| |
| |
| |
De geestelijke waarden in het onderwijs
Door Prof. Dr Leo van Puyvelde
Bestuurder van de Kon. Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde.
De inzinking en de verwarring, ontstaan uit den oorlog, doen onze politici, en gelukkig eveneens onze denkers, uitzien naar de geschikste middelen om onze volkskracht tot haar volle vermogen te spannen. Zij beschouwen als een van de heilzaamste middelen: het verbeteren van het onderwijs. En terecht: het onderwijs bereidt de mannen en vrouwen van straks, en het heeft verbetering hoogst noodig. Doch, niet zoodra is er sprake over wat te verbeteren is in ons onderwijs, of de meeningen loopen uiteen. De gewiksten hebben het over een nauwkeuriger aansluiten van de verschillende graden in het onderwijs, van den kindertuin af tot de hoogeschool; zij spreken van in-een-schakeling en van eenheid. Velen verlangen het invoeren van nieuwe leerstoffen, het uitbreiden van in hun oog belangrijke vakken. Anderen spreken over het aanwenden van nieuwe, praktischer methoden. Zeldzaam zijn zij die de programmas willen vereenvoudigen en spreken over het nadeel van de overlading.
Dit zijn echter pleisters op een houten been. Het heele stelsel van ons onderwijs is wormstekig. Heil kan alleen verwacht worden van een heropbouw van den grond af, en op stevige grondslagen.
Ik heb het gewaagd daarover te spreken in een artikel, vier jaar geleden verschenen in het Engelsch in het tijdschrift ‘Belgium’ dat gedurende den oorlog verscheen te New York, en eveneens in een verslag medegedeeld aan mijn collegas in de Staatscommissie tot de hervorming van het onderwijs. Ik geloof dat ik in de woestijn heb gepredikt: niemand is ingegaan op dit artikel en in de Staatscommissie heeft niemand over mijn verslag gesproken. Toch meen ik het mijn plicht daaromtrent opnieuw in het openbaar mijn meening mede te deelen, en wel in deze Academie. De Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde heeft zich steeds als eerste doeleinde voor haar werking gesteld het bevorderen van onze cultuur, en van
| |
| |
hieruit moeten de klokken geluid worden als er nood is in het land.
Van hieruit, meen ik, kan het best aan ons volk gezegd worden: willen wij het gehalte van onze menschen verbeteren, dan moeten wij de geestelijke waarden in ons onderwijs naar voren halen.
Het laten gelden van de geestelijke waarden beteekent: minder kundigheden mededeelen en meer den geest en het karakter vormen, het beteekent den voorrang geven aan de redeneering op de observatie, aan het verstand op het geheugen, aan de metaphysica op de natuurlijke wetenschappen, aan het zich nauwkeurig uitdrukken in de moedertaal, op het aanleeren van vele talen, aan het karakter op de kennis, aan den geest op de materie, met één woord, aan de opvoeding op het onderricht. Het beteekent: het geheele onderwijs doordringen met de hoogspanning van spiritueel leven. Dit is gauw gezegd, en misschien even gauw aangenomen. In werkelijkheid komt het neer op een grondige wijziging, op een omwenteling van ons onderwijsstelsel.
Wij hebben tot hiertoe veelweters willen voortbrengen. Wij moeten in de toekomst flinke menschen vormen. Om dit op een slag begrijpelijk te maken, zal ik zeggen: wij moeten menschen vormen als de Angelsaksers en niet als de Duitschers. Waar zijn nu de Duitschers met al hun toegepaste wetenschap? Wanneer het erop aan kwam hen, ook op dit gebied, te verpletteren, hebben de Angelsaksers getoond dat zij ten slotte den vooruitsprong van de Duitschers op het gebied van materieel tuig op korten tijd konden inhalen. Omdat hun zeer speciaal opvoedingsstelsel bij hen het denkvermogen, het initiatief, het karakter had ontwikkeld. Ik heb heel wat gezien, ter plaatse, van het onderwijs in de Vereenigde Staten en in Groot-Britannië; ik mag eveneens zeggen ons eigen onderwijs eenigszins te kennen doordat mijn loopbaan mij in rechtstreeksche aanraking heeft gebracht met verscheidene graden van het officiëel en van het vrij onderwijs. En ik meen te mogen zeggen: de opvatting in de beide onderwijsstelsels gaat in verschillende richtingen.
In de Angelsaksische landen bekommert men zich, in de eerste plaats, om de vorming van de persoonlijkheid van den leerling. Men onderwijst heel wat minder vakken. Men zorgt voor algemeene ontwikkeling van den geest: aan de Harvard universiteit te Cambridge in de Vereenigde Staten eischt de voor- | |
| |
zitter Prof. Buck, dat al de studenten- specialisten ook leergangen volgen van algemeene beschaving. Men ontwikkelt in de Angelsaksische landen, in den lageren, middelbaren als hoogeren graad, de opmerkingsgave, de redeneeringskracht, de wilskracht, het aanpassing- en uithoudingsvermogen, het vlug nemen van beslissingen, het verantwoordelijkheids-gevoel, het plichtsgevoel, het beheerschen van zijn hartstochten, den eerbied voor zichzelf en voor anderen, en heel wat meer hoedanigheden. Ik heb jaren gewoond dichtbij Eton-college. Mijn eerste reactie was minachting voor de geringheid van het aantal vakken, die een leerling moet kiezen en van de uren aan het onderricht besteed, en ook nog verwondering voor de groote vrijheid waarover de leerlingen beschikken. Doch toen ik deze school beter leerde kennen, ben ik er een bewonderaar van geworden; ik heb gezien hoe men menschen vormt en niet vaten van geleerdheid, hoe men zelftucht en initiatief aankweekt, hoe de leerlingen zelf de discipline doen heerschen, hoe een comité van leerlingen zelfmachtig mag oordeelen over alle loopende tuchtzaken. Ik heb kunnen vaststellen dat deze ‘public schools’ in Groot-Brittannië als in de Vereenigde Staten, en ook nog de hoogescholen, menschen vormen, die zich in het leven uit den slag kunnen trekken, menschen, die zin hebben voor het gemeenebest en met wie het gemakkelijk is te leven. Dit doen zij, omdat zij spirituëele en zedelijke richtsnoeren hebben, die honderd jaar geleden vastgesteld werden door den grooten opvoedkundige Thomas Arnold, wiens leuze was de jeugd op te leiden ‘to be Christians, gentlemen, scholars’.
Wanneer wij onze scholen met de hunne vergelijken zal ik grif erkennen dat het onderricht, bij ons gegeven, op zijn minst zoo goed is als dit in de Angelsaksische landen. Ons onderwijs brengt menschen voort, die uitstekend hun vak kennen, zij het van hoogeren of lageren graad, en die hun ambt of ambacht grondig kunnen uitvoeren. Onze geneesheeren, onze advokaten, onze rechters, onze ingenieurs, onze leeraars, onze ambtenaren en vooral onze ambachtsmenschen en arbeiders weten er zooveel van als die van elders, en misschien iets meer. De vraag is echter: heeft ons onderwijs genoegzaam den veelvuldigen aanleg ontwikkeld, die in ons volk opgesloten ligt? Heeft het onderwijs er hoofdzakelijk voor gezorgd van de leerlingen menschen te maken, die zelfstandig kunnen denken, logisch rede- | |
| |
neeren, juist oordeelen, die zich overal kunnen doorheen slaan, zich eerlijk kunnen gedragen, tevreden zijn, leven en laten leven, en bekwaam zijn anderen te leiden? Men heeft bij ons de scholen vermenigvuldigd, het onderwijs uitgebreid, specialisten aangesteld voor het aanleeren van alle soorten van vakken. Wij hebben geen analphabeten meer. Eenieder kan lezen en schrijven. Maar heeft men geschikte menschen voor de samenleving opgekweekt?
Het heil verwacht ik niet van de lessen in godsdienst en nog minder van een leergang in de moraal. Zulke leergangen zijn te dogmatisch en hebben weinig vormende kracht. Wat zouden wij hebben aan een leergang in burgerlijke opvoeding, waarvan men nu spreekt, en waarvan men de princiepen wil vinden in deze van de Belgische grondwet. De vier vrijheden van de grondwet zijn een magere pitantie voor het onderhoud van het zedelijk leven. Men spreekt ook van de opvoedende kracht van de wetenschap. Wat zijn zij waard, de wetenschappelijke waarheden? Zij veranderen naarmate de wetenschap evolueert. Het Darwinisme, waarbij het vorige geslacht zwoer, is zijn zachten dood ingegaan, en het Freudisme is slechts een voorbijgaande wetenschappelijke mode. De wetenschappelijke waarheden van vandaag zijn de leugens van morgen. Hoe kan men zich indenken dat de huidige jeugd, door de vele ontgoochelingen zoo sceptisch aangelegd, zich zou tevreden stellen met de weinige zekerheden, die wij kunnen vaststellen in de glazen buizen van een laboratorium of onder den microscoop? Zij staat op een tweesprong. Ofwel is zij bereid zich over te leveren aan de wanhoop, die een uiteenspringen van alle atomen voorziet, en dan zal zij zeggen: waarom zou ik uit het leven niet halen alles wat er voor mij uit te halen is, zelfs ten nadeele van de anderen? Ofwel zal zij zich hechten aan ruime en bestendige waarheden eh aar leven ernaar richten. Zij heeft een hekel aan de kortstondige levensrichtingen, die uit de wetten van de laboratoriumwetenschap te halen zijn. Zij wil doordringen tot het probleem van het leven en zich de vragen stellen van het waar-vandaan en het waarheen, zij is bekwaam verder te schouwen dan het domein van de natuurkunde en te zoeken naar metaphysische, essentiëele waarheden.
En daarin moet de school haar behulpzaam zijn, wil zij nuttige menschen voor de maatschappij vormen.
Zij, die de scholen in handen hebben, als zij uit hun sluimer
| |
| |
ontwaken, zullen er zich bewust van worden dat, in deze tijden van ontaarding, de materialistische periode van de Westersche beschaving ten einde loopt. De beide laatste oorlogen zijn de stuiptrekkingen van het materialisme. De vreeselijke gebeurtenissen van deze oorlogen hebben bewezen waartoe de toegepaste wetenschappen ons kunnen leiden: tot aan den boord van het menschelijk verderf. De toegepaste wetenschappen hebben ons wel eenig comfort kunnen brengen, niet de welvaart en het geluk voor het menschdom. De jeugd weet het. Zij weet dat de mensch van vandaag tal van slapende krachten van de natuur aan zijn wil heeft onderworpen, dat wij gebruik maken van den stoom, van de electriciteit, van de radioactiviteit, van de ethergolven en de atomen. Wij genezen ziekten, wij behouden meer gezondheid, wij verlengen het leven, en maken het gemakkelijker. Maar de maatschappij gaat kreupel. Er zijn millioenen en millioenen werkloozen, millioenen en millioenen hongerlijders, millioenen en millioenen mistevredenen en ijverzuchtigen. Ons modern tijdvak heeft meer oorlogen gekend dan gelijk welke andere periode uit het verleden. En welke oorlogen! Wereldoorlogen, die massas slachtoffers hadden in velerlei landen. Oorlogen, die door de toegepaste wetenschappen gevoerd werden. Duitschland stond aan de spits van de geleerde wereld, en wat heeft het gebracht? Een lijden voor velen, een lijden zooals het menschdom er geen gekend heeft in zijn geheele geschiedenis. Wat beteekent de wetenschappelijke beschaving? Japan leert het. Vijftig jaar geleden is het opgestaan uit zijn barbaarsche middeleeuwen. Het heeft onze kleedij aangenomen, onze levenswijze, onze finantiën, nijverheid, handel, en onze economie, die de leidende standen heeft verrijkt en de arbeiders heeft verlaagd. Het heeft onze wetenschap aangeworven, onze telegrafen, onze vliegtuigen, onze onderzeeërs en onze kanonnen. Het heeft echter nagelaten onzen schat over te nemen van gedachten en moreele
waarden, die twintig eeuwen christelijke opvoeding in onze beschaving hebben achtergelaten, zelfs bij de niet-geloovigen. En het is wild en wreedaardig gebleken.
Dit moet ons een les zijn. Onze beschaving kan alléén gered worden, wanneer wij de geestelijke waarden hooghouden. Wij hebben te veel belang gehecht aan wat kan ontleed, gewogen en geteld worden, aan de natuurwetenschap en de mekaniek. en aan de stoffelijke welvaart die daardoor kan worden verworven,
| |
| |
Met mijn eigen ooren heb ik een rector van een van onze universiteiten in een academischen raad de verbazingwekkende getuigenis hooren afleggen: ‘alleen kan als wetenschap gelden, hetgeen rechtstreeks bijdraagt tot de stoffelijke welvaart van het menschdom’. Het intellectueel genoegen van de studie, het esthetisch genieten, de moreele voldoening, alles wat behoort tot het leven van den geest gold voor heel weinig. Dit was goed voor de oogenblikken waarin men hunkert naar teruggetrokkenheid, naar ontspanning, op een zondag, in de verlofdagen, bij het avondlicht. Men studeert om een ontdekking te doen, men bezoekt een museum als men op reis is, men gaat naar het theater om zich te ontspannen, en de moraal is goed als men zich in den schoot van zijn familie bevindt. De moraal! Zij wordt gehuldigd in onze zonen, die hun jong leven hebben opgeofferd voor de vrijheid van ons land, maar hoevelen durven aan onze zonen en dochters den plicht voorhouden opofferingen te doen om hun leven zuiver te bewaren of de sociale orde te bevorderen?
De moderne Staat wil zich inlaten met de opvoeding van de jeugd. Doch zoodra het gaat over moreele begrippen, moet hij zich onbekwaam verklaren, op een wijze waarover hij in elk ander geval zou beschaamd wezen. Hij verlangt scholen in te richten, programmas op te stellen, artisten te vormen in zijn kunstinrichtingen, de wetenschap te bevorderen in universiteiten en academies. Hij geeft in zijn scholen een theoretischen leergang in de moraal. En verleent onderscheidingen aan wie een heldendaad verricht. Verder gaat hij niet op het gebied van de geesteswaarden of op dit van de moraal. Neen toch, hij beschikt verder over den dwang van de wet en den arm van den gendarm om zekere regels van de moraal niet openbaarlijk te laten overschrijden. Wat de menschen binnenhuis verrichten, hoe zij denken en voelen, hoe zij het leven opvatten, wat zij meenen over hun verhouding tegenover het heelal en het bovennatuurlijke, hoe zij hun betrekkingen opvatten met hun medemenschen, naar welke princiepen zij hun leven willen richten, dit alles gaat den Staat niet aan. Het geestelijk leven van de burgers is voor hem van weinig belang. De gedachte is iets voor persoonlijke consumptie. Eenieder is vrij te denken wat hij wil; denkt hij anders dan degenen die den Staat leiden, dan gebeurt het dat hij weinig geniet van de voordeelen die de Staat uitdeelt, maar hij is vrij te denken wat hij wil. Een dichter, een schrijver,
| |
| |
een kunstenaar, een geleerde, zij denken en doen wat zij willen, zij mogen zelfs sterven van honger: de Staat bemoeit er zich niet mede; zij zijn zonderlingen, zij zijn zoete droomers en een beetje in den wind; éénmaal zal de Staat aan hen denken: zij winnen toevallig een prijs dien hij eens voor altijd op zijn budget heeft ingeschreven, hij decoreert ze, en richt hun een standbeeld op, wanneer zij, na hun dood, roem hebben verworven. Wat zou hij meer doen? Zoozeer is bij ons de philosophie van de sceptische edellieden van de XVIIIe eeuw en deze van het materialistisch positivisme van de XIXe eeuw nog levendig en in eere, dat onze staatslieden beweren dat het geestelijk leven van de bevolking hun niet te zeer moet aanbelangen.
In de Angelsaksische landen denkt men er anders over. Gedurende de grootste beproeving die het menschdom onderging, gedurende de overweldiging van West-Europa door den almachtigen Duitschen Staat, hebben de voornaamste staatslieden van Groot-Britannië en van de Vereenigde Staten, in het Atlantisch Charter, plechtig verklaard dat, na de beproeving van dezen oorlog, het leven van de natiën zal moeten gevestigd worden op de christelijke grondbeginselen. Met dit doel voor oogen, hebben de Angelsaksische volkeren, ons verlost van de materialistische Duitsche macht. Ons blijft nu over het leven in België te hervormen; en waar zijn nu onze staatslieden om ons Belgisch gemeenbest herop te bouwen op de vaste gronden van de algemeen christelijke beginselen, waarop zeer langzaam onze beschaving zich heeft gevestigd? Waar zijn onze staatslieden, die het aandurven ons onderwijsstelsel, dat eenieder als verouderd aanschouwt, geheel uiteen te rukken en op deze vaste basis herop te richten? Men heeft zoo pas een nieuw wetsontwerp voor de hervorming van het onderwijs ingediend; er wordt wat gewijzigd, hier en daar, maar het systeem blijft hetzelfde: men zal voortgaan ervoor te zorgen dat elk burger kan lezen, schrijven, rekenen, zonder er zich veel om te bekommeren wat hij leest, schrijft of rekent - eerlijk of oneerlijk; men zal voortgaan ervoor te zorgen dat de jonge generaties zich dagelijks zouden wijden aan hun bepaalde bezigheden, steeds dezelfde, in laboratoriums of fabrieken, in bureaux, consultaties, magazijnen, zonder een ander genot voor den geest dan een avondconcert, een theaterstuk, een cinema, een dansavond of een vacantie. Wie waagt het een heele revolutie uit te roepen in het onderwijs en dit
| |
| |
stelsel onderste boven te werpen? Wie durft het aan te eischen dat al onze scholen, van laag tot hoog, zooals in de Vereenigde Staten en in Groot-Britannië, in de eerste plaats zorgen voor de geestelijke opvoeding van de jeugd? Wie eischt dat de princiepen van een hooger leven het schoolleven doordringen en ook het onderwijs van de vakken, dat het genot van het klare denken, het genot van een evenwichtig moreel leven, het genot opgewekt door poëzie, muziek en plastische kunst niet langer het voorrecht zouden zijn van enkele uitgelezenen, maar van de massa?
Hoe er toe geraken?
Zullen wij aan den Staat opdragen den geest van het onderwijs te regelen? Hij heeft zich daartoe onbekwaam bewezen en beweerd. Wel, laat het privaat initiatief de scholen inrichten en leiden, laat een raad van ouders zich voegen bij den raad die elke school leidt, en laat de Staat er zich bij bepalen de scholen te inspecteeren en de goede scholen ruim te subsidiëeren. Dit wordt gedaan in Angelsaksische landen en in het nabije Nederland; en men is er gekomen tot den schoolvrede, die wij in België zoozeer noodig hebben.
De ééne school naar eenzelfde voorschrift heeft failliet geleden. Ik pleit voor de vermenigvuldiging van de vrije scholen van allerlei richtingen. De veelvuldigheid en de verscheidenheid schrikken mij niet af. Laten er scholen zijn voor allerlei denkwijzen en geschikt voor allerlei aanleg, voor allerlei noodwendigheden, allerlei vakken. Maar alle moeten als eerste doel hebben den mensch te veredelen en als tweede doel kundigheden mede te deelen.
De Staat kan aan de scholen, die alle vrij zijn, ruime toelagen verleenen: dit zal hem trouwens minder kosten dan het huidig stelsel. Door zijn toelagen zal hij het recht hebben op toezicht, en zijn toelagen kan hij laten afhangen van bepaalde eischen: hij kan opleggen dat de opvoeding verzorgd zij, hij kan een minimum van programma voorschrijven, hij mag eischen dat de beide landstalen op grondige wijze aangeleerd worden, hij mag verlangen dat de lokalen gezond zijn, hij kan voorschrijven dat het leeraarskorps voldoende opgeleid worde en genoegzaam betaald.
De rest zal wel gebeuren ten gevolge van de onderlinge wed- | |
| |
ijver tusschen de scholen; deze wedijver zal opvoeding en onderwijs steeds verbeteren.
Dit lijkt te schoon om waar te worden. Het lijkt te eenvoudig om onzen ongelukkigen en ingewikkelden schoolstrijd op te lossen. Toch geloof ik dat deze droom werkelijkheid kan worden, wanneer de besten van den lande, en in de eerste plaats degenen die buiten de politiek staan, de gedachte willen verspreiden. Anderen zullen deze gedachte wel in wetsvorm omzetten en het publiek ervoor warm maken.
Dat het publiek ervoor kan warm gemaakt worden betwijfel ik geen oogenblik. Ik heb vertrouwen in het gezond verstand van onze bevolking. Zij heeft, voor de tweede maal, haar samenhoorigheid beter aangevoeld onder een vreemde bezetting en zij is bereid oude veeten in den doofpot te stoppen en, gezamenlijk, te werken voor een algemeen belang. Voor de tweede maal ook heeft zij de brutale overmacht gevoeld van het overgeleerde, materieel welvarend Duitschland en, bij deze gelegenheid, heeft zij ook kunnen vaststellen dat de materiëele beschaving, hoe hoog ook opgedreven, geen betere menschen maakt, dat de domme kracht van de toegepaste wetenschap, wanneer ze eenmaal losgelaten wordt, de stoffelijke goederen en welvaart verplettert, en dat alléén de geestelijke krachten hun waarde behouden. De verwildering en de algemeene verarmoeding, die de oorlog na zich sleept, zullen haar verder tot nadenken brengen en haar doen begrijpen dat in den mensch slechts één ding groote waarde heeft: de ziel, en dat het ware geluk bestaat in de onbelemmerde werking van de ziel, dit is van het verstand, strevend naar het begrijpen van de natuurlijke en de bovennatuurlijke waarheid, en van den wil, strevend naar alles wat goed is. Onze bevolking wordt rijp tot het schatten van de geestelijke waarden in het leven. Zij wacht op klaarziende en durvende mannen die begrijpen dat het nu moet gedaan zijn in België met al dat ouderwetsch geleuter over neutrale school en over confessioneele school, op mannen, die stoutweg een nieuw stelsel naar voren brengen: vrije scholen van allerlei aard, ruim geholpen door den Staat wanneer zij het verdienen; scholen waar de hoofden niet volgepropt worden met allerlei feiten en kundigheden, scholen met vereenvoudigd programma, met vrijheid voor de leerlingen sommige vakken te specialiseeren naar hun eigen neiging; scholen, die het er vooral op aanleggen geest
| |
| |
en karakter te vormen, ten einde deugdelijke menschen voort te brengen, menschen die deugen, dit is, die voorbereid zijn om nuttig te wezen in de samenleving, die hun leven en dit van hun medemenschen kunnen leiden met een vaardigen geest, vrij van de leerstellingen van de materialistische levensopvatting, met een gespannen wil neigend naar een hooger leven volgens princiepen, die hun deugdelijkheid hebben bewezen gedurende twintig eeuwen.
(Rede uitgesproken op de Jaarlijksche Openbare Vergadering van de Academie in 1946).
|
|