| |
| |
| |
Vergadering van 28 April 1943.
Zijn aanwezig: de HHn. L. Baekelmans, Bestuurder, Prof. Dr. J. Van de Wijer, Onderbestuurder, Dr. L. Goemans, Bestendig Secretaris;
de HHn. Prof. Salsmans, F.V. Toussaint Van Boelaere, Prof. Dr. A. Carnoy, Prof. Dr. J. Van Mierlo, Prof. Dr. R. Verdeyen, F. Timmermans, Emm. De Bom, Prof. Dr. L. Grootaers, L. Monteyne, Dr. Ern. Claes, Prof. Dr. E. Blancquaert, Dr. J. Grauls, Prof. Dr. Fr. Baur, Dr. J. Lindemans, Prof. Dr. Fr. De Backer, G. Walschap.
Hebben zich laten verontschuldigen: de HHn. Prof. Dr. A. Cornette en Dr. W. Van Eeghem.
Het verslag van de Maart-vergadering wordt goedgekeurd.
| |
Mededeelingen van den Bestendigen Secretaris
1.- Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Maatregelen ten gunste der Academieleden. - Op een verzoek door den Bestendigen Secretaris aan den Heer Tourneur, Hoofdconservator van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, gedaan, werd op 29.3. geantwoord, dat voortaan de leden onzer Academie die te Brussel verblijven, ontleeningen van boeken kunnen bekomen, en dat al de leden persoonlijke toegangskaarten tot de gereserveerde werkzaal kunnen verkrijgen. Beide vergunningen worden enkel verleend op persoonlijke aanvraag aan den Heer Hoofdconservator, Museumstraat, te Brussel.
2. - Ten gevolge van de audiëntie door Secretaris-Generaal Nijns aan de Bestuursleden verleend en ten antwoord op den brief aan dezen hoogen ambtenaar door het Bestuur gericht, wordt ons geschreven, dat, wat de prijstoekenning in den vorigen wedstrijd voor Moderne Philologie betreft, de kwestie aan de twee Koninklijke Academies voor Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten onderworpen werd.
| |
| |
Op deze mededeeling volgt een gedachtenwisseling waaraan de HHn. Baekelmans, Van de Wijer, Baur, Grauls en Goemans deelnemen. Deze laatste zal den onderteekenaar van den officieelen brief waarvan sprake om de noodig gebleken inlichtingen verzoeken.
3. - De Academie ontving een brief van dankbetuiging van wege de familie van ons betreurd Buitenlandsch Eerelid Dr. P.C. Boutens, in antwoord op het rouwbeklag haar uit naam zijner Vlaamsche collega's aangeboden.
4. - In haar laatste zitting heeft het Bestuur der Academie besloten aan de vergadering heden volgende voorstellen te onderwerpen.
a) | Nogmaals zou de zitting van de prijsvragencommissie worden uitgesteld. De toestand is sedert verleden jaar niet gewijzigd, wat de opportuniteit betreft een nieuw stel van prijsvragen uit te schrijven. Wel zijn drie bekroonde prijsantwoorden op de begrooting 1942 gedrukt, maar om het achterstallige in te halen is er nog ten minste één jaar noodig, en nog meer, indien de papierschaarschte al te hinderlijk werkt. |
b) | Het Bestuur stelt voor den 1sten wedstrijd in Nederlandsch Opstel tot a.s. jaar te verschuiven. Immers deze wedstrijd eischt eventueel van wege zekere candidaten verplaatsingen waartoe geen gepaste gelegenheid bestaat. Wij mogen in geen geval de candidaten verongelijken die wegens reisbezwaren op de door de Academie gestelde dag en plaats niet zouden aanwezig zijn. De wedstrijd geldt voor gansch het Vlaamsche land en niet alleen voor de scholen te Brussel, te Gent, of in de nabijheid dezer steden gelegen. |
c) | Ook de jaarlijksche Openbare Vergadering der Academie zou uitgesteld worden. |
Deze drie voorstellen worden door de vergadering goedgekeurd.
5. - Het Bestuur heeft ook de mogelijkheid besproken, dat de Academie als Academie wellicht wenschen zou het hare bij te dragen om de slachtoffers van de ramp van Mortsel en Oude-God eenige hulp te verleenen, ten einde zich niet onbetuigd te laten in de jammerlijke ellende van ons volk.
| |
| |
6. - Het Bestuur herinnert aan de leden die op zich hebben genomen een levensschets van een afgestorven collega in ons Jaarboek te laten verschijnen, dat hun kopij vóór 1 Juli wordt ingewacht.
| |
Mededeelingen namens de Bestendige Commissies
I. - Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde.
Prof. Baur, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de HHn. Goemans, Van Mierlo, Verdeyen, Carnoy, Van de Wijer, Blancquaert, Grootaers, Baur, Monteyne, Grauls, Lindemans.
Hospiteerende leden: de HHn. Baekelmans, Bestuurder, De Bom en Claes.
Op de agenda staat: Het suffix -so in de toponymie. - Lezing door Prof. Dr. A. Carnoy, lid der Academie.
1o) Lezer gaat uit van het gekende feit dat het Indo-germaansch een neiging vertoont zijn eigennamen te verkorten; daarbij wordt gaarne beroep gedaan op hypochoristische verkleinsuffixen. Hij wijst op het voorkomen van doubletten van soortgelijke vormingen, naast vormingen op -so. Het lijkt dus wel een normale vormingswijze te zijn geweest voor toponymen. Daarom is lezer overgegaan tot het opstellen van de voorloopige lijst der Belgische toponymen die aan dat type op -so beantwoorden. De stelselmatige studie van deze lijst, laat dan toe een aantal eigenaardigheden van deze eigennamen-vorming nader te belichten: als suffixenophooping bvb.
Deze verklaring van de toponymen op -so wijkt af van die van andere, vroegere onderzoekers: bvb. die van Schönfeld en Starcke. Mansion daarentegen schijnt reeds aan de opvatting van lezer te hebben gedacht, zonder haar te hebben uitgewerkt. Voor hem is -so niet aan het Hoogduitsch eigen, maar
| |
| |
een zelfstandige analogische ontwikkeling, die productief gebleken is, vooral in de toponymen van onze provinciën. Van hieruit heeft zich het nieuw type ook in andere Germaansche gebieden verspreid, maar met gewijzigde spelling, bvb. -tzo.
2o) Prof. Dr. J. Van Mierlo deelt aan de Commissie zijn standpunt mede tegenover het artikel van Th. de Jager, in het Maartnummer van Roeping, over het auteurschap van Elckerlyc. De Jager ziet in Petrus van Diest den lateren bewerker van een anderen, ouderen Elckerlijc, die nog nauwelijks iets met ons stuk zou hebben te maken. Prof. Van Mierlo ontmoet de onderscheiden argumenten, waarop de Jager dezen inval meent te kunnen laten steunen.
a) | Dat het door Ischyrius in 1536 in 't Latijn omgewerkte spel, niet Elckerlijc zelf zou zijn geweest, maar reeds eene in humanistischen zin vooral Nederlandsche omwerking er van door Petrus Diesthemius, is onmogelijk. Zoo valt reeds de grondslag zelf van de hypothese. |
b) | De verknoeide uitgave van Delft moet in dien tijd niet verwonderen; Elckerlijc kan heel goed buiten weten van den -dichter zijn uitgegeven. |
c) | Elckerlijc is wel het werk van een Brabander: de zoogenaamde Westvlaamsche of Hollandsche vormen waarop wordt gewezen, komen alle voor in het Brabantsch van dien tijd en b.v. bij Anna Bijns: ze zijn er zelfs de gewone. |
d) | Elckerlijc is niet ouder dan het einde der 15e eeuw. De specifieke motieven van ons stuk komen bij de Roovere niet voor. |
e) | De eenige eenigszins treffende overeenkomst met de Roovere is het personage Kennisse: maar dit beteekent bij de Roovere alleen kennis. |
f) | Het zoogezegde acrostichon bestaat niet. |
g) | Men vergelijke slechts ‘Quicumque vult salvus esse’ met ons Elckerlijc om het oneindig verschil tusschen de opvatting van het dramatische te zien. |
Prof. Van de Wijer, Voorzitter der Commissie, wenscht Prof. Van Mierlo geluk met zijn afdoend betoog en stelt voor, dat zijn lezing in de ‘Verslagen en Mededeeljngen’ der Academie zou opgenomen worden; wat door de leden eenstemmig wordt beaamd.
| |
| |
| |
II. - Bestendige Commissie voor Nieuwere Letteren.
Prof. Salsmans, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de HHn. Salsmans, Muls, Teirlinck, De Bom, Timmermans, Baekelmans, Van Cauwelaert, Claes, Walschap.
Hospiteerende leden: de HHn. Van Mierlo, Monteyne, Grauls en De Backer.
Op de agenda staat: Gezelliana IV. - Lezing door Prof. Dr. Fr. Baur, lid der Academie.
Prof. Baur leest een excerpt voor uit zijn Prolegomena tot een nieuwe uitgave van de dundrukeditie der Verzamelde Verzen van Gezelle. Hij toont vooral het belang aan van een verzorgde en betrouwbare chronologie der verzen, en onderzoekt de betrekkelijke waarde van een aantal criteria van stoffelijken of van internen aard, bij het benaderend dateeren der niet gedagteekende gedichten. Aan twee, drie voorbeelden bewijst hij het belang van soortgelijke approximaties, bij den opbouw eener werkelijk historische levensbeschrijving van den dichter.
Deze belangwekkende mededeeling werd met groote aandacht aanhoord en levendig toegejuicht.
| |
Dagorde
Dr. Ern. Claes. Lezing uit zijn onuitgegeven werk.
Dr. E. Claes had zich voorgenomen uit zijn onuitgegeven werk enkele teksten voor te lezen. Hij heeft inderdaad een nieuw boek (een roman) geschreven, waarvan hij, alvorens met zijn lezing een begin te maken, de lijvige kopij op de bestuurstafel neerlegt, een doorslaand bewijs dat hij over onuitgegeven werk beschikt. Zijn lezing heeft echter betrekking op de Academie en op de programma's van haar pleno-zittingen, waarbij dan met nadruk het onderscheid tusschen de letterkundige en de taal- of geschiedkundige prestaties der Academieleden wordt geschetst.
De Hr. Bestuurder L. Baekelmans dankt Dr. Claes en spreekt den wensch uit, dat hij het bij deze eerste academische lezing niet laten zou.
|
|