de gestalte van Willem van Loo een onmiskenbare grootheid leent, met felle lijnen in reliëf te zetten. Deze man, vol durf wanneer hij met de daad zijn rechten op het graafschap verdedigt, doch onbeholpen telkens diplomatische sluwheid hem helpen moet, groeit, sterk en trotsch, boven het gebeuren uit: een held met menschelijke zwakheden, die door het lijden gelouterd wordt.
Deze sober geschreven roman wordt gedragen door een forschen epischen stroom, die den lezer meesleept en terugvoert naar het verleden, waarvan niet alleen met kunde doch ook met een onmiskenbaar beeldend vermogen de geest en de kleur worden geëvokeerd.
De romantische fictie, welke de auteur als bindmiddel tusschen de verschillende episodes van het verhaal aanwendt en die het motief van de steeds ontgoochelde liefde van Willem van Loo tot Lidwina van Oudenaarde, telkens weer doet opklinken, omweeft het historisch gebeuren, dat herinnert aan de ruwe werkelijkheid door Conscience reeds voorgesteld in zijn ‘Kerels van Vlaanderen’, met een waas van gevoelige menschelijkheid.
Hoeveel verdiensten dezen roman ook kunnen toegeschreven worden, wanneer men zich tot een globale beschouwing beperkt, toch is het de jury niet ontsnapt, dat het hem aan artistieke grootheid mangelt. De verteltrant is boeiend doch mist eigen karakter. De auteur zegt niet zonder scherpte wat hij bedoelt, doch in zijn taal ontdekt men zelden het niet nader te bepalen dichterlijk vermogen, dat in de ziel van den lezer nagalmen en onvergetelijke ontroeringen wekt.
Onaangetast door bovenstaande opmerking blijven de hoofdverdiensten van dit treffende verhaal, dat de vastomlijnde gestalte van een (weinig bekende) nationale grootheid nader tot het gevoel en de liefde van het volk brengt en ze te herscheppen weet tot een symbool van trouw aan eigen wezen en eigen grond.
***
De keurraad, die, na een eerste schifting, de werken van E. Van Hemeldonck, Julien Kuypers en F. Boschvogel weerhouden had, besteedde een volgende bespreking aan de ver-