| |
| |
| |
Algemeene vergadering van 26 September 1945
Zijn aanwezig: de HHn. Dr. W. van Eeghem, Bestuurder, Prof. Dr. L. Grootaers, Onderbestuurder en Dr. L. Goemahs, Bestendig Secretaris;
de HHn. Leden Toussaint van Boelaere, Pr. Dr. A. Carnoy, Prof. Dr. J. van Mierlo, Prof. Dr. R. Verdeyen, Em. De Bom, L. Baekelmans, Prof. J. Eeckhout, Prof. Dr. Fr. Baur, Dr. J. Lindemans, G. Walschap.
Waren verhinderd de vergadering bij te wonen de HHn. H.J. van de Wijer en L. Monteyne, leden, alsook C. Huysmans en A.J.J. van de Velde, binnenlandsche eereleden.
De notulen van de tweede Juni-vergadering worden goedgekeurd.
Afsterven van Dr. August van Cauwelaert, lid der Academie.
Op 5 Juli ll. bereikte ons het ontstellend nieuws van het verscheiden van onzen diepbetreurden collega, na een heelkundige operatie, den vorigen dag te Antwerpen overleden. De plechtige lijkdienst had plaats in de parochiale kerk van St. Laurentius, op 7 Juli. Bijna al de leden der Academie waren er tegenwoordig. Onder meer sprak er de Bestuurder, Dr. W. van Eeghem, volgende rede uit.
Diepbeproefde Nabestaanden,
Zeer geachte Toehoorders,
De dierbare afgestorvene, wien ik hier, namens zijn treurende medeleden der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, een laatste hulde kom brengen, mocht reeds, ofschoon hij pas den weg naar zijn zestigste jaar had ingeslagen, met fierheid terugblikken op een leven, geheel gewijd aan den dienst van het ware, het schoone en het goede.
| |
| |
Alreeds als scholier verpandde hij zijn edel hart aan de Nederlandsche dichtkunst; later, in zijn studententijd te Leuven, trad hij op als voorzitter van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Hoogstudentenverbond en van het allereerste Grootnederlandsch studentencongres.
In 1911 promoveerde hij tot doctor in de rechten en was hij tevens hoofdredacteur van het damestijdschrift De Lelie, waarmede hij Vlaamsche beschaafdheid en verfijning wilde brengen onder de meisjes der gegoede burgerij.
Oorlogsvrijwilliger geworden (1914), verbleef hij als officier met zijn peloton in de loopgraven, tot hij in April 1916 levensgevaarlijk werd gewond en kennis moest maken met lazaretten en herstellingsoorden. Na den eersten wereldoorlog werd onze groot-invalide tot vrederechter van politie alhier benoemd, doch zijn verwondingen lieten hem nooit geheel met rust en aan de verre gevolgen daarvan is hij, helaas, nu bezweken. Intusschen was hij in 1930 correspondeerend en in 1937 werkend lid van ons Genootschap geworden. Tegelijkertijd nam hij de hoofdredactie van de Dietsche Warande en Belfort waar en zetelde hij eveneens in den Nederlandschen Cultuurraad. Hij was bovendien opgenomen in de Leopoldsorde en in de Kroonorde.
Zijn letterkundige bedrijvigheid omvat, naast enkele vertalingen (naar Dörfer, Hauff, Keller en Schaumann) en niet herdrukte dicht- en prozastukken: een vijftal dichtbundels, vijf deelen epiek en een half dozijn letterkundige studiën.
Zijn eerste Verzen (1909 en 1913) nu verrieden wel is waar den invloed van Guido Gezelle en van Karel Van de Woestijne, doch ze lieten overigens het beste verhopen. En inderdaad: zijn Liederen van Droom en Daad (1918), in en door den oorlog ontstaan, zijn volstrekt oorspronkelijk en behooren ongetwijfeld tot de beste, die ooit in dat genre werden gedicht, wat trouwens bevestigd wordt door het feit dat zij, door onze instelling met den Beernaert-prijs bekroond (1920), herhaaldelijk zijn herdrukt. Zijn Liederen voor Maria (1924), anderzijds, deden niemand minder dan Karel Van de Woestijne den volgenden lof neerschrijven: ‘Geen boek heeft mij in den laatsten tijd dieper ontroerd en meer zuivere, ik ging schrijven heilige vreugde gegeven dan dit dunne bundeltje verzen-van-vroomheid’.
sWas onze vereerde genoot aldus de eerste moderne religieuze dichter geworden, in zijn laatste bundels, Liederen van Deemoed
| |
| |
(1938) en Verzen van het Leven en de Overvaart (1940), toonde hij zich opnieuw als een poëet van het zuiverste gehalte, die zijn innigste bewogenheid op treffend serene wijze weet te verwoorden.
Doch niet alleen als de schepper van menig onvergankelijk vers heeft de bewonderde aflijvige een benijdenswaardige plaats in onze letteren veroverd, ook als een der vernieuwers van den Vlaamschen roman dient hij met eere genoemd; ja, met Harry (1934), het verhaal volgende op Het Licht achter den Heuvel (1929), behaalde hij zelfs den letterkundigen prijs der Vlaamsche Provinciën (1936). Overigens heeft hij, als novellist, meer dan één meesterlijk kortverhaal geleverd in Vertellen in Toga (1935), in Fantaisie (1943) en in En de rechter vertelt opnieuw (1944), bij zooverre dat de eerstvermelde verzameling in het Duitsch werd vertaald.
Op essayistisch gebied eindelijk maakte hij reeds de belangstelling gaande met Zangers van het Recht (1920) en De Vlaamsche Jongeren van gisteren en heden (1927) om daarna als academicus verhandelingen samen te stellen, die uitmunten door diepe gedachten, stevigen bouw, origineele zegging en welker titels op zichzelf welsprekend genoeg zijn: Daar hapert iets (1931), Religieuze poëzie of religieus fabrikaat (1937), Karel Van de Woestijne of de Dichter van het Getal (1941), De Romancier en zijn Jeugd (1943), Het individualisme van Van Nu en Straks (1944)...
Ongetwijfeld zou zijn zoo vruchtbare als heldere geest ons nog op menige bijdrage hebben vergast, indrukwekkend als steeds en onwaardeerbaar...
Thans echter zullen wij August Van Cauwelaerts innemende verschijning moeten ontberen. Hoe minzaam toch en voorkomend was hij in den omgang! Met gespannen aandacht zat hij, in zichzelf gekeerd, steeds te luisteren naar de lezingen in ons midden om nadien, met zijn zachte, eenigszins schuchtere stem, de sprekers nadrukkelijk geluk te wenschen. Ook hoorde hij graag en met treffende bescheidenheid de eene of andere mededeeling aan in verband met zijn eigen voortbrengselen.
Nu is onze zoo hooggeschatte kunstbroeder niet meer, maar - en dit moge een troost zijn voor ons allen, die hem hebben gekend en bemind - als elk waar dichter zal hij eeuwig blijven leven: hij heeft immers de kroon der poësis perennis met menige parel verrijkt, o.m. met een strophe (Liederen van Droom en Daad) die vooral in deze benarde en harde tijden haar volle waarde
| |
| |
heeft verkregen en waarmede wij dit ons vaarwel zullen besluiten:
Gelukkig wie den dag aanvaardt
In dank, met vroom vertrouwen,
Al zal misschien zijn oog op aard
Geen morgen meer aanschouwen.
Afsterven van Prof. Dr. Johan Huizinga, Buitenlandsch Eerelid der Academie. - Voor de rechtstaande vergadering herdenkt Dr. Van Eeghem ons eminent medelid.
Geachte Collega's,
Begin Augustus j.l. bereikte ons het bericht dat ons Buitenlandsch Eerelid, prof. dr. Johan Huizinga, op Donderdag, 1 Febr. 1945, in den ouderdom van 72 jaren te De Steeg (Gelderland) is overleden.
De betreurde afgestorvene werd geboren te Groningen op 7 Dec. 1872 als zoon van een professor in de physiologie. Aanvankelijk legde hij zich toe op de grondige studie van het Sanskriet en een ieder verkeerde in de meening dat hij in dat vak de evenknie zou worden van den beroemden Kern, wiens leven en werken hij overigens heeft beschreven (1899). Edoch, zijn achtjarige werkzaamheid als leeraar in de Geschiedenis aan de H.B.S. te Haarlem (1897-1905) deed hem ten slotte van richting veranderen, bij zooverre dat hij in 1905 het professoraat in de Geschiedenis aanvaardde aan de Universiteit te Groningen en dat ambt tien jaar later te Leiden ging uitoefenen.
Hier dan bracht de verbazende veelweter, die op zoo boeiende wijze les kon geven, een heele reeks standaardwerken voort, die van hem een der bekendste hedendaagsche cultuurhistorici hebben gemaakt.
Een zijner voornaamste gewrochten, Herfsttij der Middeleeuwen getiteld, verscheen in 1919, beleefde in 1941 een vijfden druk en werd bovendien in verschillende talen vertaald; een ander, het in 1935 gepubliceerde In de Schaduwen van Morgen, kende zelfs zes drukken in nauwelijks twee jaar en lokte heel wat polemieken uit; een derde, eindelijk, het befaamde Homo Ludens (1938), genoot de zéér hooge onderscheiding, tijdens den
| |
| |
jongsten oorlog door den Duitschen bezetter als verboden lectuur te worden gebrandmerkt, waardoor het al dien tijd onvindbaar en onraadpleegbaar was. Wat erger is, de auteur zelf moest met de concentratiekampen kennis maken.
Naast deze drie schitterende hoogtepunten in zijn productie nu gaf ons medelid nog tal van verhandelingen uit, die alle, evenals zijn hoofdprestaties, uitblinken door hun rijken inhoud en hun verrukkelijken vorm, zoodat de lezing ervan tot een onverdeeld genot uitgroeit. Daaronder dienen ook gerekend de lezing (1925) en de rede (1936), die hij in ons midden heeft gehouden.
Het is dan ook een groote eer voor ons Genootschap, van 1936 af een dergelijk geleerde onder zijn leden te hebben mogen tellen, een geleerde, die sinds 1932 de functie waarnam van Algemeen Voorzitter van de Koninklijke Academie van Wetenschappen te Amsterdam en wiens oeuvre nog lange, lange jaren de intellectueelen aller landen zal betooveren.
Geachte Collega's,
In ons Jaarboek zal een onzer een uitvoerige hulde brengen aan de uitzonderlijke verdiensten van het Buitenlandsch Eerelid, wiens afsterven wij heden kort gedenken; inmiddels zijn aan de nabestaanden van den betreurde de gevoelens van innige deelneming onzer Academie overgemaakt geworden.
Prof. Dr. Ludovic Grootaers zestigjarig. -
De Bestuurder, zich alsdan tot den geachten jubilaris richtend, spreekt hem in dezer voege toe.
Geachte Collega's,
Na dit In Memoriam is het mij een groot genoegen, het woord te mogen richten tot onzen geachten Onderbestuurder, prof. dr. Grootaers, en hem in Uw aller naam geluk te wenschen met zijn zestigsten verjaardag.
9 Aug. 1945 wil hier inderdaad niet alleen zeggen, dat onze Collega thans 60 jaren achter den rug heeft, maar ook en vooral dat die datum een bedrijvigheid afsluit, die ten zeerste onze
| |
| |
bewondering verdient. De feesteling is immers niet alleen de leider van de beroemde Leuvensche Bijdragen, de oprichter van de Zuidnederlandsche Dialectcentrale, de medeoprichter van de Noord- en Zuidnederlandsche Dialectbibliotheek, een der steunpilaren van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie en de grondlegger van het Algemeen Zuidnederlandsch Dialectwoordenboek, doch hij is tevens de auteur van tallooze bijdragen van lexicographischen, phonetischen en taalkundigen aard, zoowel in onze Verslagen als elders geplaatst en die zijn naam in zeer wijden kring hebben bekend gemaakt.
Ik meen dan ook, dat ik Uw aller gevoelens vertolk, wanneer ik tot prof. dr. Grootaers zeg: ‘ad multos annos!’ nog vele jaren nl. van vruchtbaren arbeid, die hemzelf, èn ons, èn tallooze anderen zal gelukkig maken.
| |
Mededeelingen van den Bestendigen Secretaris
1o De Heer C. Huysmans, Binnenlandsch Eerelid der Academie, heeft de Academie zijn dank laten geworden voor de gelukwenschen die hem namens onze Instelling door het Bestuur werden toegezonden, bij gelegenheid van zijn verheffing tot de waardigheid van Minister van Staat.
2o Wijlen de Hr. V. D'Hondt dient als taalinspecteur van het Lager Onderwijs vervangen te worden. Twee candidaten hebben zich bij de Academie voorgesteld. Deze is akkoord om den Hr. Paul Rumes als 1en candidaat bij de Regeering aan te bevelen.
| |
Mededeelingen namens de Bestendige Commissies
I. - Bestendige Commissie voor Cultuurgeschiedenis.
Prof. Dr. Van Mierlo, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de gehouden zitting.
Waren aanwezig: de HHn. Toussaint van Boelaere, J. Cuvelier, E. De Bom, L. Baekelmans, leden, en de HHn. L. Goemans, A. Carnoy, W. Van Eeghem, Fr. Baur, J. Lindemans en G. Walschap, hospiteerende leden.
Op de agenda kwam voor een lezing van den Hr. A.J.J. van de Velde, door een familierouw verhinderd de zitting bij te wonen.
| |
| |
Prof. Eeckhout heeft aangenomen hem te vervangen met een lezing over Israël Querido.
| |
II. - Bestendige Commissie voor Onderwijs en Nederlandsche Lexicographie.
Dr. J. Lindemans, lid-wd. secretaris, legt verslag ter tafel van de gehouden zitting.
Waren aanwezig: de HHn. L. Goemans, A. Carnoy, L. Grootaers, W. van Eeghem, Fr. Baur, J. Lindemans, G. Walschap en als hospiteerende leden, de HHn E. De Bom en L. Baekelmans.
Op de agenda komt een lezing voor door Prof. Carnoy over de Etymologie van ‘Beauvoorde’. (Zie Versl. en Meded., Afl. Januari 1945).
| |
Mededeelingen namens den Eereraad
De voorstellen van dezen Raad, door de vergadering goedgekeurd, zullen ter bekrachtiging aan de Regeering worden onderworpen.
| |
Dagorde
Lezing over Jacob van Maerlant (vervolg) door Pr. Dr. Van Mierlo (Zie Reeks III, nr 25 van de Publicaties der Academie).
|
|