Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1944
(1944)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Vijf en twintig jaar na Dr. L. Goemans' methodologisch artikel over de studie van het Middelnederlandsch
| |
[pagina 32]
| |
eenheidstaal, althans in haar gesproken vorm. Zij waren geen phonetici en hebben daarom fouten begaan, zoowel wat betreft sommige détailpunten - bv. de uitspraak van bepaalde klanken in het Mnl. -, als wat betreft de algemeene voorstelling van dit Mnl. als eenheidstaal. Op het gezag van Verdam en onder aanhaling van uitlatingen die hij gevonden heeft bij een Joos Lambrecht, een Sexagius, een de Heuiter en een Spieghel in de 16e eeuw, toont hij aan dat men in onze oudere taalperioden evenzeer als nu, integendeel te doen had met een bonte verscheidenheid van dialecten. Wij moeten dus streven naar phonetische beschrijvingen van de Mnl. dialecten, en de ware methode bestaat in het trapsgewijs opklimmen van onze huidige dialecten naar de oudere. Goemans zelf gaf voor deze methode het voorbeeld in zijn Dialect van Leuven (Leuv. Bijdr. II, 1897) met hier en daar Mnl. graphieën uit de Leuvensche archiefstukken bij zijn klankbeschrijving te betrekken. De Vlaamsche Academie had reeds vóór 1919 prijsvragen uitgeschreven over de klankleer van de Mnl. dialecten van Holland, Overijsel en Vlaanderen. Maar Goemans wijst er zeer terecht op, dat dergelijke vragen te ruim werden opgevat. Men moet beginnen met op bepaalde punten in de diepte te delven in plaats van té groote oppervlakten ineens te willen ontginnen. Wie zulk een werk aanvat, moet grondig het moderne dialect kennen dat hij historisch wil uitdiepen. Hij moet voor iedere geraadpleegde bron kunnen nagaan, niet alleen tot welke periode zij behoort, maar ook waar de scribent vandaan was. Bij voorkeur zou Dr. Goemans het phonetisch-dialectgeografisch ontginningswerk aanvankelijk willen beperkt zien tot bepaalde steden, die in de Middeleeuwen belangrijk waren en waarvoor men dan ook over rijke archivalia beschikt; de voorkeur zou best gaan naar centra als Gent, Mechelen, Antwerpen, waar in de 16e eeuw spellingshervormingsbewegingen ontstaan zijn en waar later, zooals te Antwerpen in de 16e en volgende eeuwen, grammatici hebben geleefd die belang stelden in de locale uitspraak. De onderzoeker moet dan het moderne dialect van de onderzochte plaats goed kennen, phonetisch geschoold zijn en ook vertrouwd zijn met de verworvenheden van onze taalgeschiedenis. Na deze grootere centra kan dan het verdere taalgebied op zijn beurt onderzocht worden: Zoo zal men het | |
[pagina 33]
| |
overspannen met een steeds dichter net, tot wanneer het gansche terrein bewerkt is.
***
Ik meen, het groote belang van deze methodologische uiteenzetting niet beter te kunnen doen uitkomen dan met, aan de hand van een aantal voorbeelden, aan te toonen dat, ten eerste, gelijkaardige opvattingen ook door andere neerlandici werden verdedigd, en, ten tweede, gedurende de laatste 25 jaar daadwerkelijk veel goed en nuttig werk in de aangewezen richting werd geleverd. Reeds in 1921 hield Prof. de Vooys in de Vlaamsche Academie een merkwaardige lezing over Het Onderzoek naar de Middelnederlandse Woordgeografie, verschenen in de Nieuwe Taalgids van hetzelfde jaar en in zijn Verzamelde Opstellen II, 1925. Met talrijke voorbeelden toont de Vooys aan hoe vruchtbaar een dergelijk onderzoek kan zijn en op welke wijze het naar zijn meening zou moeten worden opgevat. Ook hij verwijst, behalve naar de litteraire en lexicografische bronnen, naar de zoo talrijke niet-litteraire archiefbronnen en bezorgt ons een interessante opsomming van publicaties die voor een dergelijk onderzoek reeds beschikbaar zijn. Sindsdien heeft de Vooys zelf trouwens een reeks Bijdragen tot de middelnederlandse woordgeografie en woord-chronologieGa naar voetnoot(1) geleverd waardoor onze kennis van het onderwerp in verheugende mate is toegenomen, al gaat de belangstelling van den schrijver uiteraard meer naar litteraire dan naar niet-litteraire bronnen. In 1925 verschijnt het zeer belangrijke werk van Edda Tille: Zur Sprache der Urkunden des Herzogtums Geldern (Rheinische Beiträge, Bd VII), dat in zijn drogen vorm een mijn van inlichtingen over onze oude Oostelijke dialecten bevat. Ondertusschen was ons onvergetelijk medelid Prof. J. Mansion sinds 1914 bezig geweest met de studie van de Oud-Gentsche Naamkunde, waarvan hij ons de eerste resultaten meedeelt in Leuv. Bijdr. XIII (1921), maar die in boekvorm verschijnt in 1924 (Den Haag, Nijhoff). Zijn werk is uitsluitend gesteund op oorkonden en vormt | |
[pagina 34]
| |
den grondslag voor al wat wij weten over de oudste periode onzer taalgeschiedenis. Ruimer opgevat dan Goemans het zou gewenscht hebben, maar dan toch onmisbaar ter oriënteering in het oudste Westvlaamsch van litteraire en niet-litteraire bronnen, is Het Westvlaamsch van ons medelid wijlen Kan. Jozef Jacobs, verschenen als eerste deel van van Ginneken's reeks De Nederlandsche Dialecten in den loop der Eeuwen (Groningen, Wolters, 1927). Het voorbericht van van Ginneken is doordrongen van denzelfden geest als het opstel van Goemans, zooals o.m. blijkt uit volgende uitlatingen: ‘Nog veel te veel staat de studie van het Middelnederlandsch in het teeken van eenige weinige zoogenaamd letterkundige teksten’... ‘Ik wou dat we wat meer dialect-teksten hadden, om de historische ontwikkeling van onze tongvallen in den loop der eeuwen, op den voet te kunnen volgen.’ In hetzelfde jaar 1927 verscheen van Jozef Jacobs in onze Versl. en Med. Het westelijk Zuidbrabantsch dialect op het einde der dertiende eeuw, waarin schr. nota's ten beste geeft over enkele West-Brabantsche niet-litteraire teksten van 1270-1300 en een akte van 1271 publiceert. De inleiding tot dit opstel wijst op de wenschelijkheid van dergelijke studies, maar tevens ook op de groote moeilijkheden die er mee gepaard gaan. Schr. suggereert zelfs aan de Academie, haar prijsvragen voortaan zoo te formuleeren ‘dat de schrijvers gewapend met de kennis van de moderne volkstaal het dicht en proza van allerlei slag uit de 16e en 17e E. voor elk Zuidnederlandsch gewest konden onderzoeken. Zulke taalstudiën zouden ons weldra een vasten grond onder den voet brengen, en met de grondige kennis der zestiende-eeuwsche taal kunnen we dan veilig de geschreven en zelfs de gesproken taal uit de 13e en 14e E. bestudeeren.’ Wij constateeren dat Jacobs dus twintig jaar nadat hij zijn Middelvlaamsche Klank- en Vormleer had opgesteld, veel dichter bij de opvatting van Goemans was gekomen om gradueel van de moderne dialecten op te klimmen naar de Middelnederlandsche. In 1932 krijgen wij van Jacobs in de Versl. en Meded. een nieuw opstel over Een litteraire Brusselsche Tongval uit de 13e Eeuw, namelijk nogmaals een reeks nota's over klankleer en flexie van een tekst van 1298. Reeds in 1921 had ik in een opstel over Romaansche Dialectologie (De Nieuwe Taalg. XVI, 3) gewezen op het navolgens- | |
[pagina 35]
| |
waardig voorbeeld van Millardet, die in zijn merkwaardige triptiek over de dialecten van de Landes een reeks oude dialectteksten van deze streek (13e-16e eeuw) had opgenomen, en de studie van deze teksten had verbonden met die van de moderne dialectgeografie en van de moderne klank- en vormleer van hetzelfde gebiedGa naar voetnoot(1). In mijn uiteenzetting over Methode van de Vlaamsche Dialectologie (H.C.T.D., I, 1927) achtte ik het niet overbodig nog eens een dergelijke meening te opperen in de volgende bewoordingen: ‘Daarbij ware het ook ten zeerste gewenscht, ten einde de geschiedenis der dialectfeiten te kunnen nagaan, dat de studie van onze dialecten in het verleden, de reconstructie van de verschillende stadiums welke zij sedert de oudste schriftelijke overlevering hebben doorgemaakt, systematisch en naar een algemeen plan werd doorgevoerd. De oplossing van dit vraagstuk vereischt vooraf de uitgave van het grootst mogelijk aantal goed gelocaliseerde en gedateerde teksten met glossariums en phonetisch-grammatische studies of nota's... Menig locaal stuk ligt nog begraven in de archieven van het rijk, van de provincies en van de steden; menig ander schuilt nog in privaat bezit: ook in deze richting ligt nog belangrijk werk te wachten voor velen en voor vele jaren.’ In mijn Academielezingen Vlaamsch Neerlandicus op den Uitkijk (Versl. en Med. 1935, blz. 1053) en Het Nederlandsch Woordenboek van de twintigste Eeuw (ibid. 1938, pp. 791 vv.), wordt een gelijkaardig thema behandeld. De Handelingen en Levensberichten van de Mij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (1933) bevatten een ophefmakende lezing van Willem De Vreese, getiteld Paradox over den grooten nood van de Nederlandsche Philologie waarin, met tal van voorbeelden, gewezen wordt op de deficiënties van het bronnenmateriaal van het Middelnederlandsch Woordenboek, en het besluit wordt geformuleerd dat niet alleen een groot aantal tekstuitgaven moeten herzien worden, maar ook nog vele bronnen | |
[pagina 36]
| |
door goed verzorgde publicaties moeten toegankelijk worden gemaakt voor de studie van het Middelnederlandsch. In 1934 publiceeren A. Van Loey en O. Obreen in onze Versl. en Meded. De oudste Middelnederlandsche oorkonden voor onderwijs en eigen studie verzameld en naar het oorspronkelijke uitgegeven en in 1937 geeft Van Loey in de werken uitgegeven door de K.C.T.D. zijn Bijdrage tot de kennis van het Zuidwestbrabantsch in de 13e en 14e eeuwGa naar voetnoot(1), waarin de klankleer van die periode o.m. op een groot aantal onuitgegeven archiefbronnen wordt bestudeerd. Ondertusschen promoveerde K.H. Heeroma in 1935 te Leiden op zijn Hollandse Dialektstudies (Groningen, Wolters), die wij zouden kunnen betitelen als een eersten aanloop tot een reconstructie van het Middelnederlandsche Hollandsche dialectlandschap, vergeleken met het uitzicht van de moderne Nederlandsche dialecten, en gesteund op een reeks peilingen in de archiefbronnen van een dertigtal Noordnederlandsche plaatsen: zijn uitkomsten lieten hem toe, een aantal Noordnederlandsche dialectkaartjes schematisch op te stellen. In dezelfde richting werkt B. van den Berg in Leuv. Bijdr. XXVII (1936) wanneer hij, op grond van archiefbronnen, De palatalisatie van Germaanse a > e vóór r + gutturaal en labiaal in Zuid-Nederland in de Middeleeuwen vervolgt in haar gang van O. naar W., en zijn resultaten op een merkwaardig historischphonetisch kaartje schematiseert; ook in zijn Leidsch proefschrift Oude Tegenstellingen op Nederlandsch Taalgebied (1938) komen historische dialectkaarten voor. M. Gs. Hellinga's Opbouw van de algemeen beschaafde uitspraak van het Nederlandsch (Amsterdam, 1938) en zijn artikel (Leuv. Bijdr. XXXII, 1940) over De korte vocalen voor R + consonant in het Noordwestelijk Middelnederlandsch zijn eveneens gesteund op een groot aantal excerpten uit archiefbronnen e.a. evenals de Opmerkingen bij het dialect van Belgisch Zuid-Limburg in de 13e, 14e en 15e eeuw van L. Noldus in Leuv. Bijdr. XXVIII, 1936, en de Proeve van een Oudhasseltsch Glossarium van Dr. J. Gessler (Hasselt, 1940). Sommige teksten, ook zonder taalkundig commentaar uit- | |
[pagina 37]
| |
gegeven door historici of filologen, zijn voor ons onderwerp van het grootste belang omdat zij materiaal leveren voor verdere studie. Aldus bv. de Antwerpsche teksten uit de jaren 1292-1312 en de eerste Brabantsche teksten in onze taal, uitgegeven door Collega F. Prims in de Versl. en Meded. 1933; De Tol van Iersekeroord. Documenten en rekeningen 1321-1572, uitgegeven door M.S. Unger (Den Haag, Nijhoff, 1938), de Mechelsche Middelnederlandsche Oorkonden vóór 1300 van P. De Vroede in Versl. en Meded. 1942, en de Tien Oorkonden van de Cisterciënser Abdij BaudelooGa naar voetnoot(1), waarvan G.I. Lieftinck er acht afdrukt in het Album René Verdeyen (Brussel, Manteau, 1943).
***
Vaar het was niet mijn eenige, zelfs niet mijn voornaamste bedoeling, in verband met de door Dr. Goemans aangewezen methode te wijzen op voorbeelden van reeds gedrukte en verschenen studies alleen. Ik wenschte vooral de aandacht in te roepen op een reeks werken die in denzelfden geest tot stand gebracht werden en nog op publicatie wachten, en zelfs op een aantal onderzoekingen die thans nog aan den gang zijn maar eerlang ook aan de beurt zullen moeten komen om te worden uitgegeven. Het werk van Dr. J. Moors, student van Collega Verdeyen, in 1942 door de Academie bekroond, is Een nieuwe uitgave van de 14de-eeuwsche Dietsche oorkonden van de Abdij van Sint-Truiden, met een klank- en vormleer van de teksten, en beantwoordt volkomen aan de door Dr. Goemans geopperde wenschen. Een licenciaatswerk is te Luik in voorbereiding, waarin de Oudenaardsche teksten van vóór 1300 zullen uitgegeven en bestudeerd worden. Te Leuven ontstonden dergelijke proefschriften over Het Dialect van Tongeren in de XIVe eeuw, Klank- en Vormleer van teksten van oude rekeningen (Noldus Ludovic, 1995). Te Leuven wordt onder leiding van Collega Grootaers gewerkt aan de oudste oorkondentaal van Antwerpen. | |
[pagina 38]
| |
Een Gentsch licenciaatswerk van 1938 bestudeerde De taal van de 15e-eeuwsche rekeningen van het Sint-Elisabethsgasthuis (1426) te Antwerpen (Mej. M. Aernouts). Het oudste Gentsch na dat van Mansion's Oudgentsche Naamkunde (1000-1252) wordt te Gent sinds jaren bestudeerd voor een doctoraal werk dat chronologisch bij Mansion aansluit en waarvoor de Latijnsche oorkonden werden geëxcerpeerd tot 1253. De oudste Gentsche oorkondentaal tusschen 1253 en 1310 maakt het voorwerp uit van een licenciaatswerk. Van De oudste Aalstersche oorkonden van de 13e en 14e eeuw werd een bloemlezing en een klank- en vormleer met glossaria zeer grondig bewerkt door lic. J. Van Cleemput (Centrale Jury, Brussel, 1943) en van die van de 15e eeuw door lic. E. Van Cleemput (Gent, 1942). Een ander licenciaatswerk zal op dezelfde wijze de oorkondentaal van Geeraardsbergen in de 15e eeuw behandelen, terwijl J. Van Cleemput een aanzienlijke materiaalverzameling aanlegt voor een studie van de Mnl. oorkondentaal van de gansche Dendervallei. Nog steeds voor Aalst wordt door lic. V. Vanacker, die promoveerde op een uitstekende Syntaxis van het Aalstersch Dialect, gewerkt op 16e-eeuwsche processtukken om daaruit een studie van de volkstaal van Aalst in de 16e eeuw af te leiden. In de uitgaven van de Faculteit der Wijsbegeerte en Letteren te Gent zal eerlang ter perse gaan een verzameling van De oudste Brugsche Schepenbrieven, met taalkundige nota's. Voor een doctoraal proefschrift over De oorkondentaal van Diest werden reeds kopijen van honderden schepenbrieven uit de 14e en de 15e eeuw bijeengebracht. Een ander doctoraal proefschrift is te Gent in voorbereiding over Middelnederlandsche Dialectographie, en ten slotte nog een licenciaatswerk over Middelnederlandsche Akkermaten. Lic. W. Gijsseling bood verleden jaar ter uitgave bij de Academie een paar gewichtige oorkonden van de 12e eeuw over Oudenburg aan en verzamelt verder belangrijke taalkundige gegevens uit Westvlaamsche Latijnsche oorkonden, terwijl een andere doctorandus het oudste Brugsch op de voorhanden zijnde Middelnederlandsche teksten bestudeert. Lic. Plehiers promoveerde inmiddels reeds op een studie van den Middelvlaamschen Woordenschat van het Brugsche ‘Livre des Mestiers’. Veel van dit werk verdient te worden uitgegeven of zal daarvoor, na voltooiïng, in aanmerking komen. Ik heb van die groei- | |
[pagina 39]
| |
kracht willen getuigenis afleggen als huldeblijk voor Dr. Goemans, die 25 jaar geleden 200 duidelijk den weg heeft getoond dien talrijke geestdriftige jonge werkers hebben ingeslagen. Het is een geluk voor ons vak, dat Dr. Goemans nog steeds zoo jeugdig en onvermoeibaar medewerkt aan de leiding van onze Academie. Want die jongeren verwachten met recht van de Academie dat deze zich in de volle mate van het mogelijke zal inspannen voor de spoedige publicatie van het beste onder hun werken, waardoor ontegensprekelijk de Middelnederlandsche taalkunde op nieuwe wegen wordt geleid. Gedurende het afgeloopen jaar werd, behalve aan een aantal hoogst belangwekkende lezingen over Middelnederlandsche literatuurgeschiedenis, zooals wij hopen er dit jaar nog meer te mogen hooren, ook een deel van de vergaderingen dezer Commissie gewijd aan de bespreking van de regels voor de uitgave van Middelnederlandsche teksten, ingeleid door Collega Verdeyen. Deze bespreking zal weldra tot een goed einde worden gebracht en leiden tot de publicatie van die regels. De voorloopige nota die door Collega Verdeyen ter onzer beschikking werd gesteld, bevat bovendien, op p. 6, de kern van een nieuwe reeks besprekingen over de mogelijkheid tot het uitgeven van oorkonden uit de verschillende Vlaamsche gewesten. Ook die nieuwe beraadslagingen zullen ongetwijfeld de grootste belangstelling genieten van den schrijver van L'Etude du Moyen-Néerlandais. En zoo is het slot van mijn hulde aan Dr. Goemans, van het standpunt van de Commissie voor Middelnederlandsch, tegelijk geworden tot een gedeeltelijk werkprogramma van deze Commissie voor het jaar dat nu begint: Wij wenschen den gehuldigde van harte nog vele jaren vol frisschen moed en jeugdige arbeidskracht om ons verder te helpen op den ingeslagen weg! |
|