| |
| |
| |
Vergadering van 16 Juni 1943
Zijn aanwezig: de HHn. Lode Baekelmans, Bestuurder, Prof. Dr. J. Vande Wijer, Onderbestuurder en Dr. L. Goemans, Bestendig Secretaris;
de HHn. Prof. J. Salsmans, S.J., Prof. Dr. J. Muls, F.V. Toussaint Van Boelaere, Prof. Dr. A. Carnoy, Prof. Dr. J. Van Mierlo, S.J., Dr. J. Cuvelier, Prof. Dr. R. Verdeyen, Felix Timmermans, Prof. Dr. A.H. Cornette, Emm. De Bom, Prof. Dr. L. Grootaers, Dr. A. Van Cauwelaert, Lode Monteyne, Dr. Ern. Claes, Prof. Dr. E. Blancquaert, Dr. W. Van Eeghem, Dr. J. Grauls, Prof. Dr. Fr. Baur, Dr. J. Lindemans, Prof. Dr. F. De Backer, Dr. F. De Pillecijn, Gerard Walschap, leden;
heeft zich laten verontschuldigen de Eerw. Heer J. Eeckhout, lid.
Het verslag van de vorige vergadering wordt goedgekeurd.
| |
Mededeelingen van den Bestendigen Secretaris
1. - De Heer Delwaide, Burgemeester van Antwerpen, heeft de Academie voor haar hulp aan de geteisterden van Mortsel de betuiging van zijn dank laten geworden.
2. - Het statuut van Dr. de Tollenaere, Vlaamsch lid van de Redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal te Leiden, is nog niet geregeld. Maar de toelating van het uitbetalen zijner vergoeding voor Januari-Juni 1943 was gegeven toen in onze vergadering van 19 Mei 11. op de noodzakelijkheid gewezen werd om bij den Heer Secretaris-Generaal tusschen te komen. Trouwens onze Collega, Directeur-Generaal J. Muls, is in dezen bevoegd, en het uitblijven van de gewenschte toelating was toe te schrijven aan de tijdsomstandigheden, die het vaststellen van de Algemeene Begrooting 1943 hebben vertraagd.
Het Bestuur zal vragen dat het statuut zelf van den belanghebbende op bevredigende wijze zou geregeld worden. Op het
| |
| |
feit, dat de vergoeding van Dr. de Tollenaere tot nu toe op de Algemeene Begrooting van het Departement van Openbaar Onderwijs (Facultatieve Toelagen art. 18/41) is ingeschreven, wordt de bijzondere aandacht der vergadering gevestigd.
3. - De aflevering Maart-April-Mei 1943 van de Verslagen en Mededeelingen is ter perse. De bijdragen van de HHn. Verdeyen en Carnoy over Vlaanderen en Vlaming zullen met andere artikels in de aflevering Juni verschijnen, daar het onmogelijk bleek nog langer op de tweede aflevering van het jaar te laten wachten.
| |
Mededeelingen namens de Bestendige Commissies
I. - Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde.
Prof. Dr. Baur, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de HHn. Goemans, Van Mierlo, Verdeyen, Carnoy, Van de Wijer (voorzitter), Blancquaert (ondervoorzitter), Grauls, De Backer, Lindemans en Baur (secretaris), leden.
Hospiteerende leden: de HHn. Baekelmans, bestuurder, De Bom, Cornette en Claes.
1. - Pater Van Mierlo verkrijgt een beurt buiten de agenda, ter voortzetting van zijn in de vorige Commissiezitting aangesneden stuk over: ‘Het vroegste dierenepos in de letterkunde der Nederlanden.’
Gehandeld wordt over Nivardus als kunstenaar.
Isengrimus is geen losse verzameling van dierenverhalen, maar heeft een twaalftal avonturen min of meer kunstmatigorganisch tot een soort van biographisch epos verbonden. De taal is buitengewoon rijk en verscheiden, uit de beste Latijnsche traditie. De stijl is die van het luchtige, heroï-komisch verhaal, met vele procédés van de Latijnsche dichtkunst. In 't bijzonder wordt gewezen op het procédé om den afloop van een avon- | |
| |
tuur vooraf te laten vermoeden. Enkele beschrijvingen en portretten wisselen af met het verhaal en met de psychologische analyse. Het volle licht valt op de hoofdpersonages, Isengrim en Reinaert. Hierbij wordt een eerste groot onderscheid met Van den Vos Reinaerde aangetoond, dat niet zoo eenzijdig Isengrim alleen tegenover den door allen gesteunden Reinaert plaatst. Het eigenlijke verhaal is zeer kort; de dichter verwijlt het liefst bij de uiterst grappige toestanden, waarin hij Isengrim verwikkelt. Nemen de gesprekken zulk een groote plaats in, dan is het, omdat ze den dichter de beste gelegenheid boden voor zijn humor, zijn spot, zijn satire. De dieren interesseeren hem ook niet op zichzelf; zooals Willem van den Reinaert. Hij overdrijft. Wij zijn met hem nog nauwelijks in de wereld der dieren. Naast de overdrijvende stijlfiguren komen de overdrijvende beelden. De humor wordt nog verhoogd door de dubbelzinnigheid, door de sophistiek en door de hoofschheid. Toch is het een echt volksch epos: met de volksche taal; met de vele kleine beelden vooral uit het volksleven; met de muzikale verzen op het rythme van de volle levensbeweging; met de spreuken en spreekwoorden; met de folklore, die ook wel humor van den dichter zou kunnen zijn. Als kunstwerk staat Isengrimus vooraan onder de werken van de scheppende verbeelding in de Latijnsche woordkunst der Middeleeuwen.
Een vierde hoofdstuk handelt over de plaats van Isengrimus in de ontwikkeling van het dierenepos. Na een beknopt overzicht van de theorieën over het ontstaan van het dierenverhaal, wordt betoogd, dat Isengrimus zeker niet de oorsprong is van de Fransche dierenverhalen. Nivardus heeft zijn epos met reeds bestaande avonturen opgebouwd, niet organisch uit zich zelf geschapen; hij is ook geen voorbeeld geweest, noch voor een epos, noch voor een hem eigen avontuur van Isengrim's dood, noch voor andere eigenaardigheden. Uit de overgangen en de wijzigingen, zoowel als uit het primitiever karakter der overeenkomstige Fransche branches, blijkt, dat hij reeds voorhanden avonturen moet hebben bewerkt. Isengrimus staat door zijn inhoud eerder in de volksche traditie, die van oudsher kan aangetoond worden en die meer uit inheemsch goed putte, dan in de geleerde traditie die meer aan de fabel ontleende. Na een overzicht van die dubbele traditie wordt besloten, dat het dierenverhaal in de volkstaal weinig den invloed van Isengrimus heeft
| |
| |
ondergaan en er zoo goed als onafhankelijk van is verloopen.
In een laatste hoofdstuk ‘Ter dateering van Isengrimus’ wordt gewezen op twee zekere gegevens, die de juiste dateering moeten bepalen: bisschop Anselmus, van Doornik, leefde nog; en die is gestorven in 1149; het nieuws van den rampspoedigen afloop van den tweeden kruistocht was reeds in het Westen doorgedrongen; en dit was in 1148; maar tot een nieuwen kruistocht was nog niet besloten, en dit gebeurde in Mei 1150. Zoo zal Isengrimus voltooid zijn in 1148-1149. Een zinspeling, waarom L. Willems het wilde dateeren uit 1151-52, is te vaag, om die zekere gegevens te laten varen.
2. - Op de agenda staat: Bespreking van de uitgavetechniek voor middeleeuwsche teksten, in te leiden door Prof. Dr. Verdeyen. Naar aanleiding van een uitlating van Collega Cuvelier, stelt Prof. Verdeyen andermaal de vraag of oude teksten al dan niet diplomatisch moeten uitgegeven worden.
Hij houdt het met het grondbeginsel dat oude teksten met niet minder eerbied moeten behandeld worden dan oude monumenten. Toch is ook voor den philoloog een photographie of een slaafsche, mechanische reproductie van den bewaarden tekst geen ideaal. Van den uitgever moet worden geëischt dat hij den bezorgden tekst zal voorzien van alle inlichtingen, die den gebruiker een zoo volledig mogelijken kijk gunnen op het overgeleverde, en hem inmiddels toch tegemoetkomen, voor al de dubia welke de overgeleverde tekst opwerpt.
Prof. Verdeyen acht het, na een bespreking, waaraan Collega's Blancquaert, Van Mierlo en Baur deelnamen, gewenscht de volgende beginselen voorop te stellen:
a. Al de verkortingen zullen worden aangegeven en opgelost. Die opgeloste verkortingen zijn altijd cursief te drukken.
b. Op de vraag of de oude teekens u voor v, i voor j, ii of y voor ij enz. dienen te worden behouden, oordeelt de Commissie met den inleider, dat de normaliseering van deze teekens dient te gebeuren voor de leesbaarheid van den tekst. Zij stelt daarbij echter de voorwaarde dat in zijn inleiding de uitgever het met betrekking tot die en dergelijke teekens gebruikte systeem, zooals de oude tekst het verraadt, duidelijk en volledig zal beschrijven. Andere, meer ongewone letterverbindingen, welker phone- | |
| |
tische waarde bij den huidigen stand onzer kennis minder stellig is, moeten behouden blijven.
De Commissie beslist, het bij de discussie van deze twee punten voorloopig te laten. Prof. Verdeyen leest thans reeds de verdere punten van zijn betoog voor: deze zullen, door de zorgen van de Secretarie, worden gepolycopieerd, om in de e.v. Commissievergadering hun discussie te vergemakkelijken. Reeds thans beslist de Commissie aan de Academie te vragen dat een aantal overdrukjes van de definitief vast te stellen editieregels ter beschikking der leden zullen worden gesteld, om aan jonge mediëvisten te worden meêgedeeld.
3. Namens den hr. Licent. Van Elslande, uit Gent, biedt de Voorzitter aan de Commissie een mededeeling ter opname in de Verslagen en Mededeelingen aan, over ‘Een onuitgegeven Fragment van de Istory van Troyen.’ Worden als Commissarissen aangeduid: de HHn. Prof. Dr. J. Van Mierlo, S.J. en Prof. Dr. Baur, die in de e.v. Commissievergadering verslag zullen uitbrengen.
| |
II. - Bestendige Commissie voor Nieuwere Letteren.
Zijn aanwezig de HHn. Toussaint van Boelaere (voorz.), Van Cauwelaert (ondervoorz.), Salsmans (secretaris), Muls, De Bom, Timmermans, Cornette, Baekelmans, Claes, Walschap, leden.
Hospiteerende leden Dr. L. Goemans, bestendig secretaris, Monteyne, De Backer.
Op de Agenda: Kennismaking met Rome, lezing door Prof. Dr. A. Cornette, lid der Academie.
De Commissie is oprecht gelukkig te zien dat Hr. Toussaint van Boelare wederom het voorzitterschap kan waarnemen. Hij verleent dadelijk het woord aan Dr. Cornette.
Spreker heeft zich als taak gesteld een denkbeeld te geven van de vorming van het begrip Rome. Zijn kennis van Rome was louter schoolsch, tot wanneer hij die aan zijn ervaring heeft kunnen toetsen. Bij zijn eerste bezoek, ter gelegenheid van de opening der Accademia Belgica, waar hij de Kon. Vlaamsche Academie, samen met Pater van Mierlo, vertegenwoordigde, is hij afgeleid geworden door een menigte officieele plechtigheden
| |
| |
die hem slechts toelieten hier en daar een oppervlakkige impressie op te vangen van het historische Rome. Slechts langs lange omwegen heeft hij de stad benaderd, wat hem het voordeel geboden heeft o.m. de gebonifieerde Pontische Moerassen te zien en de nieuwe steden die daar verrezen zijn. Daarna is hij Rome alleen gaan exploreeren en deelt zijn indrukken mee, vooreerst van de Oudheid vooral van het Forum en het Colyseum, de aquaducten, de thermen, enz. Vlak daarnaast ziet hij de eerste sporen van het vroege Christendom, de catacomben en de oude basilieken waarvan hij de specifieke impressies mededeelt. Dat zijn de twee groote indrukken die hem getroffen hebben door hun contrast van de materialistische Oudheid en het bovenaardsche Christendom. Spreker zit verlegen met de Barok, kan er zich echter niet aan onttrekken, en wijst er op hoe de Barok met ons leven vergroeid is. Hij legt in eenige trekken het karakter ervan vast, en vergelijkt daarbij de Romeinsche Barok met die van Weenen en van Venetië.
Ten slotte wijst hij op de tyrannie der historische herinnering en op de gelijkenis van den huidigen mensch met dien uit het verleden, waaruit blijkt dat Rome in den grond identiek blijft met zichzelf.
De Heer Voorzitter wenscht spreker van harte geluk, en smaakt op voorhand het genoegen die lezing in de Verslagen en Mededeelingen te kunnen terugvinden.
| |
Dagorde.
Lezing door Dr. A. Van Cauwelaert, lid der Academie: De romancier en zijn jeugd (vervolg).
De Bestuurder, Hr. L. Baekelmans, dankt den spreker voor zijn zeer belangwekkende studie en stelt voor deze in de Verslagen en Mededeelingen der Academie op te nemen. Algemeene instemming.
|
|