde uit het onderwijs geweerd. Niets, nochtans, zo doeltreffend als het voorbeeld door leden van voorname milieu's gegeven. Hier ligt aldus een breed veld van actie voor
| |
| |
de Vlaamse intellectuëlen. De academieleden zijn, bij uitstek, aangewezen om de leiding van dergelijke kruistocht op zich te nemen, door hun eigen voorbeeld, hun raadgevingen, het scheppen van kringen voor het beschaafd Nederlands, het verstrekken van prijzen aan werken die een praktische, elegante omgangstaal vertonen.
Op wetenschappelijk gebied werd de strijd door de Vlaamse universiteiten gewonnen, op letterkundig gebied door de Zuid-Nederlandse schrijvers. Nu nog moeten de academiën en de intellectuëlen de strijd voor het gebruik van het beschaafde winnen.
Mijne Heren,
Wij hebben er nadruk opgelegd dat, in de ontwikkeling van de beschaving, de volkeren niet afgezonderd moesten noch konden blijven. Het geldt, bij uitstek, een gemeenschappelijk pogen naar meer waardigheid, meer vooruitgang.
Het volk van de twee Nederlanden heeft meer dan zijn voordeel gehad in dat proces. Het heeft weten goed te gebruiken wat het ontvangen had en het heeft nog meer vrijmoedig zijn geestelijke rijkdom aan anderen overgemaakt.
Een uiterlijk teken van dergelijke invloed is te vinden in de talen van verscheidene van onze geburen. De spreker die ons heden de eer aandoet uit zijn verre land, zijn sympathiek en uiterst beschaafd land, bij ons te komen spreken, wil ons juist tonen hoe het Nederlands in Scandinavië sporen heeft nagelaten van zijn vér uitstralende invloed in de vroegere eeuwen. Dit betoog zal hij in een sierlijk Nederlands leveren, welke velen van onze medeburgers hem zouden benijden, bewijs van de aantrekkelijkheid van het Nederlands van Holland op degenen die er door bekoord worden.
Ons zal hij spreken met de buitengewone bevoegdheid van een bedreven taalkundige, een der meest gezaghebbende sprekers bij het laatste congres van Ethnologie in Brussel.
Hij is een specialist op het gebied van vergelijkende studie over de ontwikkeling van rechtskundige begrippen onder de
| |
| |
primitieven en in 't bijzonder onder de Indo-Europeanen. Hij is een grondige kenner van het Indo-Europees verleden.
Ook op taalgebied heeft hij echte vondsten verwezenlijkt, die onze kennis van het vocalisme op zeer gelukkige wijze zijn komen verrijken.
(Rede uitgesproken op de openbare zitting der Academie te Gent)
|
|