mans, Van de Wijer, Baekelmans (voorz.), De Bom (onderv.), Timmermans, Claes, De Pillecijn.
Hospiteerende leden: de HHn. Baur, Van Eeghem, Blancquaert, Grauls, Carnoy, Lindemans.
Op de agenda staat: Het vroegere Dierenepos in de letterkunde der Nederlanden, lezing door Prof. Dr. J. Van Mierlo, lid der Academie.
Uit een inleiding op de vertaling van het dierenepos Isengrimus, van Magister Nivardus, licht schr. een eerste hoofdstuk, dat handelt in 't bijzonder over de nationaliteit van dezen dichter. De door den uitgever E. Voigt en door L. Willems gevolgde methode om die nationaliteit te bepalen lijkt ontoereikend. Om in dezen tot een zekeren uitslag te komen, zou moeten uitgemaakt worden in welke streek het epos zich afspeelt. In een beknopte samenvatting van geheel het gedicht wordt dan aangetoond, dat het speelt in het Gentsche, en dat derhalve Nivardus een Gentenaar is geweest. Eenige argumenten van F. Voigt uit de Vlaamsche namen, uit de spreekwoorden, uit vermelde heiligen, krijgen daardoor nu ook steun, terwijl de opwerpingen van L. Willems vervallen. Dat Nivardus een geboren Duitscher zou zijn uit het Keulsche, zooals F. Voigt meende, wordt echter door niets gestaafd, in 't bijzonder niet door de lofrede op abt Balduinus van Liesborn, die louter ironie is.
Verder, een tweede hoofdstuk, dat handelt over Nivardus' persoonlijkheid:
Nivardus was zeker geen monnik, al bestrijdt hij niet principiëel en stelselmatig het kloosterleven. Zijn bemoeiingen zouden een wereldgeestelijke verraden. Dan verkrijgt de hypothese dat hij scholaster van St. Pharaildis was wel eenige waarschijnlijkheid. Wat zijn Fransche sympathieën betreft, men kan alleen zeggen, dat zijn epos een feitelijk bestaanden, maatschappelijken, toestand veronderstelt, waarvoor hij eigenlijk nooit sympathie betuigt, waartegen hij veeleer spottend protesteert, wanneer daardoor het volk onrecht wordt aangedaan. Hij ziet geheel de christenheid, de monniken in 't bijzonder, de bisschoppen, den paus, geheel de wereld als bezeten van roof- en geldzucht. Waar wij hem in bepaalde gevallen nog kunnen controleeren, b.v. in de gevallen van paus Eugenius III; Anselmus, bisschop van Doornik; Walther, abt van Egmond; Balduin, abt van Liesborn; Bernard van Clairvaux, blijkt dat zijn felle