Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1948
(1948)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Simon Stevin, 1548-1620 en de taal- en letterkunde
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Paul Mansion in zijn Esquisse de l'Histoire des Mathématiques en BelgiqueGa naar voetnoot(3) noemt hem een schepper: ‘De voornaamste titel van Stevin's roem is de schepper te zijn van de moderne statieka en hydrostatieka.’ Tussen Archimedes en hem is er geen meetkundige, die een belangrijke ontdekking had gedaan of in het licht gezonden op het gebied van deze twee wetenschappen. Van 1586 af heeft Simon Stevin, door een merkwaardige eenvoudige beredenering, het beginsel vastgesteld van het evenwicht op een hellend vlak, en van de samenstelling der rechthoekig werkende krachten; hij vult Archimedes aan en verbetert hem door zijn ontdekking van het hydrostatisch paradox en bepaalt, waar nodig, het beginsel van de gelijkheid der drukking, een halve eeuw vóór Pascal. In de Biographie nationale voor België herinnert H. Bosmans dat Simon Stevin de uitvinder is van de decimale breukenGa naar voetnoot(4) en tot het einde van zijn betoog blijft hij vol bewondering: ‘Stevin is de grootste onder de wiskundigen, die op den Belgischen grond het licht zagen, in dezen zin ten minste dat hij het was wiens invloed op de algemene ontwikkeling van de wetenschap de sterkste en de duurzaamste was. Hij was een nederig geleerde; zelden zag men zulke bekommering om zich de ontdekkingen van anderen niet toe te eigenen.’ Ik laat nu Arthur CornetteGa naar voetnoot(5) spreken: ‘Het is een groot ongelijk van wege de schrijvers over de geschiedenis der Nederlandse letteren dat zij meestal zo karig zijn in het toekennen van den verschuldigden lof aan degenen die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor den bloei en de ontwikkeling der taal, buiten de eigenlijke fraaie letterkunst, indien zij hunne namen zelfs niet geheel en al verzwijgen. Aan Stevin valt bij onze meeste geschiedschrijvers der letterkunde dit ongelijk te beurt, dat hij tenauwernood genoemd wordt. Of verdient hij dan gene dankbare herinnering, die man die vóór driehonderd jaar, toen het dode Latijn de taal der geleerden was, begrepen heeft dat door de volkstaal alleen de wetenschap tot een hogeren bloei, tot alge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mener verspreiding kon geraken, en die zijne baanbrekende werken, echte monumenten der wetenschap, in het Nederlands heeft opgesteld?’
II. Dit overzicht bedraagt twee delen; in het eerste het aandeel van Simon Stevin in het ontstaan van de Nederlandse wetenschappelijke taal, het tweede bespreekt de hulde der letterkunde aan den geleerde. Het Middelnederlandsch woordenboek van Verdam en Verwijs vermeldt over de taal en over de woorden van Simon Stevin niets, alhoewel De Beghinselen der Weeghconst beschreven duer Simon Stevin van BruggheGa naar voetnoot(6) een hoofdstuk bevat getiteld ‘Uytspraak van de weerdicgheyt der Duictsche taal’. Maar het woordenboek handelt over letterkunde in de Middeleeuwen. Stevin betreurt dat de meeste Nederlandse intellectuelen stelselmatig het Latijn beschermen, en hij hemelt de Vlaamse taal op, omdat die taal zoveel eenlettergrepige woorden bevat en zich aldus zo gemakkelijk tot het vormen van duidelijke samengestelde woorden aanpast: ‘Laetter maer cloeclick anvallen, want hebbender Reuchlinus, Valla, Erasmus, Barbarus, Picus, Politianus enz. me duer gherocht, die maer Latijn en beschermden, sgelijcx de Françoysen, wiens strijtredenen ende talens stof ons kennelick ghenouch sijn, wat sullen wij, die het (ô weerdighen grondt!) Duytsch voorstaen? Seker niet alleen de spraeck ophelpen, noch ons selven voorderen, maer oock ander volcken, welcke als dan niet alleen haer wooninghen en de lichamen met den Duytschen constighe wercken vercieren sullen, maar oock haren gheest met wetenschap, want de Consten welcke ander met haar eyghen woorden niet uyten en connen, die sal den ghemeenen man alhier deur de beghinselen grondelick mueghen verstaen, ende door syn ingheboren gheneghentheyt tot de selve, die tot yder volcx baet al andersints, connen voorderen dant den anderen muegelick is.’ Deze uiteenzetting wordt door een lijst gevolgd van 1428 eenlettergrepige nederlandse woorden en 742 werkwoorden, 1e persoon tegenwoordige tijd met de overeenstemmende franse en latijnse woorden, om een denkbeeld te geven van de grote | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoeveelheid dezer woorden bij het gebruik en bij het samenstellen van nieuwe uitdrukkingen. Stevin noemt dan, omgekeerd 378 franse eenlettergrepige woorden waarvan 158 uit het latijn en 220 uit het grieks, en dringt aan op dit minder getal. Men denke b.v. aan huis = maison, schip = bateau, geest = esprit, vlug = rapide, paard = cheval, boet = penitence, cuyt = oeufs de poisson, kluys = heremitage, lof = eloge, en als werkwoorden: ik werk = je travaille, ik eet = je mange, ik kijk = je regarde, enz. Opvallend is dat die woordenlijst uit de Weeghdaet van 1586 in de uitgave 1605-1608 van de Wisconstige GedachtenissenGa naar voetnoot(7) niet werd overgenomen, doch wel in de franse uitgave van Girard 1634Ga naar voetnoot(8) voorkomt, in het hoofdstuk Cosmographie pp. 114-123. In de Vita politica, Het Burgherlick levenGa naar voetnoot(9) komt Simon Stevin op zijn opvattingen terug en hij richt zich tot den ‘Goetwillighe Leser’: ‘T'Waer wel te wenschen, dattet de ghewoonte daer toe ghebrocht hadde, dat ettelicke Duytsche woorden geen verclaringe en behoefden duer Grieksche ende Latijnsche, maer dat deze overlanck haer verclaringhe ghenomen hadden uyt die, want sulcx van het menschelick geslachte soude gheweert hebben veel onwetentheyt, leeckheyt, ende misverstant, daert langhe in gheswermt heeft, duer ghebreck van tale, die de sake eygentlick mochte uytbeelden. Doch alsoo dit niet ghebeurt en is, wij sullen ons ghevoughen na 't gheval der teghenwoordighen tijts, stellende inde canten der volghende bladeren, neven sommige goede Duytsche woorden, haer ergher ghewonelicke Grieksche ende Latijnsche.’ De zelfde tekst komt voor in de drie volgende uitgaven van 1611, 1658 en 1689, doch niet in de Materiae politicae - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Burgherlicke stoffenGa naar voetnoot(10) (Leiden 1649) door Hendrik Stevin, Simon's zoon, uitgegeven. In het eerste Bouck der Weeghconst (1605 p. 10) en in Tomus Quartus De Statica (1605 p. 9) komt eene lijst van enige technische woorden, in latijn en nederlands, waarvan de meeste door Simon Stevin werden gevormd en voorgesteld, en die heden nog worden gebruikt. Bladzijde 7 van de Beghinselen der Weeghconst 1586 draagt de volgende lijst van Latijnse technische woorden met de Nederlandse uitdrukkingen door Stevin voorgesteld:
Aldus komt voor de eerste maal in de Nederlandse taal het woord wisconst dat heden wiskunde is geworden. Ook in zijn Dialectike ofte BewysconstGa naar voetnoot(11) van 1585 stelt Stevin voor de volgende woorden te gebruiken: telconst voor arithmetike, meetkonst voor geometrie, singconst voor musike, letterconst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor grammatike, bewijsconst voor dialectike. Vele duistere of nieuw gesmede technische uitdrukkingen die onverstaanbaar zouden voorkomen, krijgen bij Stevin de nodige opheldering. Als voorbeeld: Fallacia ignorantiae elenchi = bedroch uyt het voorgaande, Fallacia petitotionis (sic) principij = bedroch van 't verhaal des beginsels, hyperbole = ongehlooflick spreuk, dilemma = bewijsreden van dubbelbesluyt, enthymema = onvolmaecte bewijsreden, enz. Het vijfde Stuck der Wisconstige Ghedachtenissen, van de Gemengde stoffen (1608) draagt op p. 99 van de Vorstelicke Bouckhouding verscheidene vlaamse namen van werktuigen, terwijl de Tomus quintus Mathematicorum Hypomnematum De Miscellaneis (1608) op p. 197 van de Apologistica Principum dezelfde namen in het latijn teruggeeft. Voor zekere dezer woorden waarvan de overeenstemming geen twijfel laat, is die overeenstemming als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Nederlandse uitgave van werken van Stevin onder de titel van Wisconstige Gedachtenissen (Leyden 1608) verenigd, worden nevens de gebruikte Nederlandse uitdrukkingen ook de Latijnse vermeld. De schrijver heeft stellig voor de duidelijkheid willen zorgen. In de volgende lijst worden deze technische woorden samengebracht.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
N. De Groot geeft in de Nieuwe Taalgids 1919 een onvolledig glossarium over de Stevin-woorden. In 1933 bespreekt J. Rombouts Simon Stevin en zijn tijdGa naar voetnoot(12), zijn taalijver, zijn mening over de vlaamse taal, zijn woordenschat; in een bibliographisch overzicht worden de verdiensten van Joos LambrechtGa naar voetnoot(13), Jan Vande WerveGa naar voetnoot(14), Spieghel, Fallet en VisscherGa naar voetnoot(15) P. De HeuiterGa naar voetnoot(16) in het licht gebracht, terwijl de Thesaurus van PlantijnGa naar voetnoot(17) en het Etymologicon van KiliaenGa naar voetnoot(18) uit de 16e eeuw niet vergeten worden. De studie van Rombouts eindigt met de wens dat een volledig glossarium zou worden opgesteld. A. De SaedeleerGa naar voetnoot(19) en M. GrypdonkGa naar voetnoot(20) hebben in volksboekjes de waarde van de taal van Simon Stevin laten uitschijnen, een taal die voor wetenschappelijke overzichten buitengewoon goed is aangepast. De volledige lijst der eenlettergrepige vlaamse woorden blijkt sedert den tijd van Stevin zelf nooit gepubliceerd geweest te zijn. J. Rombouts blijkt de schrijver te zijn die, in een volksuitgave, het best het streven van Stevin voor de taal heeft uiteengezet; zijn verhandeling staat onder den invloed van Steichen, Quetelet, Brialmont, Cornette, Goethals, De Cock; hij stelt Stevin historisch in zijn tijd en met nadruk dringt hij op de woordenschat aan, en op de noodwendigheid de volkstaal niet te laten verlagen. Stevin werkt het verval van de volkstaal tegen, vooral door de groeiende invloed van het humanisme in gevaar gebracht; hij zoekt de volkstaal te verrijken om ze ten dienste van de gemeenschap te stellen. Aldus verschijnt Stevin als een merkwaardige voorloper van de taalstrijd in ons land. Om aan die taal de nodige geschiktheid en waardigheid te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzekeren moet zij de inhoud der gedachte verklaren, zij moet zich geschikt lenen tot samenvoeging, zij moet den hoorder het doel van de spreker gemakkelijk doen begrijpen, zij moet de hulp van uitheemse woorden kunnen missen en aldus de nodige hulp vinden in haar eigen waarde. Simon Stevin heeft het bewijs gegeven dat hij in de talen zeer ervaren was. Zijne verhandelingen heeft hij oorspronkelijk in het Nederlands geschreven. De taal was voor hem het werktuig waarmede de wetenschappelijke kennis tot de volkslagen moest doordringen, en daarom gebruikte hij die volkstaal die hij zocht volgens de noodwendigheden aan te vullen en te zuiveren. De Vlaamse taal achtte hij rijk en sterk genoeg om met nieuwe woorden alles uit te spreken, terwijl de Franse taal verplicht is tot oude talen haar toevlucht te nemen, en aldus uitdrukkingen te smeden, niet voor eenieder verstaanbaar. GoethalsGa naar voetnoot(21) in zijn Notice historique van 1842 is van oordeel dat Stevin eenvoudig logisch dacht en handelde: terwijl de handel eiste dat de wiskunde in het onderwijs dringen moest, beweerde standvastig Stevin dat de lessen over exacte wetenschappen in de moedertaal dienden gegeven te worden. Wel is waar scheen het een zonderlinge nieuwigheid die talrijke moeilijkheden kon ontmoeten. De Franse taal had gewoonlijk de voorkeur, maar Stevin nam de verdediging van het Vlaams dat hij als de beste taal van de wereld beschouwde; in werkelijkheid was zulke opvatting normaal om dat zij met al de eisen der wetenschappen overeenkwam. Adolphe QueteletGa naar voetnoot(22) heeft die opvatting van Simon Stevin begrepen als hij herinnert wat Stevin zelf zegt, dat het moeilijk is gestadig woorden te moeten onthouden, die zwaar en lastig zijn en de vooruitgang belemmeren. In zijn klein overzicht ‘De Taal der Vlamingen’ (1925) noemt Vercoullie Simon Stevin alleen als de geleerde die zijn taal boven het Grieks stelt, omdat ze bepaalder en duidelijker is; op p. 59 komt een bladzijde uit de Beghinselen der Weeghconst over de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weerdicheyt der Duytsche tael. Maar over het ontstaan van de technische taal spreekt Vercoullie zich niet uit. Welke waarde zou de bewijsvoering van Stevin, in de taalstrijd van het begin dezer eeuw, toch hebben gehad, als hij op sterk kernachtige wijze de Vlaamse taal zo hoog schatte, dat hij de andere talen bijna verwierp? Maar ja, Simon Stevin was vooral een beoefenaar der wetenschappen; een wetenschappelijk voortbrengsel uit de 16e eeuw wordt toch zelden gelezen.
III. Zoals hoger gezeid werd de volledige lijst der 1428 vlaamse naam- en bijwoorden, en der 742 Vlaamse werkwoorden uit een enkele lettergreep, sedert den tijd van Simon Stevin nooit meer in het licht gegeven. Die lijst is stellig een merkwaardig document. Als een hulde aan de scherpzinnige wetenschap van Simon Stevin wordt hier die lijst, in fotocopie teruggegeven, zoals die lijst in ‘De Beghinselen der Weeghconst’ van 1586 voorkomt. Het publiceren van deze lijst werd ook op de vergadering der Academie van 21 April 1948 gewenst. In zijn hoofdstuk Stevin de Taalkundige herinnert A. De CockGa naar voetnoot(23), in zijn uitstekend boekje, wat B. HuetGa naar voetnoot(24) verklaarde: ‘Wij bezitten eene leer der taal van Vondel. Eene leer der taal van Marnix is gevraagd.’ De Cock voegt er bij: ‘Het trio zou voltallig zijn, indien dezelfde belangstelling zich ten aanzien van Stevin's taal openbaarde.’ Tot heden toe is deze leer nog niet ontstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Na de uiteenzetting van de verdiensten van Simon Stevin op het gebied van de taal, zullen wij in een overzicht aanduiden hoe de letterkunde die verdiensten aan waarde heeft geschat; het gebeurde vooral onder vorm van verzen; ik zeg verzen, niet gedichten, want de meeste van deze teksten met de beste wil opgesteld, hebben met de dichtkunst niets te maken; zij verschenen dikwijls ter gelegenheid van bijzondere plechtigheden. Reeds vóór 1800 hadden verscheidene letterkundigen hun stem laten horen. Dom. Baudius in zijn Poemata (1640) heeft in het latijn de lof van Stevin gezongen. De theoretische wiskundige wordt eens een practische ingenieur als hij een autowagen bouwt, door zeil en wind in beweging gebracht. Daarover kwam niets tot publicatie in den vorm van een technische verhandeling; alleen zijn schetsen overgebleven waardoor wij een duidelijk begrip van de uitvinding hebben vernomenGa naar voetnoot(25). Hugo Grotius heeft de reis met de zeilwagen medegedaan, en herinnert de reis door de volgende verzenGa naar voetnoot(26): Acht en twintigh zijn van dit Gespan gedragen
't Getal alleen ons doet verwondren van de Wagen:
Noch meer 't gewicht van dien doet schricken ons verstant;
Oranjen is daer eerst des Hemels liefste pandt;
Den broeder van den Heer der Deenen is daer mede:
Graef Hendrick: oock die naest sijn Broeder is de tweede
Daer onse taeck op steunt: en 't Huys van Nassous eer,
Veel krijghsliê wijt beroemt, en Duytsche Vorsten meer:
Den Heer van Busenvael die is daer oock 't aenschouwen
Des grootsten Koningsbeelt, mijn ciersel en vertrouwen:
Den bloem van Engeland en Vranckrijck vroom gemoet
Zijn tegenwoordigh daer, en 't Hollandtsch edel bloedt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den Spanjaert is getuygh gevangen hier te landen,
Die ooyt was Admirant der Arragonsche stranden:
En onder al het Vreemdt dat hier is omgegaen,
Van sijn Gesanten, sal den Keyser dit verstaen.
Want wat wil ick hier doch de stuurluy gaen verhalen
En 't Wagevolck, en die 't zeyl hoogen en doen dalen?
Soo ick mij noemen na bij sulcke Heeren magh,
't Is moogh'lijck dat men mij mêe onder allen sagh.
Hugo De Groot heeft ook de zeilwagen in Latijnse verzen behandeld, en de Latijnse verzen werden door Pars en door Vollenhoven in 1688 vertaald.
Puntdicht XIX van Hugo de Groot luidt: Ventivolam Tiphys deduxit in aequara navim,
Jupiter in stellas aethereamque domum.
In terrestre solum virtus stevina: nam nec
Tiphy tuum fuerat, nec Jovis istud opus.
door J. Vollenhoven vertaalt als volgt: Een schip van Tifis eerst gebouwd, doorsneed de baren,
't quam door Jupijns bevel de starren ingevaren.
Een zeilend schip te lande is 't konstwerk van Stevijn,
Want zulken wonder wrocht noch Tifis noch Jupijn.
Puntdicht XV komt uit de pen van Pars aldus in het Nederlands te voorschijn: De Wagen had tot vragt twee tien en acht personen,
Op dat 't getal ons selv verbaast maakt en verrukt,
Dog wie zij waren 'k zing liefst op met hogen tonen:
Vorst Maurits, ...
In een gedicht van Geraard Brand, betreffende Catharina Rooseboom, de echtgenote van J. Vollenhove, vinden wij vier verzen over Stevin: Stevyn haar groot vader adem haalt
De grootvaar die held Maurits hov' vereerde
Hem 't land ten dienst, de nutte wiskunst leerde
En Hollands taal holp bouwen met sijn pen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verhaeghe in zijn redevoering van 1821 begint met 6 verzen van Jan Frederik HelmersGa naar voetnoot(28). Hier staat Stevyn ter zy van Neêrlands grootsten held,
Daar hij het Statenheer op zijnen hoefslag stelt,
En Nederlands Vauban slaat hier een'gordel schansen
Om onzen ringmuur heen, met bolwerk, mijn en transen,
Waar achter d'overvloed een lucht van rozen kweekt,
En mavars donder sterft, waar onze koehoorn spreekt.
In het 5e deel der Bataafsche Maatschappij voor Taal- en Dichtkunde wordt bewezen dat de wis- en natuurkundige wetenschappen, voor een duidelijke verhandeling in het Nederlands vatbaar zijn. J.V. Dyk uit Vlaardingen dicht vijf strofen in 1785 ter ere van Simon Stevin, waarvan hier de eerste en de laatste betreffende een droom van iemand die zeker geen optimisme kent: I. Maar neen, de wiskunst sprak verplichtend:
Heur wet was raadend en verlichtend,
Werd aan elks oordeel toebetrouwd.
Heur woord, beminlijk om zich zelven,
Drong zachtjes door de spreekgewelven:
Zij had Stevijn tot troonherout.
V. Maar 't volk dat naauwlijks tien kan tellen,
Wilde aan de wiskunst wetten stellen,
Vervloekte dezen schoonen vond,
Verstoorde mijn genoeglijk droomen,
Zoo dat ik, tot mij zelf gekomen,
Nog in den ouden chaos stond.
Op 9 Januari 1821 werd door de Maatschappij voor Taal- en Letterkunde te Brugge een wedstrijd geopend voor een lofrede op Simon Stevin. De uitgeloofde gouden erepenning werd aan R.H. van Someren uit Rotterdam toegewezen. Het gedicht werd gedrukt in de verhandelingen van genoemde maatschappij van 1821 pp. 77-83 en maakt ook deel van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tweede boekdeel der gedichten van van Someren verschenen te Amsterdam in 1822 bij Vander Hey, pp. 1-21. Het stuk bedraagt 2 zangen; de eerste met 200, de tweede 150, te samen 350 verzen. Het begint aldus: Vlecht, Zangster! voor Stevyn, den roem der Bruggenaren,
Een' onverwelkbren krans van eik en lauwerblaren;
en eindigt, als gevolg van een soort uitputting: Uw glorie blindt me! ik zwijg... ik heb geen zangen meer!
Als typische verzen kunnen worden aangehaald: Niet die ijskoude leer van cirklen en van hoeken,
Werktuiglijk zaamgelijmd uit stroeve, dorre boeken.
Daar schiep hij, als een God, op Schneevnings effen Stranden,
Een landschip, nooit gestuurd door zwakke menschenhanden,
De rijke taal, waar Hooft, waar mijn Stevyn, in schreven
Is keurtaal voor het Schoon, het eedle, 't kunstverheven.
Waar schuilt, waar rust, Stevyn! uw lang verteerd gebeente?
Waar praalt uw borstbeeld, zuil of marmer' grafgesteente?
Als wij ons willen herinneren dat het stuk in 1822 in het licht werd gezonden, dan valt aan het echt lyrisme van van Someren's voortbrengsel niet te twijfelen. J.C. Voorduin heeft in 1823 een Laudatio Simonis Stevini geschreven; E.J. Potgieter heeft Stevin in zijn Liedekens niet vergeten (Amsterdam 1840). De Maatschappij voor Tooneel en Letterkunde onder zinspreuk ‘Yver en Broedermin heeft de bekroonde werken op Simon Stevin in 1846 verenigd. Prudens Van Duyse liet in 1846 een bundeltje gedichten (51 pp. Gent) verschijnen, getiteld De Zeilwagen van Simon Stevin, naar de latijnse gedichten van Hugo Grotius, met Stevin's zinspreuk: Wonder is gheen wonder. Ook wordt Stevin genoemd door Van Duyse in zijn Dichtstukken naer Voorduyn (Brussel 1846), in de Weeclachte in 1846 te Nieuwpoort uitgegeven; in het Volksleesboek van Dautzenberg en Van Duyse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Brussel 1854 pp. 124-130) wordt Stevin vermeld. De Zeilwagen van Prudens Van Duyse verdient wellicht met zijn zes strofen volledig hier opgenomen te worden. De zeilwagen
I. Mijn Vorstlyk leerling, gy, die schittrend zegepraelde
Bij Nieupoorts duinen, waer gij als een Engel straelde
Gezonden door de wrake Gods
Tot den Sennacherib, die Nederland verpletterde,
Hoe forsch klonk de bazuin, die 't aerdryk overschetterde,
Op zulk een zending trotsch!
II. Niets faelt er aen die eer dan slechts een zegewagen
Waarin Mendoza zelf gedragen,
Verbaesd ter neder zie op 't onvermande land.
Dit zij uw kapitool, dat zielsverwondring bare:
Een zegekoets, waarop uw stam verheerlijkt vare,
En die bestuerd zij door uw vorstelyke hand!
III. Myn vriend (zegt Maurits), dien ik meester blij mag noemen,
Vry moogt ge 's Heeren arm in deez' myn zege roemen.
Hem, die tot zwaerd my koos, en zond;
Heb dank! Uw boezem gaat van Scheppings aandrift zwanger.
Wenk: dat uw kunstgewrocht verschyne; toef niet langer,
En dat de Roem te saem ons beider naem verkond!
IV. Nu wenkt Stevin: de wonderkoets rolt nader.
Zij draegt en wiel, en dubble mast, en zeil te gader.
De Vrye Statenvlag waeit van haer top. De Vorst
Grypt in zijn vuist het roer. Mendoza zelf stapt binnen:
De wind steekt op; de koets beweegt, by zwellend linnen,
En fladdert henen fier op d'eerlast dien zy torscht.
V. De Nederlanders staan op 't zwellend duin, bij drommen,
Met uitgerekten hals te staren; en verstommen
Om de eêlste zegekoets, die immer held beklom.
Straks zagen zy een schip, nu zien ze een Condor zweven,
Nauw de aerde rakende, en het woelig aengeheven:
Leev' Maurits! leev' Stevin! dreunt, dondrend, de oevers om.
VI. Held Maurits zit aen 't roer: de koets is naer de golven
Gedaeld, en menig waent zich reeds in zee bedolven:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daer rolt zy weder langs het strand: Mendoza staet
Verstomd om 't Nederlandsch genie, stout uitgeklonken
In held Stevin's vernuft, en Maurits' oog schiet vonken
Bij zyn volmaekte zege, aen 's Bruglings roem gepaerd.
Het zijn verzen, doch zonder poëzie; gelegenheidsverzen om de ontdekking van een werktuig te roemen. Welk gedicht echter verdienen niet Stevin's statica en hydrostatica, waartegen de zeilwagen slechts een speeltuig toch kan worden genoemd. De verzen behoren zeker niet tot de beste van Prudens Van Duyse. Het verzenstuk De Zeilwagen maakt deel van het vlugschrift van Van Duyse te Brussel in 1846 (XXVIII + 78 pp) verschenen en getiteld: Simon Stevin naer Voorduin's bekroond werk met eenige dichtstukken. Daarin vindt men een lofrede, aanteekeningen, het opschrift voor het standbeeld, het zangstuk Daer staat Stevin, een cantate getiteld De Dood van Simon Stevin en een ballade Simon Stevin. Het standbeeld van Simon Stevin werd te Brugge de 26 Juli 1846 ingehuldigd; Prudens van Duyse had een zangstuk geschreven Daer staet Stevin, in muziek gebracht door Bauwens, kapellemeester van O.L. Vrouwe kerk te Brugge, dat niet werd uitgevoerd. Daarentegen had Armand Inghels een frans gedicht geschreven, dat door Jules Busschop op muziek werd gezet, en aanleiding gaf tot de cantate bij de onthulling gezongen; dit gedicht schijnt geen hoge literaire waarde te hebben, zoals men hier onder kan oordelen: O Bruges, cité noble et fière,
Montre-toi brillante à nos yeux;
Déroule ta vieille bannière,
Reprends ton sceptre glorieux.
Le Beffroi, signal d'allégresse,
Fait retentir sa voix d'airain,
Son hymne monte avec ivresse:
Gloire à Bruges! honneur à Stevin!
O cité tutélaire
O bel astre eclipsé
Que ton présent s'éclaire
Au soleil du passé.
Sur toi, noble patrie,
S'élève un jour nouveau.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stevin, ton grand génie
S'éveille du tombeau;
Sa gloire t' indemnise,
Il plane glorieux!
Et le bronze éternise
Ses traits majestueux.
Chantons! à sa vue
Notre âme est émue.
Devant sa statue
Découvrons notre front;
Honneur au vrai sage,
A lui notre hommage,
Devant son image
Nos fils s'enflammeront.
O Bruges, cité noble et fière
enz... (als refrein).
Het opschrift in vier versregels voor het standbeeld zijn van Prudens Van Duyse en luidt: Stevin, die binnen Brugge ontsproot,
De man zoo nederig als groot,
Die in de wiskunst wondren schiep,
Als zij nog voor Europa sliep.
Wij buigen met eerbied voor Simon Stevin's genie; dat doen wij moeilijker voor de verzenstukken die hem geestdriftig roemen.
Maart 1948
P.S. Einde 1948 kreeg ik een boekje te lezen: Simon Stevin door Daniel Dumon (Tielt, Lannoo, sd, 134 pp). Het is eene soort van roman waarin de geschiedenis wordt verwaarloosd; het zij me voldoende ‘Stevin, hoogleraar te Leiden’ onder andere vergissingen te citeren. |
|