Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1943
(1943)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
Vlaanderen - Vlaming
| |
[pagina 482]
| |
binatie met haim ‘huis’ (Vlâ-haim > Vlâm). Een ander verschil tusschen zijn stelling en de mijne is het van kant laten van een uitleg voor het bestaan, naast Vlaming, volksnaam van een Vlaming als plaatsnaam. Het weze mij aldus toegelaten alhier mijn standpunt duidelijker te maken en met meer argumenten mijn stelling te verdedigen. Een van de voornaamste voordeelen van de verklaring die ik voorstond, lag juist hierin dat zij geldig was tegelijkertijd voor Vlaanderen, voor Vlaming, volksnaam, en, op den koop toe, voor Vlaming als plaatsnaam. Trouwens, een feit door de meeste etymologen verwaarloosd, is juist dat Vlaming of Vleming, dikwijls, in Vlaanderen voorkomt in omstandigheden, waar het niet redelijk is aan de ethnische beteekenis te denken. Zoo, bij voorbeeld, te Leuven was er een Vleminckxveld en daarnaast, toen ik jong was, een Vleminckxstraat die, thans, de Vlamingenstraat is geworden, door een verwarring die meer dan eens en sedert eeuwen, ook op andere plaatsenGa naar voetnoot(1), zich voordeed. Het Vleminckxveld was dicht bij de agglomeratie en werd gedeeltelijk nog, vóór zestig jaar, gebruikt voor het grazen der paarden en voor de spelen der kinderen. Juist in dezelfde voorwaarden heeft men plekken met dergelijken naam bij de steden, te Antwerpen, te Brugge, te St. Omaar, te Oudenburg, te Houttave, enz. Men weet, trouwens, dat juist bij steden en dorpen, in het verleden, vlakten onbebouwd en onbeploegd bleven opdat de kudden er in volle vrijheid zouden kunnen loopen. Als men door dit feit aangespoord, naar andere benamingen die op deze gelijken, gaat zoeken, vindt men in West-Vlaanderen meermaals: Vla of VladeGa naar voetnoot(2) en bovendien: Vlenke te Waasten (1168 FlenekaGa naar voetnoot(3)), Vleminkhove te Westoetere en Boeschepe. Ook treft men meermaals aan: Vlaagt, o.m. voor een leengoed te Ruisselede (1368 VlaechtGa naar voetnoot(4)) terwijl Vlaak, als eigennaam | |
[pagina 483]
| |
of als gewoon naamwoord, overal verspreid is, met de beteekenis ofwel van ‘zandbank, plaat’Ga naar voetnoot(1) ofwel van ‘losse houten vloer’Ga naar voetnoot(2). Zijn deze namen onder elkaar verwant en is het mogelijk ze met Vlaanderen, den streeknaam en Vlaming, den volksnaam in verband te brengen? De benaming Vlaanderen verschijnt heel vroeg in de geschiedenis. Reeds omtrent 700, leest men in de Vita Sti Eligii dat deze heilige ‘multum laboravit in Flandris’Ga naar voetnoot(3). In 800 is er spraak van een Flandrensis mariscusGa naar voetnoot(4) en men weet dat er een Flandrensis pagus bestond ten Noorden van den Mempiscus pagus, langs de kust, in de polders. Aldus behoort Vlaanderen waarschijnlijk tot dezelfde laag ethnische benamingen als Toxander. De naam Vlaming verschijnt eerst laat in Nederlandsche teksten, maar bevindt zich reeds in Angelsaksische documentenGa naar voetnoot(5) en mag ook als heel oud beschouwd worden, ouder dan Prof. Verdeyen het wil hebben, ouder dan het zou moeten zijn om zijn verklaring waarschijnlijk te maken die aldus een voorbarige verdwijning van d en h in *Vlade-haim-ing zou veronderstellen. Natuurlijk, geven wij Prof. Verdeyen integendeel volmondig gelijk waar hij een verwantschap aanneemt tusschen al de toponiemen, die het element vla onder verschillende vormen vervatten, daar zij, op slot van rekening, op de eene of de andere wijze kunnen herleid worden tot den Indo-Europeeschen wortel pelâ, die drie beteekenissen heeft: ‘plat maken, zwerven, slaan’. De eerste beteekenis schijnt wel de meest algemeene te zijn en wordt in woorden van bijna alle Indo-Germaansche talen aangetroffen: lat. palam ‘open, openlijk’, russ. polyj ‘open, vrij, leeg’ oud-zweedsch fala ‘vlakte’ (verg. West-Falen), arm., hol ‘land’. De ‘basis’ pelâ is rijk aan verlengingen van allen aard, zooals Prof. Verdeyen ons getoond heeft, maar welke verlenging of afleiding mogen wij nu met een maximum van waarschijn- | |
[pagina 484]
| |
lijkheid aannemen, als bestanddeel van het oer-Germaansch en als uitgangspunt van Vlade en van Vlaanderen. Prof. Verdeyen denkt aan *fladan (= *plth-no-) waartoe vlade opklimt. Ongetwijfeld vindt men vlade terug in de verschillende vla van West-Vlaanderen, misschien ook in Vlaagt dat, in dit geval, een collectief zou zijn van vlaag voor *vladig ‘vlak, plat’. Nochtans, wat Vlenke, Vleninchove betreft, schijnt eerder het uitgangspunt in *flana te moeten gezocht worden. Wij leggen er den nadruk op, dat het woord, naar onze meening, tot het algemeen oergermaansch behoorende, in de hedendaagsche Scandinaafsche talen bestaat en verstaan wordt als ‘zwerven’. De Noormannen hebben het naar Frankrijk gebracht waar het in de dialekten van Normandië vooral gedijt en de grondvorm is van fr. flâner. Dergelijke beteekenis was ook deze van een parallele formatie (ook uit pelâ, naar het schijnt) in het Grieksch: πλανη, πλανάω). Zij is dus oud, maar zij is heel gemakkelijk in overeenstemming te brengen met degene van de Slavische formaties (plono, enz.) die bij middel van hetzelfde achtervoegsel gevormd zijn en die ‘vlakte, wildernis’ beteekenen. Het geldt een zwerven in de naakte vlakten, in de onbebouwde plaatsen, zooals dit het geval is met kudden. Nu, uit flana kan men gemakkelijk Vlaanderen afleiden, uitgaande van een prototype: *flana-wandra, mits een dissimilatie van de twee n's aan te nemen. Dus volgen wij hier Mansion (O.G.N. 85), wat betreft het achtervoegsel, maar wij stellen voor als stam: flana in plaats van *flâ, des te meer daar dergelijke naakte vorm: vla, zonder suffixe weinig waarschijnlijk is. (De vla's van latere tijden staan natuurlijk voor vlade) - *flanawandra is een heel natuurlijke parallel-formatie tot *taihswandra Toxandrië d.w.z. ‘Zuid-zwervers’, naam die door de Germanen van Holland aan de bewoners van de Kempische vlakte werd gegeven. De *flana-wandra's zouden de ‘zwervers van de vlakte’ zijn, d.w.z. van de moerassige polders. De naam zou zoowel voor het volk als voor de streek gebruikt geweest zijn, wat een gewoon verschijnsel is. Mansion's etymologie voor Vlaanderen (vla-wandra) laat het vraagstuk van Vlaming onaangeroerd, want het is natuurlijk, onmogelijk Vlaming van vla, rechtstreeks af te leiden, zoo dat | |
[pagina 485]
| |
men aldus tot de onaangename gevolgtrekking komt dat Vlaming, oorspronkelijk NIET moet verstaan worden als de ‘bewoner van Vlaanderen’. Maar met *flana, integendeel, kunnen wij aan die ongerijmdheid ontsnappen. De breede beteekenis van suffixe -ing laat toe een formatie *flan-ing als heel natuurlijk voor te stellen met de beteekenis: ‘man van de vlakte’ zooals, koning ‘de man van het 〈koninklijk〉 ras’ is (oud-ned. kunne ‘familie’). Wel is waari s flaning nog niet Vlaming, met een m, maar de brug tusschen beide vormen kan gemakkelijk gelegd worden, daar wij hier te doen hebben met een assimilatie van den neusklank tot den labialen aanvangsklank, die ook elders in 't Nederlandsch plaats heeft gehad in dergelijke omstandigheden, b.v. in pruim uit lat. prunus en plamuur uit o. fr. planer, ‘vlak maken’ pelgrim uit lat. peregrinusGa naar voetnoot(1). Trouwens hebben wij misschien een spoor van den vorm met n in Vlenke, vroeger Fleneca, die een verkleinwoord van flana schijnt te zijn, (van denzelfden aard b.v. als Zellik ‘kleine sethal (dorp)’); Vlenke zou, aldus, eene ‘kleine vlakte’ zijn. Ook kan Vleminchove een *Vlening vervatten, dat een collectief zijn kan van *flana (?). Nu, terwijl een mannelijke vorm Vlaming ontstond voor hen die in dezelfde vlakten woonden als de *flana-wandra (= Vlaanderen), blijkt het dat juist een vrouwelijke formatie, als collectief-abstract, onafhankelijk van den naam Vlaming, zich ontwikkeld had: Vlaning > Vlaming of Vlening > Vleming voor een plaats met vlakten. Het geldt een woordsmeding van denzelfden aard als Grevelingen ‘plaats met grint’, Piringen ‘peerentuin’, Gerdingen ‘plaats met gaarden’, Geistingen ‘plaats met geesten’ (- zandige heuvels). Hier bevinden wij ons vóor een feit. Onafhankelijk van alle etymologie, konstateert men, inderdaad, zonder mogelijken twijfel, dat Vlaming dergelijke beteekenis gehad heeft, daar zijn gebruik in de toponymie, bij zichzelf, zoo iets bewijst. | |
[pagina 486]
| |
Niettegenstaande de onafhankelijkheid tusschen die twee woorden, kan Vlaming ‘vlakte’ veel leeren in zake de beteekenis van Vlaming ‘man van Vlaanderen’ daar het aantoont hoe de afleiding Vlaming tot stand kon komen en zij versterkt onze meening dat, in het Oud-Frankisch, een woord flana ‘wilde vlakte, woestijn’ heeft bestaan. Nu, om de beteekenis van het toponymisch Vlaming door parallelen waarschijnlijker te maken, volstaat het op andere namen te wijzen die in gebruik waren voor die vrije ruimten rond de bewoonde plaatsen, zooals b.v. Waver ‘wildernis’ dat in verband staat met duitsch wabern ‘schommelen’ en gezegd werd van woeste gebieden en *hlara waartoe verscheidene van onze -laar's opklimmenGa naar voetnoot(1). Schnetz (Z.N.F. XIII. 120) stelt voor dit *hlara in verband te stellen met een wortel Klei ‘zwerven’ (?), die eventueel als een verlenging van ind.-eur. kel ‘stooten, verspreiden’ kan doorgaan. Deze etymologie, in alle geval, rechtvaardigt ten volle de vertaling van laar als: ‘terra vacua = terre vague = braakland, wildernis’, door de oude lexica aangegevenGa naar voetnoot(2). Dus is onze interpretatie van Vlaming semasiologisch en toponymisch zeer aannemelijk. Haar voornaamste verdienste ligt nochtans hierin dat zij uit één en hetzelfde grondwoord, Vlaanderen en de twee beteekenissen van Vlaming kan afleiden en verklaren, ook degene die in de plaatsnamen schuilt. Buitendien veronderstelt de verklaring geen enkel abnormaal verschijnsel en is, in al haar onderdeelen, mogelijk. Dit kan, naar onze meening, niet in dezelfde maat van de interessante hypothese van Prof. Verdeyen gezegd worden. Trouwens zijn afleidingen met -ing of -ung uit samengestelde naamwoorden, in de oude tijden, om zoo te zeggen niet te vindenGa naar voetnoot(3). Het feit | |
[pagina 487]
| |
dat men, in 't Nederduitsch afleidingen heeft van haima bewijst aldus voor de waarschijnlijkheid van vladehaim-ing niet veel. Men dient natuurlijk ook met de opwerpingen van phonetischen aard rekening te houden. Een totaal wegcijferen van d en h reeds in Angelsaksische tijden is inderdaad op zijn minst verrassend. Ook zou het bestaan van een genasaliseerde vorm vlande naast vlade met de zelfde beteekenis ons verwonderlijk toeschijnen. De aanwezigheid van de n in vlonder ‘platte visch’ of in vlander ‘plank, bruggetje’, maakt, wel is waar, dergelijke inlassching bij vlade een weinig minder onwaarschijnlijk, maar nochtans niet zeer natuurlijk. En, met dien weg in te slaan, verliest men uit het oog dat men nu geen de minste rekening houdt met de gelijkenis tusschen twee ethnische namen van omtrent hetzelfde tijdperk: Toxander en Vlaanderen. Is het, inderdaad, niet hoogst waarschijnlijk dat zij hetzelfde achtervoegsel bevatten, dat alleen -wandra zijn kan? Eindelijk geeft de thesis van Prof. Verdeyen geen voldoening in zake het ontstaan van het toponiem Vlaming ‘vlakte voor het zwerven’. Inderdaad indien het reeds verwonderlijk is dat een adjectivaal *vlade-haim-ing ‘bewoner van de vlade-haima’, in den ouden tijd, zou gesmeed geworden zijn, dan is het dat nog veel meer voor een collectief vlade-haim-ing ‘land van de platte woningen’. Integendeel, ons voorstel geeft lexicologisch en semasiologisch volle voldoening en is phonetisch op zijn minst verdedigbaar. Wat er ook van zij, deze taalkundige bespreking is niet van aard om de niet-specialisten te ontmoedigenda, ar in ieder geval de beteekenis van Vlaming dezelfde zou zijn, namelijk: ‘bewoner van de vlakke landen’. Vlaming zou dus wel een tegenhanger zijn van Nederlander. |
|