Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1943
(1943)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaanderen en Vlaming
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 't pluralis tantum Vlamen (enkv. Vlaming), uit een oorspronkelijk *Flâmadhra > *Flândra ‘in 't land der Vlamen’ zooals van Texuan komt Texuandra ‘in 't Zuiderland’ en Texuander ‘Zuiderlander’ (uit Flândra ontstaat flânderi ‘in 't Vlamenland zijnde’ - ‘habitant du pays des Flâms’, waaruit dan weer flândria ‘pays flamand’), en is Vlaming een afleiding van flam- (een volksnaam); voor VercoullieGa naar voetnoot(2a) zijn Vlame, Vlaming en Vlaander synoniemen; de laatste twee zijn afleidingen van vlame, een Frieschen vorm van een Nederlandsch *vloome, verwant met vlieden, en Vlaming (een Friesch equivalent van ags, *fléaming, vluchteling, naar fléam, vlucht) zou beteekenen: vluchteling, weggeloopene, toegepast op de Friezen, die tot aan de Sincfal afgezakt en door de monding der Schelde van het gros der natie afgescheiden waren; Vlaanderen zou dan de dativus pluralis zijn van Vlaander, uit vlame-der; voor van GinnekenGa naar voetnoot(3) is de oorsprong te zoeken in flemere, een glosse in de Lex Salica, waarin hij een nomen agentis meent te herkennen, afgeleid van het oudfriesch flêma, dat eerst ‘rooven’ en dan ‘vluchten’ zou beteekenen; Vlaming zou dan gelijk staan met ‘zeeroover’; van flêm(e)re wordt dan, met verandering van m in n en inlassching van een d, flêndre afgeleid, in den datief meervoud flêndren, in 't Ndl. Vlaanderen; voor DelfosGa naar voetnoot(4) is *vlaam, vlame = aestuarium: 1) gebied, dat afwisselend door den vloed wordt overspoeld en dan weer verlaten, 2) baai, lagune (strandmeertje); Vlaanderen zou een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genasaleerde vorm zijn van *flader, dat tot denzelfden wortel als flam zou behooren en hiermede nauw verwant zijn; toch denkt Delfos aan een mogelijke contaminatie met den wortel van vlak, vlade, vloer, zelfs voor flam; voor CarnoyGa naar voetnoot(5) is Vlaanderen een afleiding met suffix -andria (zooals in Toxandria) van een wortel wanderen ‘zwerven’; de Flandri zijn ‘de zwervers op de vlakte’ en Vlaanderen ‘de woonplaats op de vlakte’; Vlaming komt van flaning (met assimilatie van n tot m, zooals in pruim uit lat. prunus), afgeleid van *flani ‘vlakke grond’; Vlaanderen zou dan teruggaan op flandra uit *flani + wandra of misschien op een genasaleerde afleiding van vlade; voor SeghersGa naar voetnoot(6) is het etymon vlam = effen, vlak, dat hij afleidt van de uitdrukking een vlamvol (boordevol) glas, waaruit dan vland. MansionGa naar voetnoot(7) leidt Vlaming af van *flā-ma (een n stam), van *flā: 1) zee, kust, strand of iets dergelijks; 2) of verwant met den wortel van vlade, vlak, vloer, veld; en *Flāndra- (Vlaanderen) misschien uit *flā + wandra-. BorchlingGa naar voetnoot(8) gaat uit van een flad-mari (laagte, moeras), waaruit fladri, flandri (Vlaanderen) en fladmaringi, flamingi. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de vorige hypothesen zijn er andere te voegen. In de eerste plaats die van GezelleGa naar voetnoot(9), die ik uitvoeriger weergeef, omdat er tot dusver geen aandacht aan geschonken werd. In hoofdzaak komt zij overeen met die van Seghers, waaraan zij vooorafgaat. Gezelle leidt uit de zegswijze vlamende vol ‘sleek vol, reis en reis met den boord van 't vat’ af, dat ‘een vlamende of een vlaam land dus een land ware dat onder water, dat blank, dat blankende, dat vliem, dat vlaam, dat vliemende, vlamende vol water staat, pleegt te staan, of gestaan heeft’. Hij wijst dan op ‘de groote en de kleine vla omtrent Dixmude’: ‘die wist wat vlamende land bediedde-en ze wisten 't ommers al- wist ook welk de zin van 't woord Vlaming, te weten een van 't vlamende land, een van 't vlaam, een van de vla'en’. Vlaam is, volgens Gezelle, dan ‘uitgebouwd met -de, van daar vlaamde land en hieruit dan weer vlande, zonder n vlade, vla, zooals schande uit schaam, raamde uit ramen....’. Verschillende vlande ‘streken’ zal men allicht geheeten hebben de vlanden, de vladen, de vla'en en met een dubbel meervoud (zooals kind, *kinden, kinderen), de vlanderen, dat ‘op zijn Fransch uitgelengd’ Vlaanderen wordt. In 1872 verscheen er in Rond den Heerd een artikel Vladsloo, waarin de etymologie van Vlaanderen en Vlaming eveneens besproken wordt. Daar de voorgestelde verklaring nog al afwijkt van de voorgaande en meer overeenstemming vertoont met die van Duclos, waarvan sprake is in noot 26 a, veronderstellen wij, dat het artikel van Duclos is. Uitgaande van Vlazeele, een populaire benaming van Vladsloo en den historischen vorm Flardeslo construeert de schrijver een oorspronkelijk Vlaerd- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeele-loo < Flad-sel-lo, waarvan hij de verschillende elementen bespreekt. Vlad stelt hij gelijk met glad, vlak, plat en leidt daaruit af, dat vla is ‘een effene plaats, een plat land, zonder rimpels, hoogten of leegten, of eene planities te zeggen’ (cf. Naschrift I, blz. 444: planicies bij Marchantius). In Veurneambacht kent men nog een plaatsnaam ‘de groote en de kleine ‘Vla’ en de ‘Islanders’ zeggen vla tegen ‘een vlakte of effen land’. Dit vla nu wordt vlame, zooals bloesem, met suffix em of me en hiervan komt vlaming met suffix-ing, dat verwant is met gr. gineô en beteekent kind. Vlaming is dus = ‘filius planitiei’. Flandern, Vlandern komt van vla, vlad, vlader, vlander, welk laatste gelijk gesteld wordt met vlamen. De schrijver zegt inderdaad, dat de Vlamingen zijn ‘kinderen der vlamen, deze die de Vlanders of Vlanderen bewonen’. Interessant in deze verklaring is niet de etymologische fantasie, wel het voorgestelde etymon vla. Dan zijn er nog de hypothese van S. MullerGa naar voetnoot(10), voor wien Vlaanderen de naam is van het land, niet van het volk, en die voor Vlaming een westgerm. *Flaman, germ. flēman reconstrueert, dat in verband zou staan met gr. polémon ‘strijder’; die van Dom J. JonckheereGa naar voetnoot(11), overgenomen door KurthGa naar voetnoot(12), voor wie Vlaanderen ontleend werd aan lat. planaria ‘le pays plat’; die van VerallemanGa naar voetnoot(12a): Vlaanderen uit lat. flu(mi)narii > flanárii > flanérii > flandri. Voor het door hem veronderstelde flam- beroept Delfos zich op een paar toponiemen uit De Flou, nl. Vlaming- en Vlaemsbrigghe en een geconstrueerd *flaamsburg > flansburg, volgens Sanderus den oudsten naam van Oudenburg. Deflou ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meldt inderdaad een aantal plaatsnamen Vlaminck of Vlaming en een reeks samenstellingen, waarin Vlaming, zooals Delfos zelf voor Vlaminxpolder doet opmerken, echter niet altijd een plaatsnaam, maar een familienaam moet zijn.
***
Nu staan er bij De FlouGa naar voetnoot(13) veel meer toponiemen, die met Vlaming in verband kunnen worden gebracht en die alle beginnen met vla.
I. Vla (Vlae): een wijk te Caeskerke (1622), te Lampernisse (1596), een herberg en wijk te Zarren (1846), een landerij te Lisseweghe (1720) en een land te Oudecapelle (1846). Met dit vla de samenstellingen: vla-baillie, tusschen Clercken en Staden (1656), vlâ-brug te Lampernisse (1846), vla-dreef, te Zarren (1846), vlâ-hoek, een wijk van Lampernisse (XVIIe eeuw) en een wijk van Caeskerke (1846), vlâ-hof, een hofstede te Westvleteren (1806), vlâhof-duiker, aldaar (1846), vlâ-meerschen, meerschen en land te Zedelghem (1437), vlâ-partij, een stuk land te Oudecapelle (1846), vlâ-straet, een weg te Caeskerke, te Lampernisse, Oudecapelle, Zarren (1630), vlâ-vaart, een watergang aldaar (1621-28).
II. Vlade: de vlade, een maaigras te Caeskerke (1577), Hiertoe behoort ws. ook den vladder-meersch te Oedelem (1657).
III. Vlaak, Vlake: 't vlaec, een land te Stavele (1303), 't vlaecke water(e), een water te Lichtervelde (1569), de vlake, een plaats te Oostcamp (1390). In samenstellingen: vlaecstic, een stuk land te Vladsloo (1283), de vlake wale, een plaats te Oostcamp (1332), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het vlakebosch te Zillebeke (XVIIIe eeuw). Afgeleid hiervan zijn: vlakerij, land te Mannekensvere (1907), de vlakkeragie, effen gronden in de Noordzee, waar banken, droogten en ondiepten ontbreken (zonder plaats of datum), een dito, plaats in de Noordzee, N. van den Oostdijk (± 1890), een dito, groote vlakte in de zee, beginnende van voor Nieuwpoort en loopende tot voor Oostende (1891), een dito, nogal breede vlakte, in de zee, buiten den put, liggende van vóór het Sas van Heist tot vóór Heist (1891), de vlakkeragie, een vlakte, in de zee, palende aan de Scherpe Geule, beginnende van halfweg vóór Wenduine en gaande tot oostwaarts van Blankenberghe.
IV. Vlaect, Vlaagt, Vlaegt, Vlacht, Vlagt: vlagt: land te Desselghem (1846), de vlaagt, leengoed te Ruysselede (1368), de vlaeght, een tiendesplete in Thielt (1768), 't Leen ter vlaegt te Thielt-Buiten (1729), de vlaagten, land te Wyngene (1500). Samenstellingen (met eenmaking van de verschillende spellingen van vlaagt): vlaagtbeek, een waterloop te Ruysselede (1850), de vlacht-dreve, te Ruysselede (1614) en, vlagt-heet, een bosch en een meersch (XVIe eeuw), vlaagt-hoek een wijk tusschen Ruysselede en Schuiffers-Kapelle (1801), vlaagt-hoek (1801), vlaagt-coutter (XVIe eeuw), vlaagt-kerkweg (1846), vlaagt-molen (1457), vlaagt-straet (1846), vlaagt-stuk, een stuk land (1908), vlaagt-thiende, een tiendeland (XVIe eeuw), vlaagt-walleken, een wal (1614), vlaagt-wijk, een wijk (1817), alles te Ruysselede; vlaagt-bilk, een stuk land te Thielt-Buiten (1722), vlaagt-busch, een bosch tusschen Ruysselede en Thielt (XVIe eeuw), vlaagt-buize, een duiker te Caneghem (1846), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vlaagt-land, te Thielt-Buiten (1478).
V. Vlak: het vlacke, een vaarwater bij Oostburg (1542), de vlacke meerschen te Maldeghem (1726), vlacke, rabot tusschen Adeghem en Eecloo langs het kanaal van Schipdonck (1562), de vlakke Rik, een lichte verhevenheid in de zee, van vóór Blankenberghe tot vóór Lucifers duin (c. 1890) ‘heeft 17 vademen water, boven harden grond’ (cf. beneden de vlakten), 't vlacke stic, land te Ettelghem (1429), de vlakke Straete, een weg te Lapscheure (c. 1800), de vlakte, een plaats te Eecloo (c. 1800), een wijk van Keyem (1846), een plaats te Lapscheure (1623), de lage grond ten Noorden van Leke-dorp gelegen (1846), een plaats te lande bij Sijsseele (1911), een wijk te Zande (1875), de vlakten, een plaats in de zee, O. van de zeebank van Aventuren, NNO. van Blankenberghe (c. 1890 ‘heeft van 20 tot 21 vademen water, boven niets anders dan harden grond’, cf. boven de vlakke Rik).
VI. Vlaem, Vlame: vlame, een niet meer bekende plaats, als familienaam (1320). In samenstellingen: vlaemsbrigghe, een plaats of brug te Volckerinckhove (1494), vlaemsbusch? (1502: ‘le bois flameng’); vlaemsch: -e banken, al de zandbanken der Noordzee (XVe eeuw) ‘flemish banks (1922), -e dijc, in Zeeuwsch-Vlaanderen (1486), de -e stroom (1399-1400), vaarwater langs de Vlaamsche kust, ‘l'estroem de Flandre’ (1337), -e zee, gedeelte der Noordzee langs de kust, van Gravelines tot Blankenberghe (‘les bancs forment une partie très distincte de la Mer du Nord, une mer flamande sans grande profondeur’ 1922), - hoofd, land te Westkapelle (1910).
VII. Vlaander: vlaanderen, het graafschap (1277; in Flandris 700), in Vlaanderen, namen van huizen te Brugge (XVe-XVIIIe eeuw), een herberg te Damme (1564-1565), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vlaanderen, een landstreek bestaande uit het Noorden van het eiland Wulpen en Cadzand en een strook gronds tusschen Oostburg en Groede (± 1440). In samenstellingen: vlaanderbeke, een waterloop te Bossuyt, Heule (1880), te Cuerne (± 1760), vlaanderenzide, de kust van Vlaanderen (1383), vlaanderhoek, te Autryve, Bossuyt (1846), land te Beernem (1818), vlaanderlandt, het land van Vlaanderen (1632), ook als familienaam (XVe eeuw), land te Sweveghem (1685), het vlaandersche, een leengoed te Olsene (1728), vlaander straatje, weg te Cuerne (1846), vlander-busselken, land te Rumbeke (1902). Nog in familienamen: vlaenderkine te Brugge (1396), -man te Bourbourg (± 1300), -tman te Eecloo (1399).
VIII. Vlaming, Vlaminck: vlaeminck, een wijk te Berthen, de vlaming, meerschen en poelen tusschen den Vlamingdam en de Oostendsche Vaart, te Brugge, vlaminck, meerschen en een leengoed te Hazebrouck (1564), vlaminghe, een hofstede tusschen twee meerschen te Langemarck (1850), vlaminck, een plaats te Poperinghe (XVIIe eeuw), vlaming, een waterpoel te Saint-Martin-au-Laërt (1509), vlaminck, een heerlijkheid (plaats onbekend, XIXe eeuw), vlaming, een wijk van Sint-Laureins (1846); komt verder ook voor als voornaam en familienaam (1259) en in samenstellingen onder verschillende vormen vlaming, vlamijnch, vlaeming, vlamynck, vlamin(c)k, waaronder wij in het volgende overzicht geen onderscheid maken: -ambocht, een sectie te Brugge (1282), -bosch, te Westkercke (1552), -sbrouch, land te Houttave (1269), -brug, brug te Brugge (1355), te Mannekensvere (1392), -buys, duiker te Sint-Laureins (1846), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-dam, plaats ten Z. van den Vlaming te Brugge (1305, zie boven de vlaming), -dam-straete, te Brugge (1806), -dreve, een weg door lage, lichte gronden, palende aan Snelleghem te Jabbeke, -hoek, wijk van Bixschote en Langemarck (1846: aldus naar de Vlaemynck's hofstede), vlaminx hem, land te Groede (1260), -shof, een stuk land te Aertrijcke (1695), een hofstede te Ieperen-Buiten, (1544), een heerlijkheid te Westoutre (?) (1781), -hofstede te Westende (1551), -coutter, een stuk land te Pitthem (XVIIIe eeuw), -meerschen, een meersch en ook land te Erkeghem onder Oostkamp (1434), -s Polder, te Cadzand (1850: ‘misschien schuilt hierin de stamnaam de vlaming’), -poorte, voormalige stadspoort te Brugge, en een molen op den Houtbrekers Dam, Westzijde, te Brugge (1564), leengoed te Snelleghem (1567), -port-strate, te Brugge (c. 1315), -poorter ackere, land te Lichtervelde (1569), -poorter goed, hofstede aldaar (1569), -poorte land, land aldaar, -straet, een weg te Adeghem (1641), te Anseghem (1846), te Berthen (c. 1700), te Brugge (c. 1300; ‘up een hofstede liggende in die vlamincstrate’), een weg te Eecloo (1846), een straat te Heyst (1903), een weg en een wijk te Maldeghem (1280), een weg te Kortrijk (1414), een weg tusschen Mardyck en Petite-Synthe bij Duinkerke (1706), een weg te Oudenburg (1555), te Outreau (1505), te Pitgam (1610), te Poperinghe (1816), te Rousselare (1905: ‘moderne benaming’), te Ruddervoorde (1912), te Sint-Jan-In-Eemo (1715), te Sint-Laureins en Sinte-Margriete (1562), tusschen Spycker en Grand Prédembourg (1924), straat te Wervik (1902), -straetkin, vijf straatjes te Brugge (1377, XIVe en XVIe eeuw), te Eecloo (1434), -stic, een stuk land te Moere (1429), -weg te Heestert (1846), te Marant (1875: le chemin des Fla- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mands), te Racquinghem (1850), te Outreau (1505), te Wimille (1505). IX. Afzonderlijk nog: vlanisstraat, weg te Vieux-Berquin (1392) en vlammende wee, meersch te Wulverghem (1901).
***
Enkele van deze toponiemen vertoonen, in de samenstellingen, een merkwaardig parallelisme. Naast vlabrug: vlaemsbrigghe; naast vlahof: vlamingshof; naast vlameerschen: vladdermeersch, vlamingsmeerschen, vlacke meerschen; naast vlastraat: vlaagtstraat, vlakke straat, vlamingstraat, vlanisstraat; naast vlaecstik, vlaagtstuk: vlamingstik, -stuksken; naast vlake bosch: vlaagtbusch, vlaems busch, vlamingbosch; naast vlahoek: vlaanderhoek, vlaagthoek, vlaminghoek; naast vlaagtland: vlaanderland; naast vlaagtzide: vlaanderenzide. Een dergelijk parallelisme in een reeks plaatsnamen, die alle denzelfden anlaut vla- hebben, kan niet aan een toeval worden toegeschreven. Niet alleen moet er onder al die benamingen een semantisch, maar ook een formeel verband bestaan. Rangschikt men ze chronologisch volgens de oudste bewijsplaatsen bij De Flou, dan krijgt men de volgende orde: vlaak: 1283, in de samenstelling vlaec stic; vlaanderen: c. 1300 in vlaanderen, familienaam; vlame: c. 1320, familienaam; vla: 1437 in vla-meerschen; vlaagt: 1457, in de samenstelling vlaagtmolen; vlade: 1577; vladder: 1657 in de samenstelling vladdermeersch. Aan deze chronologische orde heeft men echter weinig. Het opduiken van een bepaald toponiem in een geschreven stuk hangt te veel van het toeval af en niet alle oudste stukken zijn bewaard gebleven. Dat Vlaanderen veel ouder is, blijkt voldoende uit het bestaan van de benaming ‘in Flandris’, dat uit 700 dateert. Ook uit de composita vlaec-stic, vla-meerschen, vlaagtmolen, vladder-meersch moet worden besloten, dat het simplex hooger opklimt, terwijl de familienaam vlame eveneens een ouderen grondvorm veronderstelt. Om den familieband onder deze groep onomastica te ontdekken, is de eenige weg ten slotte de his- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
torisch-vergelijkende. Ons onderzoek in die richting heeft uitgewezen, dat de hierboven aangehaalde Vlaamsche toponiemen niet een specifiek Vlaamsch karakter hebben, doch, met uitzondering van vlame, behooren tot een groote Indogermaansche woordfamilie, die te herleiden is tot een idg. basis pelā, met de beteekenis ‘breit und flach, ausbreiten’ (Walde, II, blz. 61). Deze basis (bij FT *pla, *pelə) werd met een dentaal element uitgebreid tot plet-, plēt-, plāt - (ib., blz. 99) en met een gutturaal element tot plaq-, p(e)lāg - (ib., blz. 90). Het woordmateriaal, dat tot deze Indogermaansche familie behoort, hebben wij in tabellen gerangschiktGa naar voetnoot(13a). Voorop staan de Indogermaansche bases met de Germaansche en dan volgen hun vertegenwoordigers in verschillende, inzonderheid Germaansche talen. Het leek ons inderdaad overbodig alle mogelijke correspondenten op te nemen; wij verwijzen daarvoor naar Walde (W) en Falk-Torp (FT). Buiten deze twee werken, waarin wij het grootste deel van ons materiaal aantroffen, raadpleegden en confronteerden wij de etymologische woordenboeken van Vercoullie, Franck-Van Wijk (FvW), Hellquist, Kluge (Kl), Skeat; andere bronnen worden ter plaatse vermeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. - Idg. *plet-, *plēt-, *plāt- (W).1) Idg. *plado- (FT), *pelǎx -d- (FvW), Gm. *flata- (FT)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2) Idg. *plat(h)o- (FT), *plǎt(h)-, plět(h)- (FvW), Gm. *fladô (Kl *flapon-)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3) Idg. *plant (FT: genasaleerde vorm van *plat ‘vlak zijn’), *plax-n-t- (FvW: genasaleerde bijvorm van plǎt(h)-, Gm. *flanp-; gm. grondvorm * flunprôn, *flunpriôn (FT)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. - Idg. *plaq-, *p(e)lāg- (W).A 1) Idg. *plak en *plakâ (FT), Gm. *flah en *flahô (FT)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A 2) Idg. *plak, Gm. *flag (FT), wortelvariant van A 1)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A 3) Idg. *pelâxḡ (FvW), *plag (FT), Gm. *flak.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B) Idg. *plag, Gm. *flakGa naar voetnoot(23)
In dezelfde woordfamilie treft men dus de Westvlaamsche toponiemen aan: vlade, vla (I, 2), vlaagt (II, 2), vlake, vlaak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(II, B), vlak (II, A, 3). Bovendien zijn deze woorden lang geen onbekenden in den gewonen Nederlandschen woordenschat. Daar is vooreerst vla, vlaai ‘taart, gerecht van eieren, melk enz.’; er is ook koevlade ‘koedrek inz. in de weide’ en vlaai ‘door de natuur gevormde del of geul in weiland’ [bij Boekenoogen, die twijfelt aan den oorsprong van het woord: ‘misschien is in vlaai, vlei een onduidelijke vocaal gesyncopeerd en is het woord ontstaan uit vallei’, en hieraan toevoegt: ‘onzeker is ook of het bij Groenlandsche zeevaarders gebruikelijke vleie, vlaai, in den zin van ijsveld, ijsschots (?), hetzelfde woord is. Indien de eigenlijke beteekenis daarvan is veld dan ware dit mogelijk; is deze echter schots, dan zou men eerder denken aan vlade, platte koek (Mnl., Kil., Staten-Bijbel enz.), waaruit ons vla, slappe toespijs (zie verder Franck op vlade)’]. Uit onze bovenstaande tabellen kan men zonder aarzeling besluiten, dat al deze woorden bij elkaar hoorenGa naar voetnoot(23c). Bij De Bo vindt men vla, vlaag, vlage, vlake ‘de laag vet die den binnenkant bekleedt van den huid eens zwijns, bezonderlijk aan den buik, fr. panne’, vlaak, vlake, vlagge ‘schutsel van stroo, riet of biezen, gemeenlijk met de bouten vastgeklemd tusschen twee bandroeden, fr. paillasson, abri-vent’, flak en flakte ‘vlak, vlakte’, en verder nog de afleiding vlakkeragie ‘bij zeevisschers. Effen grond in zee zonder geulen of banken, zonder droogten noch diepten’. Teirlinck heeft flak, flakte en vlake ‘schutsel van stroo enz.’; Cornelissen-Vervliet vlaai, vlaag ‘vlaak’, met korte a vlag ‘met heide of gras begroeide zode’; Joos vlaag ‘reep stroo die voor het karrekot hangt om den wind, den regen en de sneeuw af te weren - horde waar men wol op slaat, vlaak’, vlaken ‘de vlaak over het land trekken’ (nl. ‘eenige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lichte takken door het land trekken om het vlasland effen te leggen’). De stam fland- vindt men terug in vlonder ‘los houten bruggetje, slootplank’ (Koenen-Endepols), dat ook voorkomt onder de vormen vondel (Schuermans ‘in Limburg en meer andere gewesten’ een klein smal brugsken of plank over een beek), vonder (Schuermans; Cornelissen-Vervliet ‘hetzelfde als vlonder in de Wdb. ‘voetbrug, smalle brug of plank over een beek’; Hoeufft; Ter Laan 't vonder ‘plank over een sloot of vaart (met een leuning)’; volder (Boekenoogen: verouderd)). Dat deze woordfamilie aanleiding zou hebben gegeven tot het ontstaan van plaatsnamen en persoonsnamen, is geen ongewoon verschijnsel. MansionGa naar voetnoot(23d) wees reeds op de aanwezigheid van ‘het begrip bodem in namen’, en behandelde samenstellingen met land, *oedel, vloer, vlet, *arin (mhgd. ern ‘bodem, vloer’), boen ‘zolder, verhoogde vloer’ en boenen. Deze reeks zou dus met een vla-groep kunnen aangevuld worden, want ook hierin is het begrip ‘bodem’ aanwezig.
***
Hoe staan Vlaanderen en Vlaming nu tegenover deze woordfamilie? Voor Vlaanderen kan men drie oplossingen onder de oogen zien. Ten eerste kan men Vlaanderen onder I, 3 rangschikken, de groep van de verlengde basis met n + dentaal en verklaren uit flanpr + en, uitgang van een locatief met de beteekenis van ‘de platte, vlakke landen’, wat het woord gelijk stelt met ‘nederland’. De verlenging van de ǎ vóór nd levert geen bezwaar op; die verlenging komt in Westvlaandren meer voor: ande > aande, pander > paander, spander > spaanderGa naar voetnoot(24). Ten tweede kan men denken aan een compositum van vla (I, 2) + (w)andra [of *wandri] ‘gericht naar, wandelend naar’ > vlāndra > vlaandre(n); de streek van de vlaanders, de ‘vlawandelaars’Ga naar voetnoot(25). Dit is de gissing van Mansion in OGN., | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bl. 83-86; achter vla- kan volgens hem een woord voor ‘zee, kust, strand,’... of iets dergelijks gezocht worden, maar een verband met den gemeenschappelijken wortel van vlade, vlak, vloer, veld acht hij voor denkbaar. Ten derde is een combinatie mogelijk van vlaên + (w)arja (= lat. arius)Ga naar voetnoot(26) met de beteekenis van ‘inwoner van’, waaruit dan ontstaan is vlânere, vlaan(d)ere(n). De streek zou ook in dit geval naar de bewoners zijn genoemdGa naar voetnoot(26a). Heeft de bodemgesteldheid aanleiding gegeven tot de benaming, dan verdient de eerste veronderstelling de voorkeur. Heeft men de streek genoemd naar de inwoners, dan heeft men de keuze tusschen de tweede en de derde, maar dan ook blijft vla (vlaên) ‘de platte, vlakke landen’ het beteekenisgevende element, en blijft de grondbeteekenis dezelfde. Onze voorkeur gaat naar de eerste verklaring, wegens de oudere lat. vormen Flandri(s), Flandrenses, al meent Mansion (Plaatsnamen, blz. 165), dat die misschien eerst zuivere kanselarijtaal zouden geweest zijn.
***
Wat is nu het verband tusschen Vlaming en Vlaanderen? Opvallend is, dat de Idg. basis van de woordfamilie in de Germaansche talen geen verlenging vertoont met -m. Wel ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meldt Walde (II, blz. 62) onder pelā- een m- of n- formans, doch dit geeft aanleiding tot vormen met pal- (uit idg. *pma, *peləmā), die men o.m. terugvindt in lat. palma ‘handpalm’, gr. palámè ‘vlakke hand’. In de germ. talen is dit formans alleen vertegenwoordigd door ohd. folma ‘hand’, ags. folm ‘vlakke hand’ (Bosworth: handpalm, hand). Voor Vlaming komt deze m- verlenging dus niet in aanmerking, al is er wel een semantisch verband. Evenmin is Vlaanderen uit een idg. n-formans te verklaren. Het nieuwnoorweegsch flana ‘omzwerven’, verwant met gr. planáomai ‘ik zwerf rond’, behoort volgens Falk-Trop (op flane, flakke) tot een germ. *flak, idg. *plak ‘slaan’ (cf. gr. pládzō ‘ik drijf uit den weg’) en voor Walde misschien tot pelā-, voor anderen (Walde, II, 92) tot een basis plāq-, plāg- ‘slaan’, ook plēq-, plēg- en (germ.) plěg-. Walde (II, blz. 91) geeft vertegenwoordigers van die basis op voor ags., ohd., on. en voor het ndl. alleen vlakkeren en het oudere ndl. vlacken ‘fladderen’, een ons onbekende beteekenis. Onzeker is vlanis in vlanisstraat (zie hierboven, blz. 417 onder IX). Daar het toponiem opklimt tot de XIVe eeuw, heeft men blijkbaar met een ouderen naam te doen en is vlanis mogelijk te identificeeren met flanias-, flanies- in Flaniesfeld (Flaniesfelt) bij Förstemann (IXe eeuw; Mansion OGN, blz. 41: bron van 821, tekst van de Xe eeuw). Förstemann geeft nog twee andere toponiemen op: Flanenheim (Flan-, Flaanheim, VIIIe eeuw) en Flaningheim (Flancheim, VIIIe eeuw). Alle drie zouden tot de persoonsnamen van den stam flan- behooren, die in verband wordt gebracht met ags. flân- ‘pijl’ of eerder ags. flan- ‘praeceps, procax’Ga naar voetnoot(27). Ook Mansion, OGN, blz. 141, stelt een vraagteeken bij Flaniesfelda: ‘van een persoonsnaam Flanja-?’Ga naar voetnoot(28). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij Schönfeld komt zulk een naam niet voor, evenmin als FlanGa naar voetnoot(28a). Of is dit vlanis eenvoudig een vla + nis? Wat vlammende wee te Wulveringem betreft, ook dit is niet met zekerheid thuis te brengen. Aan een m-formans is voor dit alleenstaande geval evenmin te denken; het schijnt geheel buiten de besproken woordfamilie te staan. Mogelijk hoort het bij het wvla. vlam(me) ‘heete walm dien men tegenkomt bij het bed van sommige zieken of in een warme plaats’ (De Bo), ofwel bij vlammen ‘onbelet groeien, schieten, langer worden’ (Loquela). Is onze stelling over den oorsprong van Vlaanderen juist, dan moet de m in Vlaming van elders komen. Mansion was reeds van oordeel, dat de m in Vlame, Vlaming en de n in Vlaanderen niets gemeens haddenGa naar voetnoot(28b). De stam, dien Delfos postuleert, komt niet in aanmerking. Die hoort bij een andere Idg. woordfamilie, van de basis pleu (met ablaut plôu) ‘vloeien, zwemmen, gieten’Ga naar voetnoot(29) en kan in het Nederlandsch niet luiden vlameGa naar voetnoot(30). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De onmogelijkheid om vlaam, vlame in de vla-familie, waartoe het toch moet behooren, terecht te brengen, bracht ons op het idee, dat de m misschien wel een relict kon zijn van een woord, dat met vlâ- (I, 2) zou zijn versmolten en daarvoor kwam dadelijk in aanmerking -hem. Vlâ-hem geeft normaal vlâm. Niets verzet zich tegen de mogelijkheid van die samenstelling. Toponiemen op -hem, waarvan het eerste lid aan de bodemgesteldheid ontleend is, ontbreken niet. Men denke o.m. aan: Berchem, Gorsem, Houtem, Neerem, Pittem, VeltemGa naar voetnoot(31). Er bestaat overigens een Vlekkem (Aalst), dat opklimt tot 1036Ga naar voetnoot(32) en alsdan heette Flachem, dat Mansion afleidt van vlac ‘effen, vlak’ en bij De Fou treft men een vlaminxhem aan (een land te Groede 1260), een parallel vorm van Flachem, die de reeks van de hierboven aangehaalde parallelvormen op merkwaardige wijze komt aanvullen, en waarvan het vlamingshof te Aertrijcke (1695, zie hierboven, blz. 416) een tweede moderniseering schijnt te zijn. LindemansGa naar voetnoot(33) is tot de conclusie gekomen, dat heem aanvankelijk beteekende ‘hof’ en nadien werd gebruikt voor ‘dorp’ met parochiekerk, een klein ‘gehucht’ gegroeid uit een groot hof en een uitgestrektheid ‘land’, welke laatste beteekenis de zeldzaamste is. In de heerenhoven met naam op -gem of -hem ziet hij de primitieve Frankische nederzettingenGa naar voetnoot(34). Dat ook de hoven, die men in de vla of vlaên heeft opgericht, een naam zullen hebben gehad, lijdt zeker geen twijfel en dat die naam vlahem zou zijn, lijkt ons des te aannemelijker, daar er, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgens de kaart van Lindemans, in de kuststreek heel wat plaatsnamen op -hem voorkomen. In vak H vindt men er een veertigtal, waarvan wij hier alleen de oudste overnemen, met het jaartal: Hroskashem (Roksem) 745, Michem (te Dudzele) 961, Meshem (te St. Andries) 963, Clehiham (Kleihem te Zuienkerke) 972, Ukesham (Uxem) Xe eeuw. Onder de inga-heem namen in datzelfde vak is er maar één, die ouder is, nl. Adalfridingehem (Alveringem) 703. Het veronderstelde vlahem > vlam zou dan voortleven in Vlame = vlaam + suffix e en Vlaming = vlaam + het patronymicumsuffix -ingGa naar voetnoot(35) ‘bewoner van een vlaam’. Vreemd, zal men opwerpen, dat dit vlaam in de toponymie van de streek niet meer voorkomt. Hierop kan men antwoorden, dat vlahem, een meer beperkte benaming, weinig kans zal hebben gehad tegenover het ruimere Vlaanderen en ook nog, dat het opgenomen werd in het wel wat uitgebreider, maar dan toch nog beperkte toponiem Vlaming, vast een jongere formatieGa naar voetnoot(36), en ten slotte, dat er dan toch sporen zijn van overgebleven, vooreerst in het voornoemde Flachem en nog enkele andere toponiemen, die blz. 431 (z. ook noot 28) worden besproken. Dit Vlaming als toponiem kan zijn:
Voor de beteekenis van patroniem en toponiem Vlaming | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is het suffix ten slotte van minder belang. Het eerste bestanddeel geeft den doorslag. Als patroniem is Vlaming = bewoner van een vlahem, vlaam, een vlahof, een hof in de vlakke, lage landen, eigenlijk dus Nederlander; als toponiem een meer beperkte streek, waar zulke vlahoven staan, aanvankelijk blijkbaar de kuststreek ten Noorden van Brugge, waarheen de Vlamincport en de Vlamincstrate leiddenGa naar voetnoot(38).
***
De vlamen of vlahoven en hun bewoners, de Vlamingen, moeten zich trouwens in de Middeleeuwen vrij vroeg op een of andere manier onderscheiden hebben. Van in de twaalfde eeuw werden Vlamingen naar Duitschland geroepen en stichtten er Vlaamsche kolonies, waaraan hun naam verbonden bleef. Zij gingen verlaten en vooral moerassige streken bewoonbaar en vruchtbaar maken en aan hun nederzettingen werden tal van voorrechten toegekend. Het gebied, dat hun werd afgestaan, werd in een zeker aantal hoeven ingedeeld van eenzelfde oppervlakte en volgens Vlaamsche maatGa naar voetnoot(39). In een akte van 1282Ga naar voetnoot(40) is er inderdaad sprake van een ‘proprietatem 4 mansorum Flandrensis mensurae’. In Nedersaksen heeten zulke gebieden flämisch arve, flämsk land (Berghaus) en de toegekende rechten flämsk recht (Berghaus). Ook in Silezië komen het flämische recht en de flämische hufen vaak in oude bronnen voor. In Latijnsche oorkonden heeten de hoeven mansi flandrenses, mansi flamingici, flamingi. Tal van toponiemen in Duitschland herinneren aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het verblijf van die Vlaamsche kolonistenGa naar voetnoot(41). Hieronder treft men aan: een Flemen tusschen Eutin en Lütgenburg, een Flemhude (waarnaast Flemighute) westelijk van KielGa naar voetnoot(42), een straat Flamwege bij ElmshornGa naar voetnoot(43), een FlemsdorfGa naar voetnoot(44). In deze eerste drie namen schijnt de oudere stam flam-(flem-) bewaard te zijn en wat kan een flamweg wel anders beteekenen dan ‘een weg naar het flam’ en wat kan met dit flam bedoeld zijn, zoo niet de Vlaamsche hoeven, heemen? Bezwaarlijk zou men in dit flam-(flem-) een afkorting kunnen zien van flaming (fleming), dat, met flämisch, geregeld in zijn volledigen vorm voorkomt: Flem(m)ingenGa naar voetnoot(45), flämingGa naar voetnoot(46), flämische gasse (te Kiel: platea Fleming(g)orum, cf. flamweg)Ga naar voetnoot(47), flämische WieseGa naar voetnoot(48), flämischer DammGa naar voetnoot(49). Er is zelfs een Flandern. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al die plaatsnamen houden verband met de Vlaamsche kolonisten, die blijkbaar bekend stonden, evenals de Hollanders (want ook op hen werd beroep gedaan) voor hun bijzondere bekwaamheid in het bewerken van lage, moerassige streken, in het indijken en alles wat er bijhoortGa naar voetnoot(50). Opmerkelijk is de naam fläming, vläming voor een hoogvlakte in het zuidelijk gedeelte van Brandenburg (vlak bij Jüterbock)Ga naar voetnoot(51), een naam, die zijn ontstaan te danken heeft aan Vlaamsche kolonisten in de tweede helft van de twaalfde eeuw. Een Vlaming of Vlemink hoeft dus niet noodzakelijk in een laagte te liggen; waar dit niet het geval is, heeft men ws. met een migratienaam te doenGa naar voetnoot(51a). Formeel, noch semantisch, noch topografisch stuit de hierboven voorgestelde etymologie van Vlaanderen en Vlaming op bezwaren, al lost zij het probleem nog niet geheel op. Methodisch verschilt zij van de vroegere hierdoor, dat zij beide woorden niet tracht aan te knoopen bij een of ander oudgermaansch woord of een beperkte woordgroep, maar naar hun verband zoekt met de woordfamilie, waartoe zij kunnen of moeten behooren. Wij weten wel, dat er nog steeds voorstanders zijn van de geïsoleerde woordstudie, en ook dat men er niet altijd aan ontsnapt. Wanneer een ruimer onderzoek echter mogelijk is, dringt de globale methode zich ons inziens op. Sprekende over de plaatsnamengeografie, verdedigt Lindemans terechtGa naar voetnoot(52) het standpunt, dat men uit zooveel concrete feiten mogelijk door vergelijking moet trachten ‘op te klimmen naar de gemeenschappelijke omstandigheden die aan den oorsprong liggen van de benaming’, daar tal van toponymische kwesties ‘moeilijk op bevredigende wijze kunnen verklaard worden wanneer we maar één of enkele namen van een bepaalde reeks beschouwen’Ga naar voetnoot(53). Ik zou nog een stap verder willen gaan. Plaatsnamengeografie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is niet te scheiden van woordgeografie, behoort in de laatste te worden opgenomen en wanneer Lindemans op het vorige eerste citaat laat volgen ‘de etymologische verklaringen komen pas daarna’, dan ben ik geneigd te zeggen: neen, niet daarna, maar meteen, als het maar eenigszins kan. De plaatsnamen, of zij gemeene namen of eigennamen zijn, behooren tot het levende taalgoed net als andere woorden, soms meer nog dan vele van die andere woorden en er is geen reden om ze anders te behandelen. Dat de toponymie zooveel materiaal mogelijk verzamelt en vergelijkt, alles pleit er voor, maar dit behoeft nog geen reden te zijn om de etymologische verklaringen ad calendas te verschuiven. De dialectgeografie heeft dit eerst ook gedaan, doch is vrij spoedig tot het inzicht moeten komen, dat het historisch taalonderzoek onmisbaar is om tot een behoorlijke oplossing van de gestelde kwesties te geraken. Men loopt anders gevaar eenzijdig te blijven of te worden. Al te veel is men in de laatste decennia onderdeelen van de taalkunde als zooveel ‘beluiken’ gaan beschouwen. Fonetiek, fonologie, dialectologie, toponymie zijn niet evenveel afzonderlijke wetenschappen, doch evenveel aspecten van het taalkundig probleem, die voortdurend door elkaar loopen. Is onze verklaring van Vlaming juistGa naar voetnoot(54), dan is Vlahem een zeer oude benaming. Flachem dateert overigens reeds uit 1036 en andere -hem-namen zijn nog heel wat ouder (zie hierboven blz. 428-429). De vraag rijst dan ook, of, zooals Lindemans meent (blz. 77), de -heemnamen inderdaad de ‘satellieten’ zijn van de ingaheem formaties - men denke ook aan het heimingi bij Otfrid, Xe eeuw - en of ‘de plaatsen, met een naam van het type Berchem, als latere stichtingen mogen beschouwd worden’. Zijn de -heemnamen soms geen vooruitgeschoven posten geweest in de kuststreek? Lag boven de voortreffelijke landbouwkaart van Lindemans de dialect-geografische kaart, dan zou men er wellicht klaarder in zien. Kan het louter toeval zijn, dat juist Vak H zoo rijk is aan -hemnamen en dat er ook in het Departement van Calais heel wat voorkomen? In Vak H liggen inderdaadGa naar voetnoot(54a): Bekegem, Eernegem, Ettelgem, Houtem, Ichtegem, Loppem, Roksem, Snellegem, Uksem, Vinkem, Vlissegem, Zedelgem, Zerkegem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het daarnaast gelegen Vak I: Adegem, Beernem, Bellem, Bornem, Evergem, Kanegem, Landegem, Lovendegem, Maldegem, Oedelem, Wondelgem. Voor het afdrukken had ik nog juist de gelegenheid het tweede stuk te lezen van de belangrijke studie van J. Dhondt, Over het Ontstaan van het vorstendom Vlaanderen, waaraan een kaart is toegevoegd van Vlaanderen ca. 900. In het eerste stuk, blz. 541, schreef hij, dat in den driehoek Brugge, Oudenburg, Torhout de Frankische domeinen (= hoeven) talrijk waren en noemde hij er een twaalftal op, die ‘grootendeels tot het pagus Flandrensis behooren’. Behalve één, Sijzele, zijn het alle -heem namen: Bekegem, Eernegem, Ichtegem, Loppem, Roksem, Snellegem, Zedelgem, Zerkegem en dan nog Straathem, Meshem (beide = St. Andries bij Brugge) en Beernem. Zij liggen alle in Vak H met uitzondering van Beernem (I, overigens vlak bij H). De ligging van het pagus Flandrensis is echter allerminst duidelijk. Dat het aan zee lag, blijkt uit de teksten, zegt Dhondt; het ‘schijnt slechts een smalle kuststrook te zijn van de Kerkebeek tot den IJzer’ (blz. 543, noot 3). Die strook is op de kaart afgeteekend en in het door hem gereconstrueerde pagus liggen van de hierboven in Vak H vermelde -heem namen de volgende: Bekegem, Eernegem, Ettelgem, Ichtegem, Loppem, Roksem, Snellegem, Vlissegem, Zerkegem en bovendien nog Eitegem, Kathem, Kleihem, Michem. Buiten het pagus, doch eveneens aan zee liggen Houtem en Vinkem (onder Veurne), alsook Uxem (ten W. van Veurne), dat, evenals Veurne, op een eiland ligt. In het pagus geen enkele naam op -ingahem: Wulveringem en Alveringem liggen ten Z. van Veurne; wel -zele namen: Gijzeele, Dudzeele, Avengezeele., Zijzele. Dhondt neemt aan (z. zijn kaart), dat ‘de kust uit de negende eeuw nog grootendeels dezelfde moet zijn als de kust na de overstrooming van circa 400’, en daar men de uiterste grens, die de ‘transgressie van c. 400’ bereikte, goed kent aan de ‘sedimentatie’, heeft hij die benaderend weergegeven. Roksem nu is reeds bekend in 745, Michem, Meshem, Kleihem in de Xe eeuw (zie hierboven blz. 428-429). In het pagus Flandrensis behooren de -heemnamen dus wel tot de oudste nederzettingen en dat zal ook wel het geval zijn met degene, die er, aan of bij de kust, buiten liggen. Is het dan niet aannemelijk, dat men, zooals wij veronderstelden, aan die toponiemen, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alle aan het strand of in het laagland liggen, den specifieken naam zou hebben gegeven van Vlahem? En aan de bewoners dien van vlaheming > vlaming? En dat het patroniem - die oplossing komt ons thans het waarschijnlijkst voor - toponiem is geworden om een beperkter gebied aan te duiden, dat deel uitmaakte van het oude pagus Flandrensis? Het begrip ‘moerassig’, dat aan het toponiem vlaming schijnt verbonden te worden is - dit hoeft wel geen nader betoog - volkomen vereenigbaar met een oorspronkelijk ‘laag’. Dit klopt volkomen met wat Dhondt schrijft (blz. 539), nl. dat ‘buiten de enkele Frankische vleknamen op -gem en -zele, die waarschijnlijk veel ouder zijn dan de negende eeuw, geen enkele plaats uit het overstroomde gebied voor de elfde eeuw (wordt) aangetroffen; en verder (blz. 544) dat de beteekenis van Flandria en ws. pagus Flandrensis zich in de Xe eeuw ging uitbreiden en die van Flandria gelijk staat met het Vlaamsche Vorstendom; ook nog met het feit (ib., blz. 569), dat tusschen 811 en 832 reeds gansch de kust van het latere vorstendom Vlaanderen een bestendige defensieve inrichting bezat. Dit laatste toch wijst op een zeker gemeenschappelijk belang en inzicht, dat, samen met de latere politieke vorming van het vorstendom (zie hierover de studie van Dhondt), de semantische uitbreiding van Vlaanderen voldoende verklaart, alsmede de behoefte om aan een ouder beperkt gebied een nieuwen naam te geven, waarin de verwantschap met Vlaanderen evenwel bewaard bleefGa naar voetnoot(54b). Boven, blz. 417, wezen wij op de Latijnsche benaming in Flandris (700, naar De Flou; die vorm komt reeds vroeger voor in de Vita S. Eligii (eerste kwart van de VIIIe eeuw). Ook Meyerus (zie blz. 442) was het opgevallen, dat de oudste naam in Flandris was. In het Capitularium Regum Francorum uit het jaar 853 (zie Dhondt, blz. 553, noot 1) komt Flandra voor. Daar de Saxon Chronicle (zie Naschrift 2) eveneens en alleen den genasaleerden vorm kent, kunnen wij moeilijk aannemen, dat die louter kanselarijtaal zou zijn, te meer, daar de oudste naam van de bewoners Flandrenses is en denzelfden stam vertoont. Die stam moet o.i. wel de oudste zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naschrift1. Bij noot 1, blz. 407.Bij het schrijven van deze studie dachten wij niet aan een historische behandeling van de voorgestelde etymologieën. Het overzicht van Dr. Delfos leek ons voldoende. Toen wij echter Meyerus' Annales zelf raadpleegden, vonden wij er wat meer en ook wat anders dan Dr. Delfos en werd onze belangstelling gewekt voor het onderlinge historische verband van de oplossingen, die door de oudere kroniekschrijvers werden vooruitgezet. Daar de origineele teksten tot dusver nog niet werden gepubliceerd - men heeft er, niet altijd terecht, slechts ironie voor over - hebben wij enkele er van in deze Addenda opgenomen, nl. die van Oudenburg, van Meyerus, van Marchantius, van Despars, van Locrius, van Vredius. Er zijn er ongetwijfeld meer, doch deze behooren wel tot de voornaamste. Van de gelegenheid maakten wij gebruik om ook enkele van onze eigen nota's aan te vullen, zoodat de lezer ten slotte toch een vrij volledig overzicht krijgt van wat er zoo al vroeger en later over Vlaanderen en Vlaming werd verteld. Aan het slot wordt dit in een synthetisch overzicht samengevat.
De oudste etymologie vindt men in het Tractatus de ecclesia S. Petri Aldenburgensi, dat voorkomt in een veertiende-eeuwsche copie van een ouderen codex kort na 1084 geschreven. (Zie de Monumenta Aldenburgensia, Ed. O. Holder-Egger in Monumenta Germaniae Historica. Scriptorum, t. XV, blz. 867 en vlg.). De tekst luidt als volgt, blz. 871: ‘Sinus Galliae borealis quandam pinguem regionem coercet, quae Flandria nuncupatur, cui scilicet regioni a facie aquilonis occeanus adiacet. Qui descendunt mare in navibus, facientes navigationem in aquis multis, testantur hanc occeanum contra aquilonem infinitum et at ultimis Franciae oris usque ad terminos caeli usquequaque distensum. Flandria vero ab effectu dicitur, tanquam flatibus vel fluctibus diuturna’Ga naar voetnoot(54c). Vlaanderen werd aldus genaamd, omdat het voortdurend blootgesteld was aan de winden (flatibus) en de golven (fluctibus). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schrijver van de kroniek zag blijkbaar een verband tusschen Fla- ndria en het Lat. werkwoord flare ‘waaien, blazen’. Dit Tractatus werd eerst uitgegeven door J.B. Malou in 1840 onder den titel Chronicon Monasterii Aldenburgensis. Er is echter nog een tweede Chronicon, dat in 1843 gedeeltelijk werd uitgegeven door R.D.F. Van de Putte als Chronicon Monasterii Aldenburgensis Majus en overgenomen in de Patrologia van Migne, t. 174 (1854), blzz. 1506 vlgg. In zijn inleiding bevestigt Van de Putte de meening van Ch. De Visch, dat Anianus, de schrijver van het Chronicon Majus heel wat verschuldigd is aan het Chronodromon van Joh. Brando, monnik van Ter Duinen, overleden in 1423. Het handschrift van dit laatste werk bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel en werd door Kervyn de Lettenhove uitgegeven, doch slechts van het jaar 1384 af. Of Brando over de etymologie van Vlaanderen spreekt, hebben wij niet kunnen nagaan. Meyerus (1) citeert onder zijn bronnen de Acta Aldenburgensis Coenobii en Brando. De Acta identificeert Fris met het Chronicon Majus, doch uit zijn onderzoek blijkt verder, dat Meyerus ook van het Tractatus heeft gebruik gemaakt. De negen eerste boeken van zijn Commentarii sive Annales werden eerst uitgegeven te Nurenberg in 1538 onder den titel Compendium chronicorum. In de Rerum Flandricarum t. X, die daaraan voorafgingen heeft hij het vijfmaal over de etymologie van Vlaanderen; hierna volgen de teksten, die wij aanduiden door de letters a, b, c, d, eGa naar voetnoot(55). a: ‘De nomine autem Flandriae, utrum Latina natum sit voce, an Germanica hystorici certant, et adhuc sub judice lis est; aliis putantibus fuisse hoc nostro in littore, dominantibus hic Romanis, quaedam loco Flandria, seu terras Flandrias ab ventorum flatibus ita dictas, accolasque hinc Flanterranos seu Flanterrenses, qua in opinione sunt Aldenburgenses coenobitae in regestis et actis sui coenobii. Alii ab Pleumosiis derivatum volumt Flandrorum nomen. Verum ii, utrum sola literarum vicinitate, an alia quapiam nitantur ratione authoritateve haud facile dixerim’ (blz. 4); | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
que Flandros dictos ab Flandberto principe, Clodionis Francorum regis nepote’ (blz. 5)Ga naar voetnoot(56); | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze passages blijkt, dat Meyerus vier etymologieën voor Vlaanderen kende: een Latijnsche, die van de monniken van Oudenburg, uit flare ‘waaien’, een tweede uit Pleumosii of Fleumosii, den naam van de bewoners vóór Christus, een derde, die van de oudste schrijvers, uit Flandbertus, neef van den Frankischen koning Clodio, een vierde, uit Flandrina, vrouw van Liederik. De vier worden samen vermeld in de vijfde passage e, doch men zal opmerken, dat de tekst uit Oudenburg hier anders luidt dan in a en in het hierboven opgenomen uittreksel uit het Tractatus. Het ‘flatibus vel fluctibus diuturna’ uit dit laatste, wordt in a eenvoudig ‘ab ventorum flatibus’, in e echter ‘a flatibus seu fluctibus marinis quibus sylvae objectae assidue resonabant’. Heeft Meyerus de laatste onderstreepte bijgevoegde woorden uit een andere bron of heeft hij die er bijgevoegd? Op die vraag moeten wij het antwoord schuldig blijven. Evenmin zijn ons de oudere schrijvers bekend, waaraan hij de etymologie Pleumosii of Flandbertus ontleend heeft. De Commentarii sive Annales werden, herzien en gecensureerd, eerst in 1561 door zijn neef Antonio uitgegeven. Driemaal bespreekt Meyerus de kwestie in dit werk, op blz. 1 aan het begin, op blz. 114-115 naar aanleiding van Vlaardingen, dat hij aan Vlaanderen verbindt en op blz. 220a naar aanleiding van een overstrooming, die het land teisterde in November 1403. De drie stukken drukken wij hieronder eveneens af, onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f, g, h. Terwijl Meyerus zich in zijn vorige werk tevreden stelde met een opgave van de door hem gevonden etymologieën, voegt hij er thans zijn eigen meening bij. In f vindt men, buiten meer bijzonderheden over Flandbertus, een eerste etymon: Flandrae. Hij veronderstelt, dat dit woord in hij weet niet welke taal beteekende aestuaria, dat hij verduidelijkt door Poldrae ‘polders’. Hij komt tot deze conjectuur, omdat de plaatsen, die door het getij bespoeld werden, in het pagus Flandrensis liggen, de overige in het pagus Mempiscus en daaraan, zegt hij, schijnen ook de monniken van Oudenburg gedacht te hebben. In g vertaalt hij Flandren door ‘terrae aestuariorum’ en leidt hij het woord af van vlaen, phlaen; en dit is - hij schijnt hierop wel den nadruk te leggen - in overeenstemming (haec consonant) met wat hij in een ouden codex van het klooster van Oudenburg vond. In h bepaalt hij nader de taal, waartoe Flandrae behoort, die van zijn voorouders (aestuaria.. quae prisca voce maiores nostri Flandras, vt mihi videtur appellaverunt), zoekt hij het verband met de PlemosiiGa naar voetnoot(60) te verklaren door het Grieksch en wijst hij nog op het verschil tusschen het pagus Mempiscus, het hoogere beboschte gedeelte van Flandria, en het pagus Flandrensis, het lagere gedeelte, vol fossae (kanalen?) en aestuaria, waarmede hij hier wat anders schijnt te bedoelen (de bij ebbe vrij komende gedeelten?), want in g spreekt hij van de Flandrae insulae inter aestuaria, de eilanden die door de Morinen en de Menapiërs bewoond waren en in h van: ‘Has autem Flandrias (lees Flandras?) puto esse Insulas aestibus maris conflatas’, de Flandrae of eilanden, waarop, volgens Caesar, de Menapiërs hun toevlucht zochten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meyerus vestigt er in g nog de aandacht op, dat men in vroegere tijden spreekt - de opmerking heeft nog steeds haar belang - van in Flandris en niet van in Flandria. Uit h verneemt men nog, dat hij een verband meende te ontdekken tusschen de belasting Wateringhe en de waterachtige kuststreek: in huurcontracten is namelijk een voorwaarde voorzien Ende beliepe ioff besate de zee dit voorss. landt. Dit alles klopt niet precies met wat Delfos, blz. 35, zegt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat men in de Commentarii van Jakob de Meyer ‘de etymologie “vlaen” (kon) vinden (een meervoud van “vlade”), maar dat lijkt ons een bijvoegsel van de uitgevers te zijn. De Meyer zelf geeft geen stamwoord op, doch alleen een omschrijving van wat de naam Vlaanderen kan beteekenen, op grond van de topographie’. Meyerus geeft wel een stamwoord op, Flandrae (zie f), dat hij door ‘polders’ omschrijft, als een germaansch woord beschouwt (zie h) en afleidt van vlaen of phlaen (zie g). Dat dit vlaen het meervoud zou zijn van vladen, kan wel bedoeld zijn, doch staat er niet. Niets bewijst verder, dat g een bijvoegsel zou zijn; met zekerheid zal men dat nooit kunnen uitmaken, doch de teksten sluiten zoo goed bij elkaar aan, dat zij eerder als een bewijs voor het tegenovergestelde kunnen gelden. Meyerus heeft blijkbaar voortdurend aan de etymologie gedacht en telkens neergeschreven, wat hij voor nieuws had gevonden of meende te moeten herhalen. Fris, in zijn boek over de bronnen, heeft geen enkele van de drie plaatsen f, g, h elders teruggevonden. De overeenkomst van f met het Tractatus schijnt hem ontsnapt te zijn. Op blz. 3 vermeldt hij wel de Acta Aldenburgensis Coenobii van f, die hij ten onrechte met het Chronicon majus identificeert, doch blzz. 35-36 komt de overeenkomende zin onder de parallelplaatsen niet voor. Het etymon *Flandrae staat ten slotte niet zoo ver af van de onze: ze is echter een bloote hypothese, zonder eenig taalkundig bewijsmateriaal. Zijn voornaamste en eenige argument is de oudste Latijnsche benaming in Flandris, dat wel een vertaling schijnt te zijn van een topographisch begrip.
***
Naar het voorbeeld van zijn voorgangers kon Marchantius van Nieuwpoort († 1609)Ga naar voetnoot(62) - volgens Fris, blz. VII, een van de drie plagen van de Vlaamsche geschiedschrijving, de twee andere zijn J.B. Gramayus van Antwerpen en A. Sanderus van Ieperen, - bezwaarlijk onverschillig blijven voor de etymologie van Vlaanderen. Hij herinnert aan de traditie van Oudenburg, citeert de oplossing van Schepperus en Nannius (uit flendren ‘pijlen’), die van Meyerus (uit vlaenen ‘placentae’), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarbij hij het argument voegt, dat men in de buurt van Diksmuide en Veurne zekere moerassige plaatsen nog aldus noemt, stelt de zijne voor (uit vollaenen ‘moerassige streek’), haalt er het wateringhe van Meyerus bij, zonder hem te vermelden, en verder nog de verklaring uit vele andere ‘a multorum, aliorumque subinde ex Germania populorum adventu’Ga naar voetnoot(63). Zijn tekst geven wij hieronder ook in extenso, al is hij lang niet zoo belangwekkend als die van Meyerus; hij kan echter verdere eventueele opzoekingen besparen: ‘At Flandriae (quae Vernaculè Vlaendra dicitur) etymon, minus certa scientia, quam variis conjecturis subnititur: non secus quam Brabantiae, Geldriae, Hollandiae, Walchrae, Cleviae, Haspegauwae, aliarumque plurimarum etymologia: quam de Mycenis, regia urbe Agamemnonis, in sex aut septem opiniones dissiliisse, neque de Germania, neque de Roma terrarum domina indubitatam esse, notum est. Archiva Coenobii Benedictini Aldenburgici, ab aestuante ventosoque mari dictam esse Flandriam arbitrantur: & ad situm naturamque regionis, ventis in obiectas silvas assiduè olim resonantibus obnoxiae, à nomine, ubi ad Boream vergit, non abhorrenten, respexerunt. Scepperus, NanniusqueGa naar voetnoot(64) à Flendren, qua voce Germani sagittas denotant; nominis fontem eliciebant, quod in belli pacisque exercitiis, arcus tenderent: Meyerus à Vlaenen, quas lingua Flandrica placentas vocat, quarum speciem refert stagnans relucensque planicies, quo vocabulo aliquot circa Dixmudam, Furnamque coenosa loca etiamnum innotescunt: vel quasi Vollaenen, ut opinor, potius dictam existimat, hoc est, locis palustribus, elicibusque procellosi maris, sive latos olim campos occupantibus, sive tenuiores alueos efficientibus: qui pagus Flandrensis olim audiebat: quatenus puta etiamnum Wateringam, hoc est, aquaticum vectigal soluit: caeterumque & accliviorem regionis tractum, qui Menipiscus vocabatur, ratus est, propter vbertatem, commoditatem, famamque maritimarum subuectionum, in illud nomen concessisse. Ad vltimum (si nostram coniecturam Guilelmo Damaso Episcopo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pridem doctissimo consentaneam, subiicere fas est) à multorum, aliorumque subinde ex Germania populorum adventu, Vlaendre, contracte, quasi Vele aendre, nomen fortè accepit: vt Allemaniam, ab Alle man, ceu omnis generis virorum colluuie, nomen induisse, Agathias in bello Gothorum interpretatur. ***
Een curiosum is de hierna volgende gedeeltelijk etymologische en gedeeltelijk mirakuleuze verklaring van Vlaanderen bij Despars, Cronijcke (1562), blzz. 48-50, onder het jaar 631: ‘Binnen deze middele tijd zoo gaf ende transpoordeGa naar voetnoot(66) Clotharius van Vrankerijke, Liederijk, zijnen schoonzeune, alle die landen, steden, kasteelen ende fortressen, liggende tusschen die Noordzee ende die rivieren van der Schelde ende van der Somme, appliqueerende die tot zijnen forestierschepe van Buck, 't welke hij, ter eeuwiger memorie ende gedenkenesse van dies voorzeid es, begeerde vernaamd te hebbene. Maar was wat te wetsGa naar voetnoot(67), wat name dat men den voornoemde lande best geven zoude, in zulker wijze dat alle zijnen edelen raad daarop vergaderd wierd, met Liederijk, zijnen schoonzeune, diewelke, als forestier ende heere van dien lande genaamd zijnde, omme zijn advijs ende goeddenken daarof te zeggene, zwoer bij zijn edelheid, dat hij niet en konste bevinden (naardien dat men 't vernamen wilde), datGa naar voetnoot(68) anders voortaan behoorde geheeten te werdene dan in 't Latine Flandria, ende naar die gemeene tale 's lands Vlaenderen, omme diversche causen ende redenen, die hij daar zeer promptelijk wiste te alli- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gieren, te wetene: eerst a flando, a flato ventorum, sive a flatibus marinisGa naar voetnoot(69), dat es te zeggene, om die impetueuze ende zeer tempeestueuze winden wille, die daar overmits de dagelijksche ebbe ende vloed van der zee ende alle die omliggende bosschagien meer haarlieden macht, kracht ende ruwheid toogende waren dan in eenige andere landen. Ten anderenGa naar voetnoot(70) ook a Flandriis, dat es die groote menigte van Vlaenderen wille, die daar waren, 't welke in Larine Flandrii zijn, ende en beteekenden anders niet up die oude ende eerste tale, die men dien ter tijd sprak, dan 't geune dat men nu polderen ofte schorren heetGa naar voetnoot(71); verklarende het voort, dat voornoemde ook insgelijks behoorde geheeten te wordene als voren, naar Flandbert ende Falander, die grootheere ende oude grootheere van den reuze Finaert, zijnen predecesseur ende voorzaat, die daar t' anderen tijden successievelijk heeren of geweest hadden. Dit advijs greide sommege te bet, omme dieswille dat Flandbert voorzeid uiter kroone van Vrankerijke gedescendeerd was, zoo voren verhaald staat, maar andere hovelingen, die meer autoriteits dan wijsheids hadden (gelijk men 't gemeenelijk ziet gebeuren in 't prinsens hoven, God betere 't) en vonden dit advijs niet goed en vielen d'r metten lijve jegens, als die geune die wel geschikt hadden den lande voorschreven zelve eenen nieuwen name te gevene naar haarlieder zinnelijkheidGa naar voetnoot(72) ende fantasie, zonder dat zij eenige wettelijke redenen daartoe wisten te allegierene ende zouden ontwifelijk deure gedreven hebben, 't en hadde geweest, dat daar subietelijk in die middele van hemlieden alle, die daar vergaderd waren, gecompareerd hadde eene overschoone jonkvrouw, gekleed gelijk een prophetesse, diewelke (confirmeerende 't voorgaande advijs van Lederijk) hemlieden daar openbaarlijk te kennen gaf, dat den lande in kwestie nemmermeer andere name ten rechte gegeven en zoude werden dan die men zoude vinden geschreven staan in een lelie, die dweers duer een steen gegroeid was binnen 's konings lochtink; 't welke alzoo gezeid hebbende, vertrak van danen zonder dat men ooit tsijdert konste geweten, waar zij bevoer ofte van waar dat zij daar gekommen was. Niettemin die lelie, daar zij of vermaand hadde, wierd terstond bij 's koninks laste gezocht, gevonden ende daar voor oogen gebrocht, in wiens drie hoeken men zag geschreven staan in goude letteren Flandria, Flandres ende Vlaenderen. Dit aldus gepasseerd zijnde, zoo en was er niemende van hemlieden alle, die daar meer iet jegens zeggen dorste ende dienvolgende zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wierd 't voornoemde land van Buck van dier tijd voort altijds 't land van Vlaenderen genoemd, ende bezondere alzoo varre als 't omtrent den zeekant lag, gelijk wij uit 't voorgaande klaarlijk hebben meugen merken ende verstaan, want al 't omliggende houtland ende bosschagie wierd nog ter tijd 't land der Menapiennen geheeten naar die eerste inwoonders van dien, gelijk voorzeid es, niet jegenstaande dat deze namen naarderhand geconfondeerd wierden, zoodat endelinge 't geheele land 't eene metten anderen Vlaenderen bleef heetende.’ ***
Locrius (1616) schrijft bij Flandbertus, blz. 25, een noot, waarin hij mededeelt, dat Vlaanderen naar hem werd genoemd of wel naar Flandrina, de vrouw van Liederik van Harelbeke: ‘Ab eo Flandria fertur nomen accepisse, vel à Flandrina Liderici Harlebecani conjuge’. Vredius (1650) geeft, op zijn beurt (blzz. 28-30), een overzicht van de hem bekende etymologieën. Hij begint met een uittreksel uit het Chronicon Aldenburgense: ‘Ab aestuante, ventosoque mari, dictam esse Flandriam arbitrantur, et ad situm naturamque regionis, ventis, in objectas sylvas assiduè olim resonantibus, obnoxiae, à nomine, uti ad Boream vergit, non abhorrentem, aspexêre.’ In verband hiermee haalt hij, naar Meyerus, den volgenden tekst van Badius aan: ‘De antiquitate gentis, certum, partem praesertim illam, qui pagus Flandrensis dictus, cultam circiter annum Domini 436 quo tempore volunt Flandriam dictam, vel à flatibus marinis, quibus sylvae objectae, assiduè tunc resonabant (1) vel à pago dicto, ipsumque pagum, vel à flatibus, vel à Flandberto quodam, loci principe, accepisse nomen’Ga naar voetnoot(73). Verder haalt Vredius den hierboven opgenomen tekst h uit Meyerus aan (Quoties enz.) er bijvoegend, dat er bij Diksmuide een waterachtige streek bestaat die de Vlaa heet (cf. Marchantius) en bij Meetkerken nog een andere dergelijke streek de vuyl Vlaa. En over het algemeen beteekent het vlacke ‘aestuarium’; hiervoor verwijst hij naar Kiliaan's vertaling van vlacke ‘aestuarium, locus vicissim aestu maris vel nudus, vel aquis stagnantibus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
offertus’. De heele streek trouwens, van Oudenburg tot Diksmuide en verder, is waterachtig en moerassig en omdat zij dus wegens de vele wateren, de slechte winden en de dichtheid der tusschenin liggende wouden ontoegankelijk waren voor de Romeinen, hebben dezen ze wellicht Flandria genoemd, van flare, en de bewoners Flamingi, van flamen; ook andere plaatsen dragen Romeinsche namen. Vredius haalt dan nog Marchantius aan (van ‘Flandriae quae vernaculè Vlandra dicitur... tot interpretatur’, zie hierboven) en besluit met zijn eigen etymologie: Flandria uit Frilandia ‘Vry landt’, omdat dit het dichtst staat bij de benamingen voor Vlaanderen Francia, Francum en terra Franca! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Bij noot 2a, blz. 408.Courtois, blz. 391, stelt, reeds in 1859, de etymologie van Meyerus tegenover die van ‘vluchteling’ (uit flyming), voor hem: ‘une pure fiction tout aussi invraisemblable que l'étymologie sur laquelle elle repose nous paraît inadmissible et hasardée’. Derode, blz. 77, geeft van zijn kant echter de voorkeur aan deze laatste verklaring, boven enkele andere, door hem aangehaalde, nl. die van Vredius (uit Frylander = vrij land), die van Oudenburg (de flatibus et fluctibus, met verwijzing naar Le Roux, Recueil de la noblesse de Bourgogne et de Limbourg), die van Eusebe Salverde, t. II, blz. 131 (uit fled-man = homme attaché au manoir). Waarom niet eerder ‘émigrant’, schrijft hij, ‘l'opinion qui voit dans ce mot (nl. Flamand) la qualification donnée par ceux qui restaient en Germanie, à ceux qui allaient chercher d'autres lieux dans la Gaule’. Volgens Kervyn de Lettenhove, I, blz. 34, zou Vlaanderen Saksisch zijn en ‘het land der bannelingen’ beteekenen: ‘Le nom de Fleander-land, celui de Flamings que portent les habitants, appartiennent à la même langue et aux mêmes traditions (nl. de Saksische); ils désignent la terre des bannis, le sol où la conquête a donné aux pirates (cf. de etymologie van Van Ginneken) un port pour leurs navires, une tente pour leurs compagnons et leurs captives’. De volledige tekst bij Gibson, Regulae, blz. 28, luidt: ‘Flandres. Flandran.... Flandria. Flandri. Laurentius Noelus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
credit Flanderland dici quasi Fleondra land, i.e. fugitivorum terra, eo quod in istam regionem, desertam nempe et securam, sese recipere solebant utlagati. Quo etiam sensu incolae Flemings dicebantur, fortasse à flyma profugus, vagabundus, exul. Abel lay slane upon the ground
Curst Cain flemit and vagabound.
David Lindsey.
Nec profecto videtur Vir eruditus perperam judicium fecisse; si quidem ex hisce Annalibus constet, utlagatos haud paucos eo se praesidio causa contulisse.’ In de Saxon Chronicle zelf komen de volgende vormen voor Vlaanderen voor: to (of, into) Flandran, of Flandra, of Flandras. Voor latere uitgaven van de S. Chr. zie de Encyclopedia Britanica op Anglo-Saxon Chronicle. Warnkoenig, I, 119 (1), geeft van zijn kant als etymon op een ags. flyming (Fleming, Flaming, c.-à-d. Flamand) met de bet. van ‘fuyard, émigrant’. Van der Essen, bl. 169, houdt zich aan de etymologie van Vercoullie, doch de naam zou aan de bewoners van Vlaanderen geschonken zijn door de Friezen, toen deze gedwongen werden voor de overstroomingen naar de Friezen te vluchten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Bij noot 9, blz. 410.Claerhout verwijst eveneens naar Gezelle's vland < vlam en zou het bestaan van dit *vland wel aannemen, indien Flandeselo geen verkeerde lezing is voor Flardeslo. Thans is wel uitgemaakt, dat Vladsloo (zie noot 26a) ontstaan is uit Flardeslo (zie Mansion, Bestanddeelen, blz. 168). Rond den Heerd gaf den ouderen naam trouwens reeds op in 1872 (zie hierboven, blz. 410). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Bij noot 11, blz. 411.Vanderkindere, blzz. 35-36, bestrijdt de etymologie van Jonckheere, evenals die van Zanardelli (Flandra uit een riviernaam Flanera of Vlanera, die echter onbekend is). De etymologie, die, volgens hem, het best aan de eischen van de philologie voldoet, is die van Kern (Revue Celtique, II, 174; zie daarover hierboven blzz. 407-408). Op het archeologisch congres te Brugge in 1925 heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jonckheere, (FAHB, blz. 156) nogmaals zijn hypothese uiteengezet, die geen aanleiding tot discussie gaf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Bij noot 36, blz. 442.In een recensie van Allen Mawer's Place-Names (English Studies, 1926, blz. 153) suggereert Mansion, naar aanleiding van den Engelschen plaatsnaam Flamstead (= place of refuge, ags. flēamstede), een nieuwe verklaring voor den naam Flemings. Daar de naam oorspronkelijk gegeven werd aan de bewoners van de Vlaamsche kust, die aan overstrooming van de zee waren blootgesteld, en de bewoners dus dikwijls voor den vloed moesten vluchten, heeft men ze daarom misschien Flemings, d.i. vluchtelingen genoemd (cf. ags. flīema, vluchteling). Vluchtheuvels (fleam-stedas) kent men nog in Zeeland en zouden vroeger gebruikt zijn geworden voor menschen en dieren bij overstroomingen. Indien dit juist is, dan zou Vlaanderen moeten verklaard worden als verschillend van Fleming en zou zijn vroegere verklaring in OGN moeten worden herzien. Mansion heeft zich later niet meer met de kwestie bezig gehouden. In 1935, toen ik hem, na de verschijning van De Flou's zestiende deel, waarin de in deze studie behandelde Westvlaamsche toponiemen mij waren opgevallen, mijn voornemen te kennen gaf die nader te onderzoeken, verklaarde hij mij, dat hij van verdere opsporingen afzag en overhandigde hij mij zijn nota's. Uit deze nota's kan ik alleen opmaken, dat hij naar een oplossing had gezocht van het toponiem Vlaming en zijn composita (hij teekende op de Vleeminck, te Wuestwezel, Vlaminckxstraat te Loenhout, Vleminckveld te Antwerpen, Vleminckstraat te Leuven, Vleminc driesch te Ternat ao 1356, Vlaminckstraat te Hoevenen?, Vlamingstraat te Ruddervoorde). Hij heeft daarbij gedacht aan een beteekenis ‘moeras’ in verband met Eng. fleam (stroom, rivier), volgens het ned een bijvorm van meng. flum, uit Lat. flumen, wellicht ontstaan door verwarring met een germaansch woord, den stam van ohgd. flawan ‘wasschen’ (noot van Mansion: idg. plu-, cf. vliet v. Wijk). ‘Als Deflou gelijk heeft (dit slaat wel op de mededeeling dat Vlaming een toponiem zou zijn, zie noot 47, R.V.), is flaming een frie. flam uit flaum- van ohgd. flawan. Dat ontleend in Vla. wordt met umlaut Vleminck (Antw.)’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze nota's dateeren uit de jaren 1922-24 en gaan dus aan boven vermelde recensie en OGN vooraf. Dat Mansion ze niet publiceerde, bewijst voor mij, dat hij de etymologie nog in beraad hield en ze hem niet of nog niet voldeed. Toch meen ik goed te doen met ze hier mede te deelen; zij vertoont wel eenige verwantschap met die van Delfos (zie noot 36). Wat het Vleminckveld te Antwerpen betreft, kan men bij Stokmans lezen, dat een Vleminxvelt er reeds in de XIIIe eeuw bekend was en ook een Flemincstrate, Vlamincstrate (Lat. platea flamingorum). Stokmans schrijft de benaming toe aan de ‘nabijliggende lakendrogerijen’, die te Antwerpen werden ingevoerd door ‘de Vlamingen, die zooals men weet reeds in de XIIe eeuw ten zeerste uitmuntten in de lakennijverheid’. Denkt men daarbij aan de plaatsnamen, die in Duitschland aan de Vlaamsche kolonisatie zijn toe te schrijven, dan wordt het steeds waarschijnlijker, dat de composita van Vlaming of Vlemink met straat, veld enz. buiten Vlaanderen migratienamen zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Bij noot 51a, blz. 432.Uit een pas verschenen artikel van Dr. H Teuchert in Forschungen und Fortschritte, XVIII, nr 31-33, blzz. 305-306, blijkt, dat de Hollandsche en Vlaamsche kolonisatie niet alleen sporen heeft nagelaten in de Duitsche toponymie, doch ook in de gewone taal. Teuchert heeft thans, in aansluiting aan vorige onderzoekingen van hemzelf en anderen, het gansche marksche taalgebied dialect-geographisch onderzocht aan de hand van woordkaarten. De resultaten schijnen bijzonder vruchtbaar te zijn, zoowel wat het aantal woorden betreft als de verhouding tot zekere Duitsche dialecten. Teuchert heeft eveneens de nederzettingen aan den Beneden-Wezer, de Beneden-Elbe en Oost-Holstein in zijn onderzoek betrokken, en ook daar werd er Nederlandsch taalgoed gevonden. Merkwaardig is de conclusie, dat dit aan het Nederlandsche ontleende taalgoed zou opklimmen tot de XIIe eeuw en aldus een nieuw licht werpen op de Nederlandsche taaltoestanden in een tijd, die ons zoo weinig taaldocumenten heeft overgeleverd. De kolonisten zouden, op grond van dit taalonderzoek afkomstig zijn uit ‘Brabant-Antwerpen en de Utrechtsch-Hollandsche ‘Strommitte’. Een ander resultaat is nog, dat men den Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landschen inslag in het Nederduitsch kan afzonderen. Teuchert's werk ‘Die Sprachreste der Niederländischen Siedlungen des 12. Jahrhunderts’ is ter perse bij Karl Wachholtz te Neumunster i.H. Men zal de verschijning van het boek moeten afwachten, alvorens over de resultaten met kennis van zaken te kunnen oordeelen. Ondertusschen verwijzen wij naar het hierboven vermelde algemeen overzicht, waardoor alvast indirect wordt bevestigd, dat de door ons vermelde Fleming's of andere verwante toponiemen in Duitschland door Vlamingen werden ingevoerd. Aan een mogelijke herkomst van hun naam uit het Oosten (zie volgende noot) valt dus wel niet te denken. In verband hiermede vestig ik nog de aandacht op de dialectgeographische studie van Fritz Karg, Flämische Sprachspuren in der Halle-Leipziger Bucht, waarin de Nederlandsche Kolonisatie in Duitschland eveneens wordt besproken en men blz. 21, noot 2, een critische bibliografie aantreft van enkele door ons opgegeven en nog een paar andere werken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Bij noot 54 a, blz. 433.Toen deze studie reeds gezet was, vestigde collega Lindemans onze aandacht op de namen Baio-haiimai en Teurio-haimai. Hij vraagt zich af, of er geen andere oude Germaansche namen van volksstammen aldus zijn gevormd en men geen *Fla-haimai ‘Vlamen, bewoners van de vlakte’ zou kunnen postuleeren, eerder dan een *vla-haim. In Schönfeld, Wörterbuch, vonden wij geen andere namen van Germaansche stammen op -haimai. Schönfeld behandelt het eerste op Baemi, Baenohaemae: Baemi < *Bae(h)aemi, germ. *Bai-haimoz en Baenohaemae corrupt uit Baeohaemae, germ. *Baio-haimoz. De juiste naam is ons overgeleverd in ohgd. Beheima = de Germaansche bewoners van Baja, het land van de Keltische Boii. Het Keltische oi is bewaard gebleven in de verschillende vormen van Bohemen (zie Förstemann, II op Boj), waarin het tweede lid gewoonlijk luidt - (h)emi, - (h)emii, slechts een enkele maal -haimi. Baj- vindt men in Bajuvarii, ‘de Beieren’, naam, die de rond 500 uitgeweken Markomannen zich gegeven hebben naar hun land van herkomst (zie Forstemann, II, 1, kol. 512 vlg.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De beoordeeling van Teuriohaemae, zegt Schönfeld (Wörterbuch, blz. 223) hangt af van die van Baenohaemae. Volgens hem zijn de Teuriohaemae ‘de Germaansche bewoners van het vroeger door de Keltische Teurii bewoonde land’, d.i. Thuringen. De naam Thuringi ‘Thuringers’ beteekent ‘zij, die wagen, de moedigen’. Hieruit blijkt voldoende (voor bijzonderheden verwijzen wij naar Schönfeld), dat men bezwaarlijk naar het voorbeeld van Baio-haimai of Teurio-haimai een Fla-haimai kan reconstrueeren, tenzij men een Keltische volksstam terugvond, waarin de basis Fla- zou voorkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noot 8, bij noot 31.Nog een opmerking moeten wij ten slotte bespreken. Zij werd ons gemaakt door collega A. Van Loey, die zoo vriendelijk was een proef door te lezen. Hij vraagt zich af - en de vraag is van belang - of de syncope van de d in vlade > vla zoo vroeg mogelijk was. In de eerste twee uitgaven van zijn Historiese Grammatika (1921 en 1924) schreef Schönfeld (resp. blz. 121 en blz. 196): ‘dat de synkope van d reeds vóór de oudste overlevering van 't mnl. begonnen was, bewijzen sommige plaatsnamen’ en hij verwijst daarbij naar zijn artikel in Tijdschr. 36, 174. Mansion, die geen voorbeelden in zijn materiaal had gevonden, er verder aan twijfelt dat Kuik uit Cudiacum zou ontstaan zijn, en de andere voorbeelden of laattijdig of verdacht beschouwt, heette (OGN, blz. 267) de uitspraak van Schönfeld onvoorzichtig. Met deze opmerking van Mansion heeft Schönfeld rekening gehouden in zijn derde uitgave, § 33 II van de Aanteekeningen. Hij geeft zijn meening niet prijs, doch drukt zich voorzichtiger uit: ‘Binnen het ndl. taalgebied is het onzeker, of reeds voor de ownfr. periode de oudste gevallen kunnen geconstateerd worden. Indien b.v. Kuik (N.B.) uit Cudiaco zou ontstaan zijn en men Coiaco (a. 844), nu Coyecques (Pas de Calais) hiermee zou mogen vergelijken, zou men een zeer oud voorbeeld hebbenGa naar voetnoot(74). Maar daartegenover staat, dat de oud- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gentse namen geen voorbeelden van syncope opgeven. Het middelnederlands geeft intussen reeds de gevallen, waarbij men voor de juiste beoordeling rekening heeft te houden met de op de d volgende klanken....’ Voor Van der Meer (1927) is de synkope gedeeltelijk vóór- middelnederlandsch is. Hij citeert Coyecques < Coiaco < Codiaco en voegt er als tweede voorbeeld bij Gaudiaco > Goico > Goyck (in Brabant). Carnoy (Dictionnaire, blz. 219) beschouwt Gooik (Arr. Brabant) inderdaad als een dietsche vervorming van het ‘fameuze’ *gaudiacus ‘maison de plaisance’ evenals in 't Arr. Hasselt Jeuk (fr. Goyer); van dit ‘gaudiacus’ komen eveneens Gouy, Ghoy, Jouy en Goyet (Jemeppe-sur-Meuse). Ook al mocht men aan deze etymologie twijfelen, dan zijn er toch de gegevens uit het Mnl. en de XVIe eeuw, die wel wijzen op een oudere synkope, met verlies van de slotlettergreep. Bij Verdam vindt men: blide > blië ‘blijdschap’; drade > draey; miede > mie, mye; lade > la, laeye; rede > ree, re ‘koorts’; reude > reu, reuken ‘hond’; stede > stee, ste; vlade > vlaeye, vla. Deze reeks voorbeelden wijst op een fonologische tendenz, die zich geleidelijk moet hebben ontwikkeld in de spreektaal en heel wat tijd zal noodig gehad hebben om in de schrijftaal door te dringen. Belangrijk zijn in dit opzicht de hierboven blz. 431 vermelde Duitsche toponiemen Flemen, Flemhude en Flamwege, die wel op oudere spreektaal zullen berusten. De door Mansion geraadpleegde documenten zijn uiteraard conservatief en ook de latere mnl. teksten zijn dat nog in groote mate. Uit de afwezigheid in Oud- of Middelnederlandsch van een bepaald fonetisch verschijnsel kan niet worden besloten, dat dit niet zou bestaan hebben: men denke er even aan, dat wij tot voor kort nog allen schreven Nederheim, al heetten de inwoners hun gemeente, sedert enkele eeuwen wellicht, Neerem, zooals men nu schrijft en dan nog niet altijd! Een bewijs is dit natuurlijk niet, maar het verschijnsel komt ook voor in Nederduitschland, in Denemarken (Schönfeld, l.c.). Lasch, § 321 geeft voor het Ndd. voorbeelden van syncope van enclitische d o.m. bi deme > bîme, § 326 van gesyncopeerd âl< adal in persoonsnamen (Alheidis 1257, Alhardus 1224), waarbij zij opmerkt, dat de latiniseeringen de d, die de volkstaal opgegeven had, bewaart, en verder o.m. nog düs < düdesch. Ook het Oudzweedsch (Noreen 2, § 156, 1b en 2) kent de synkope | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van d na den hoofdtoon in samenstellingen, waarbij het gevoel van de samenstelling verdwenen is, b.v. ō(dhe)nstagh, en eveneens vóór den hoofdtoon, b.v. moe(þe)n, si(þa)n, Brō(þi)r, Fa(dhi)r. Nog verdwijnt sporadisch de d in het Oudnoorsch (Noreen 21, § 282) voor r, n, zeldzamer vóór m, l, f, b, in mannelijke persoonsnamen, b.v. Hró(þ)mundr, Gu(þ)mundr, doch dit schijnt eerder een assimilatie te zijn. Uit deze verschillende voorbeelden blijkt, dat de synkope van d een Germaansch verschijnsel is, waarvan men veronderstellen kan, dat het zich vrij vroeg moet hebben voorgedaan. Wanneer is dat in het Ndl. gebeurd? Dit is vooralsnog niet, zal bezwaarlijk ooit precies zijn uit te maken; doch dat de tendenz daartoe aanwezig was, lijdt geen twijfel en dat kan voor onze stelling volstaan. En is Carnoy's etymologie van Jeuk juist, waarom zou vlade-hem > vlahem dan geen ander voorbeeld voor de synkope zijn? De kwestie is een uitgebreid onderzoek waard. In afwachting daarvan meenen wij onze thesis te mogen handhavenGa naar voetnoot(75). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Synthetisch overzichtGa naar voetnoot(76)Moet men Meyerus gelooven, en men heeft geen reden om zijn getuigenis in twijfel te trekken, dan hebben oudere kroniekschrijvers (blz. 437, sub b) den naam Vlaanderen verbonden aan de Frankische koningen over Flandbertus, neef van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koning Clodio. Die etymologie vindt men in de kroniek van de Sint-Pieters abdij te Gent, volgens dewelke die Flandbertus de derde overgrootvader zou zijn van Rhinardus, die door Liederik de Buck werd gedood. Hierdoor wordt tevens een verband gelegd met de forestiers (noot 56). Anderen, onder wie Franciscus Irenicus, meenen, dat de streek naar de vrouw van Liederik werd genoemd (noot 59). Haar naam, Flandra of Flandrina, vindt men bij-Meyerus (ib.), Locrius (blz. 447) en ook nog in de Légende des Flamands, blz. 21b. De etymologie Flandbertus vindt men terug bij Despars (blz. 446), die nog een ouderen stamvader noemt, Falander, bij Meyerus (blz. 438 sub b, d, blz. 439 sub f en blz. 441 sub g), bij Locrius (blz. 447); ook Badius vermeldt ze in een brief aan Meyerus (blz. 438 sub c). Naast die legendarische verklaring staat de oudste taalkundige van Oudenburg, die, uitgaande van het feit, dat de streek aan wind en vloed is blootgesteld, in Vlaanderen het Latijn flare ‘maaien’, meende te herkennen. Deze Latijnsche etymologie wordt later herhaaldelijk vermeld, door Meyerus (blz. 437 sub a, 439 sub e, 440 sub f en 441 sub g), door Badius (blz. 438 sub c), door Marchantius (blz. 444), door Despars (blz. 446), door Vredius (blz. 447). Dichter bij ons duiken twee nieuwe Latijnsche etymologieën op, die van Jonckheere, bijgetreden door Kurth (blz. 411) en bestreden door Vanderkindere (blz. 449), uit Lat. planaria en die van Veralleman, uit Lat. fluminarii (blz. 411). Meyerus heeft voor het eerst, althans voor zoover wij konden nagaan, getracht Vlaanderen door de taal van zijn voorouders te verklaren, nl. uit Flandrae, dat hij vertaalt door polders en afleidt van vlaen, phlaen, waarmee hij bedoelt de eilanden, door de zeewinden gevormd (blz. 440 en 441-443 sub f, g, h, vooral de laatste twee); een aequivalent vindt hij in den naam van de Pleumosii uit Gri. plḗmè (πλἠμη) ‘vloed’ (blz. 442) een oudere bevolking, buren van de Nerviërs. Aan die Pleumosii of Fleumosii hadden anderen overigens reeds voor hem gedacht (blz. 437 sub a en 439 sub e). Zijn interpretatie sluit, zegt hij, aan bij die van Oudenburg en dit slaat wel op de (zee)winden en den vloed, van waar Oudenburg uitging. Practisch stelt hij dus i.p.v. een Latijnsch een Nederlandsch etymon voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Delfos (blz. 407, 408, 411 en noot 30) veronderstelt, dat Vlaanderen meervoud is van den genasaleerden vorm van een oorspronkelijk flader, van denzelfden wortel als flam en met dit laatste nauw verwant. Marchantius citeert de verklaring van Meyerus en zinspeelt daarbij op toponiemen bij Diksmuide en Veurne (blz. 444). De namen van die toponiemen vindt men bij Vredius (blz. 447): de Vlaa en de vuyl Vlaa. In 1872 zal Rond den Heerd op ‘de groote en kleine Vla’ in Veurneambacht steunen en vla voor de eerste maal als etymon voorstellen, al is het op weinig overtuigende gronden (blz. 411). Ook Gezelle vermeldt ‘de groote en de kleine vla omtrent Diksmude’, doch stelt als etymon een vlaam voor, dat tot vla en vland zou zijn geworden (blz. 410). Claerhout was wel geneigd deze oplossing te aanvaarden (blz. 449). Seghers, die eerst den oorsprong meende te vinden in vla, vlade sluit zich later aan bij Gezelle (blz. 409). Langs streng taalkundigen weg herleidt in 1924 Mansion eindelijk Vlaanderen tot een compositum met als eerste lid eveneens flā-, waarvan hij de beteekenis echter niet juist weet te bepalen (zee, kust, strand of verwant met vlade?) en als tweede lid *(w)andra. Het geheel zou dan zijn ‘de streek van de vlawandelaars’ (zie blz. 409, 424). Uitgaande van een reeks Westvlaamsche toponiemen, beginnend met vlǎ of vlā gevolgd door verschillende consonanten, meent schrijver dezes den grondvorm te kunnen herleiden tot een gemeenschappelijk flǎ- ‘vlak, plat’, waarvan een verlengde vorm flanpr- het etymon van Vlaanderen zou zijn (blz. 424-425). Dicht bij deze oplossing staat die van Carnoy, die echter uitgaat van een etymon *flani ‘vlakke grond’ en Vlaanderen verklaart als ‘de woonplaats op de vlakte’ (blz. 409). Andere geleerden hebben, met verschillende nuances, aan Vlaanderen de beteekenis gegeven van ‘land der bannelingen, vluchtelingen’. Laurentius Noelus (XVIIde eeuw?), gevolgd door Gibson en Kervyn de Lettenhove, verbindt het aan ags. flyming (blz. 408, noot 2a en blz. 448, 2), Vercoullie aan een fri. vlame (blz. 408). Deze etymologie wordt bestreden door Courtois (blz. 448, 2), terwijl De Rode (ib.) en Van der Essen (blz. 449) er zich bij aansluiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor Van Ginneken, die uitgaat van een oudfri. flêma ‘rooven, vluchten’ is Vlaanderen het land van de zeeroovers (blz. 408); voor Kern is het een compositum van flâma + thra ‘in 't land der Vlamen’ (blz. 407-408), voor Borchling van flad + mari ‘laagte, moeras’ (blz. 409); voor Muller een afleiding van een germ. flēman, waarachter iets van ‘strijder’ zou zitten (blz. 411). Ten slotte zijn er nog de verklaringen van Scepperus en Nannius uit flendren ‘pijlen’ (blz. 443), van Vredius uit frilandia ‘vrij land’ (blz. 448), Salverde uit fled-man, (blz. 448), en dan nog die uit vollaenen ‘moerassige streek’ (blz. 445) en uit vele andere (ib.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaming (patroniem)De naam Vlaming heeft tot heel wat minder beschouwingen aanleiding gegeven dan Vlaanderen, wordt trouwens meestal met dit laatste behandeld. L. Noelus veronderstelde een etymon flyma ‘vluchteling’ (blz. 408, noot 2a en blz. 448-449); Vercoullie een vlame met dezelfde beteekenis (blz. 408). Ook Mansion schijnt aan dat begrip gedacht te hebben, met dien verstande, dat de bewoners voor de overstroomingen zouden zijn gevlucht op vluchtheuvels (blz. 450, 5); hij verwijst daarbij naar ags. fliema ‘vluchteling’. Voordien had hij evenwel een afleiding *fla-ma voorgesteld (blz. 409). Van Ginneken leidt Vlaming, evenals Vlaanderen, af van ofri. flêma, en verklaart het als ‘zeeroover’ (blz. 408). Voor Borchling is het een afleiding, over fladmaringi, van flad-mari (blz. 409); voor Carnoy een afleiding van *flani met de beteekenis van ‘zwerver over de vlakte’ (blz. 409); voor Gezelle is de vlaming er ‘een van de vla'en’, het overstroomde gebied (blz. 410); voor Rond den Heerd een kind van de vlamen of het platte land (blz. 411); voor Muller moet het woord wat te maken hebben met ‘strijder’ (blz. 411); voor Delfos is het een afleiding van een *vlaem (*vlame) ‘bewoner van de Vlame, d.i. aestuarium’ (noot 30). Schrijver dezes ziet er een afleiding in van vlahem, d.i. ‘bewoner van een hof op de vlakte, bewoner van de vlakte’ (blz. 428-429). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaming (toponiem)Vlaming als toponiem is nog maar weinig besproken geworden. Vercoullie (z. zijn mededeeling in de Académie royale, blz. 408) maakt geen onderscheid tusschen patroniem en toponiem. Vlamingstraat en Vlamingdam te Brugge zijn voor hem getuigen van den vreemden oorsprong van de Vlamingen, ‘een vernuftige opmerking’, zegt hij, van Dom J. Jonckheere. Ook voor Mansion waren aanvankelijk patroniem en topo niem hetzelfde (noot 47), doch, na een opmerking van Deflou, gaf hij die opvatting prijs, zocht in een andere richting, doch sprak zich niet over de kwestie uit (Naschrift 5). Volgens Delfos gaf De Flou er de beteekenis aan van ‘waterpoel’, doch waar hij dit zou gedaan hebben, hebben wij niet kunnen terugvinden. Stokmans (ib.) verklaart Vlamincstrate en Vleminckveld te Antwerpen als Vlamingenstraat, Vlamingenveld. Delfos leidt het toponiem af van een *vlaam (*vlame) als diminutief(?). Voor schrijver dezes kan het, evenals het patroniem, een samengestelde afleiding zijn van vla: vla + hem + ing. met mogelijke verschillende bet. van het suffix -ing, doch is het eerder hetzelfde als het patroniem, met overdracht van beteekenis (blz. 429. 435). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BibliographieBathe, M. Die Herkunft der Siedler im Lande Jerichow, 1932. Beus, P. de. Vlaamsche lakenmakers in Duitsche steden in de XIIde en XIIIde eeuw, Bijdragen tot de Geschiedenis, Mei 1926. Berghaus = Dr. H. Berghaus. Der Spachschatz der Sassen. Ein Wörterbuch der Plattdeütschen Sprache, 3 dln., 1880 en vlg. Borchgrave, E. de. Histoire des Colonies belges qui s'établirent en Allemagne pendant le douzième et le treizième siècle. Bruxelles, C. Muquardt, 1865. (Mémoires couronnés et Mémoires des savants étrangers de l'Académie royale de Belgique, t. XXXII). Bosworth = An Anglo-Saxon Dictionary of the late Joseph Bosworth. Edited and enlarged by T. Northcote Toller. Oxford, Clarendon Press, 1898. Supplement van T. Northcote Toller, 1921. Bremer, O. Ethnographie der germanischen Stämme. 2. Aufl., 1904, blz. 160 vlg. Bückmann = L. Bückmann. Die germanischen Ortsnamen in Nordfrankreich bis zum 50. Breitengrad. Dr. A. Petermanns Mitteilungen aus Justus Perthes geographischen Anstalts. Gotha, J. Perthes, 64. Jhrg. (1918). Carnoy, Dictionnaire = A. Carnoy. Dictionnaire Etymologique du nom des Communes de Belgique. Louvain, Editions Universitaires, 1939. Carnoy, Origine = A. Carnoy. Origine des Noms de lieux des environs de Bruxelles. Bruxelles, A. Bieleveld, 1927. Claerhout = J. Claerhout. De bevolking van West-Vlaanderen. Annales de la Société d'Emulation de Bruges, LIX (1909), blzz. 120-136, inz. blz. 133. Courtois = A. Courtois. Communauté d'origine et de langage entre les habitants de l'ancienne Morinie flamingante et wallonne. Annales dn Comité flamand de France, IV (1558-1859), blzz. 390-412, inz. blzz. 391-392. De Bo = L.L. De Bo. Westvlaamsch Idioticon, heruitgegeven door J. Samyn. Gent, A. Siffer, 1892. De Flou, Toponymie = Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artezië enz. Gent, 1914 en vlg. (Uitgave van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde). Delfos = Dr. L. Delfos. De oorsprong der namen ‘Vlaming’ en ‘Vlaanderen’. Wetenschap in Vlaanderen, November 1935, blzz. 34-41. Derode = V. Derode. Les ancètres des Flamands de France. Annales du Comité flamand de France, VII (1864-1865), blz. 77, § 2. Les Flamands. Despars = J. de Jonghe. Cronijcke van den Lande ende Graefscepe van Vlaenderen, gemaect door Jor Nicolaes Despars. Tweede uitgaaf. Brugge, bij den uitgever - Rotterdam, W. Messchert, 1840. Dhondt = J. Dhondt. De forestiers van Vlaanderen. Brussel, Paleis der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Academiën, 1940. (Overdruk uit het Bulletin de la Commission royale d'Histoire, t. CV (1940), blzz. 281-305. Diefenbach = L. Diefenbach. Glossarium Latino-Germanicum mediae et infimae latinitatis. Francofurti ad Moenum, sumptibus Josephi Baer Bibliopolae, 1857. Eckwall, E. The concise Oxford dictionary of English Place-names. Oxford, Clarendon Press, 1936. Engelbrecht, Th. Das Heimatland der holländischen Kolonisten der Elbmarschen: Nordalbingen 6 (1927), blz. 400 vlg. Essen, Van der = Geschiedenis van Vlaanderen, I. Standaard-Boekhandel. Förstemann = E. Förstemann. Altdeutsches Namenbuch. Bd. I, Personennamen. Zweite, völlig umgearbeitete Auflage. Bonn, Hanstein, 1900. Bd. II, Ortsnamen, 2e dr., Nordhausen, F. Förstemann 1872; dritte völlig neu bearbeitete Auflage herausgeg. von H. Jellinghaus. Bonn, Hanstein 1913-1916Ga naar voetnoot(1). Falk-Torp of Ft = H.S. Falk und Alf. Torp. Norwegisch-Dänisches Etymologisches Wörterbuch. Heidelberg, C. Winter, 1911. F v W = Franck's Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal. Tweede druk door Dr. N. van Wijk. 's Gravenhage, M. Nijhoff, 1912. Supplement door Dr. C.B. van Haeringen, 1936. Fris, V. Essai d'une analyse des Commentarii sive Annales Rerum Flandricarum (Annales Flandriae 1561) de Jacques de Meyere. 1ere partie: Examen des Sources des Annales Flandriae. Gand, E. van Goethem, 1908 (37e fascicule du Recueil des Travaux publiés par la Faculté de Philosophie et Lettres de l'Université de Gand). Fris, Notes = V. Fris. Notes sur les oeuvres historiques de Jacques de Meyere. Bulletin de la Commission royale d'histoire, t. LXXXIV (1922), blzz. 245-303. Gezelle = G. Gezelle. Vlamende in Loquela, nr 10, Sporkele 1890. Loquela2: (blzz. 559-560 in Loquela, Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel, z.j.). Gibson, Regulae = Chronicon Saxonicum ex Mss. codicibus nunc primum integrum edidit et latinum fecit Edmundus Gibson, Oxonii, e Theatro Sheldoniano AD.MDCXCII.. Achteraan: Regulae ad investigan das nominum locorum originisetc. Ginneken, Vlaanderen en Vlamingen = J. van Ginneken. Zeeroovers der Salische Wet. Onze Taaltuin, I (1932-33), blzz. 289-292. Hellquist = E. Hellquist. Svensk Etymolisk Ordbok. Ny omarbetad och utvidgad upplaga. Lund, C.W.K. Gleerup. Husz-Debrezin. Die flandrische Auswanderungsbewegung im 12. Jh.: Ostland (1926). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Iltgen, I. Die Ansiedelungen am Niederrhein von der Lippemündung bis zur holländischen Grenze. Halle a.S., C.A. Kaemmerer & Co., 1892 (diss.). Joncheere, Dom de. De l'Origine du nom de Flandre. Revue Catholique. Louvain t. LIII (1882), blz. 43-52 et LIV (1883), blz. 534-544. Jonckheere, Fahb = D. Jules Jonckheere, O.S.B. Origines Flamandes (le Pays, la Race, la Langue). Samenvatting van een lezing, in Annales de la Fédération archéologique et historique de Belgique (Congrès jubilaire, 1925), Bruges, blzz. 156-157. Karg, F. Flämische Sprachspuren in der Halle-Leipziger Bucht. Teuthonista, Beiheft 8. Halle/Saale, M. Niemeyer, 1933. Kern, Vmaw = H. Kern. Germaansche woorden in Latijnsche opschriften aan den Beneden-Rijn. Verslagen en Mededeelingen der Kon. Acad. van Wetenschappen. Amsterdam, 1872, blzz. 304-336 (inz. blzz. 331-332). Kern, H. Noms germaniques dans des inscriptions latines du Rhin inférieur. Revue Celtique, II, blzz. 153-177 (inz. blzz. 173-174). Kervyn de Lettenhove = M. Kervyn de Lettenhove. Histoire de Flandre. Bruges, Beyaert-Defoort, 1874. Keyser, E. Bevölkerungsgeschichte Deutschlands. Leipzig, S. Hirzel, 1938. Kl of Kluge = F. Kluge. Etymologisches Wörterbuch der Deutschen Sprache. Elfte Auflage, bearbeitet van Alfred Götze. Berlin u. Leipzig, Walter de Gruyter & Co., 1934. Kurth = G. Kurth. La Frontière linguistique en Belgique et dans le Nord de la France, 2 vol. 1895-1898. (Mémoires couronnés et autres mémoires de l'Académie royale de Belgique, in 8o, t. XLVIII). LB = A. Lasch u.C. Borchling. Mittelniederdeutsches Handwörterbuch. Hamburg, Karl Wachholtz, 1928. La légende des Flamands, Paris, 1558. Lasch = A. Lasch, Mittelniederdeutsche Grammatik, Halle, M. Niemeyer, 1914. Locrius = Ferreoli Locrii Paulinatis Chronicon Belgicum. Atrebati, Ex Officinâ Guilielmi Riverii, 1616. Lexer = M. Lexer. Mittelhochdeutsches Handwörterbuch. Leipzig, S. Hirzel, 3 dln, 1872-1878. Lindemans = J. Lindemans. Toponymische Verschijnselen op kaart gebracht. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, XIV (1940), blzz. 67-169. Malou = Malou, J.B. Chronique du Monastère d'Oudenbourg. Bruges, Vandecasteele-Werbrouck, 1840. Recueil de Chroniques, Chartes, etc. de la Flandre Occidentale, publié par la Société d'Emulation de Bruges. Première Série. Mansion, Bestanddeelen = J. Mansion. De Voornaamste Bestanddeelen der Vlaamsche Plaatsnamen. Brussel, Standaard-Boekhandel, 1935. Mansion, Kleinigheden = J. Mansion. Toponymische kleinigheden. 2. - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Vlamingstraat te Brugge. Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie, 1922, blzz. 560-562. Mansion, Ogn = J. Mansion. Oud-Gentsche Naamkunde. 's Gravenhage, M. Nijhoff, 1924. Mansion, Toponymica = J. Mansion. Toponymica. 2. - Nogmaals Vlamingstraat. Leuvensche Bijdragen, 1923, 3 (Overdruk). Mansion, J. Recensie van Allen Mawer's Place-Names in English Studies, 1926, blz. 153. Markgraf. Die Grenze zwischen dem Fränkischen und flämischen Rechtsgebiete im Freistat Saksen: Volk und Rasse 8 (1933), blz. 57 vlg. Meertens-Pee = Dr. L. Grootaers' en Dr. G.G. Kloeke's Systematisch en Alfabetisch Register van Plaatsnamen voor Noord-Nederland, Zuid-Nederland en Fransch-Vlaanderen, herzien en bijgewerkt door Dr. W. Pée en P.J. Meertens. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, VIII, 1934, p. 149-260. Meyerus, J. Commentarii Siue Annales rerum Flandricarum Libri septendecim Autore Iacobo Meyero Baliolano. Opus nouum & nunquam antea typis euulgatum, cum Indice rerum & materiarum copiosissimo. Antverpiae In aedibus Ioannis Steelsii. M.D.LXI. (1561). Meyerus, J. Compendivm Chronocorvm Flandriae. Opus nunc recens aeditum, anno M.D.XXXVIII. Norimbergae apud Io. Petreium. Meyerus, J. Rerum Flandricarum tomi X. Recueil de Chroniques etc., publié par la Société d'Emulation de Bruges. Deuxième série, 1842. Michels = L.C. Michels. Brabanciones-Praedones. Tijdschrift voor Taal en Letteren, 1939, blzz. 154-162, Tilburg, H. Bergmans & Cie. Muller = S. Muller, Hzn. De Civitates van Gallië. Verhandelingen der Koninklijke Academie van Wetenschappen. Afd. Letterkunde. N.R. Dl. II, blzz. 3-79. Amsterdam, J. Müller, 1898. Muller, J.W. = De uitbreiding van het Nederlandsch taalgebied, vooral in de zeventiende eeuw. 's Gravenhage, W.P. van Stockum en Zoon, 1939. Ned = A New English Dictionary on historical principles. Oxford, Clarendon Press. Ndl. Wdb. = Woordenboek der Nederlandsche Taal. 's Gravenhage en Leiden, M. Nijhoff, A.W. Sijthoff, Henri J. Stemberg, 1882 en vlg. NGN = Nomina Geographica Neerlandica. Leiden, E.J. Brill.
Noreen, A. 1 = Altisländische und Altnorwegische Grammatik, 1903.
Otfrid = J. Kelle. Glossar der Sprache Otfrids. Regensburg, G.J. Manz, 1881 (Otfrids von Weissenburg Evangelienbuch, Bd. III). Putte, R.D.F. Vande. Annales Abbatiae Sancti Petri Blandiniensis. Gandavi, C. Annoot-Braeckman, 1842. Recueil de Chroniques etc., publié par la Société d'Emulation de Bruges, Première Série. Putte, R.D.F. Van de = Chronicon Monasterii Aldenburgensis Majus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gand, 1843. Recueil des Chroniques, etc., publié par la Société d'Emulation de Bruges. Première série; overgenomen door J.P. Migne, Patrologiae Tomus CLXXIV. Parijs, 1854, blzz. 105 en vlg. RBPH = Revue Belge de Philologie et d'Histoire. Rond den Heerd. Brugge, A. Dezuttere. Dl. VII (1871). Rudolph, Th. Die niederländischen Kolonien in Norddeutschland zur Zeit des Mittelalters, 1880. Rustenbach. Häger und Hägergerichte in den braunschweigischen Weserlanden. Zeitschrift des historischen Vereins für Niedersachsen, 1903, blzz. 557-645. Schönfeld, Wörterbuch = M. Schönfeld, Wörterbuch der altgermanischen Personen- und Völkernamen. Heidelberg, C. Winter, 1911. Schönfeld, Hist. Gram. = M. Schönfeld, Historiese Grammatika van het Nederlands. Derde druk. Zutphen, W.J. Thieme & Cie, 1932. Schröder, R. Die niederländischen Kolonien in Norddeutschland zur Zeit des Mittelalters. Berlin, 1880, C. Habel (Sammlung gemeinverständlicher wissenschaftlicher Vorträge, XV. Serie, Heft 347). Schwind, Dr. E. Freiherr von. Zur Entstehungsgeschichte der freien Erbleihen in den Rheingegenden und den Gebieten der nördlichen deutschen Colonisation des Mittelalters. Breslau, W. Koebner, 1891 (Untersuchungen zur Deutschen Staats- und Rechtsgeschichte, 35. Heft) Schiller-Lübben = Mittelniederdeutsches Wörterbuch von Dr. K. Schiller und Dr. A. Löbben. Bremen, J. Kühtmann, 1875 en vlg. Seghers, J. Vlanderen, Biekorf, II, blzz. 104-107. Skeat = An Etymological Dictionary of the English Language by the Rev. Walter W. Skeat. New edition. Oxford, Clarendon Press, 1910. Stokmans = J.B. Stokmans. De Vlamingstraat te Antwerpen. Bijdragen tot de Geschiedenis van het aloude Hertogdom Brabant, II, blzz. 279-286. Ter Laan = K. ter Laan. Nieuw Groninger Woordenboek. Groningen, Den Haag, J.B. Wolters' U.M., 1929. Teuchert = H. Teuchert. Niederländische Siedlung in Nord- und Mitteldeutschland während des 12. Jahrhunderts. Forschungen und Fortschritte, XVIII (1942), blzz. 305-306. Tijdschr. = Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde. Leiden, E.J. Brill. Veralleman = R. Veralleman. Begrip en etymologie der woorden ‘Vlaanderen’ en ‘Vlaming’, Biekorf, XX (1909), nr 23, blzz. 353-363. Vanderkindere = L. Vanderkindere. La formation territoriale des Principautés belges. T. I, 2e édit. Bruxelles, H. Lamertin, 1902. Vercoullie = J. Vercoullie. Beknopt Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal. Derde Druk. Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1925. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vercoullie, Bar = J. Vercoullie. L'étymologie de Vlaming et Vlaanderen. Académie Royale de Belgique. Bulletin de la Classe des Lettres etc., 1903, blzz. 484-491. Vercoullie, J. De Taal der Vlamingen. Brugge, De Centrale Boekhandel, 1925, Tweede druk. Gent, Van Rysselberghe & Rombaut, 1925. Vercoullie, Vlaanderen = J. Vercoullie, de Taal der Vlamingen in Vlaanderen door de eeuwen heen. Amsterdam, Elzevier, 1912, bl. 189-272. Verdam = Middelnederlandsch Woordenboek van wijlen Dr. E. Verwijs en Dr. J. Verdam. 's Gravenhage, M. Nijhoff, 1885-1929. Verdeyen, Encyclopédie = R. Verdeyen. Le Flamand. Encyclopédie Belge, Bruxelles, La Renaissance du livre, 1933, blzz. 435-452. Verdeyen, RBPH = Revue belge de Philologie et d'Histoire, 1933, blzz. 875-876 (Compte-rendu de la séance du 14 mai 1933 de la Société pour le progrès des études philologiques et historiques). Vredius. Historiae Comitum Flandriae Libri prodromo duo. Quid Comes? Qvid Flandria? - Avtore Olivario Vredio I.C. Brvgensi. Brugis... anno 1650. W of Walde = A. Walde. Vergleichendes Wörterbuch der Indogermanischen Sprachen. Berlin und Leipzig, W. de Gruyter & Co, 3 dln., 1930-1932. Warnkoenig, L.A. Histoire de la Flandre. Bruxelles, M. Hayez, 1835. T.I. Wijer, H.J. van de. Bibliographie van de Vlaamsche Plaatsnaamkunde, Brussel, N.V. Standaard-Boekhandel, 1928 (Nomina Geographica Neerlandia, Studiën I, blzz. 21-22). Zanardelli = T. Zanardelli. Toponymie fluviale. Bulletin de la Société d'anthropologie de Bruxelles, XV, blz. 159. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IndexGa naar voetnoot(1)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|