Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1943
(1943)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |||||||||||||||||
De lotgevallen van een paar Latijnsche leenwoorden in onze dialectenGa naar voetnoot(1)
| |||||||||||||||||
I. - Deksel.Een Nederlandschen term, nl. deksel of deksle, vinden we alleen in West-Vlaanderen: de Zuidwestelijke hoek van de provincie vormt een aaneengesloten gebied, begrensd door de volgende deksel-plaatsen, Wulveringem (H 88), Leisele (N 14), Roesbrugge (N 17), Klerken (N 28), Zarren (H 113), Beveren- | |||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||
bij-Roeselare (N 35), Aardooie (N 41), Schuiferkapelle (H 122), Kanegem (I 224), Emelgem (N 46), Heule (N 89) en Heestert (O 186); binnen dezen hoek teekenden we nog deksel-vormen op te Oostvleteren (N 25), Westroozebeke (N 36), Poperinge (N 67), Vlamertinge (N 68), Langemark (N 69), Ieper (N 72), St.-Jan (N73), Zonnebeke (N 74), Zillebeke (N 75), Loker (N 116), Kemmel (N 117), Dranouter (N 118), Wijtschate (N 123), Wervik (N 130), Geluwe (N 131) en Nieuwkerke (N 163); een paar alleenstaande deksel-vormen liggen in de noordelijke helft van West-Vlaanderen: Oudenburg (H 24), Zedelgem (H 65) en Pervijze (H 93): hier rijst natuurlijk de vraag of we te doen hebben met relicten, dan wel met vooruitgeschoven posten van een veroveraar. Uit een nader onderzoek van het materiaal, voortkomend uit de hierboven genoemde plaatsen blijkt dat in 11 gevallen een ander woord naast deksel wordt gebruikt; merkwaardig is vooral de afgezonderde ligging van de noordelijkste deksel-vormen (Oudenburg: H 24 en Zedelgem: H 65) en het feit dat oostelijk van het eigenlijke deksel-gebied een tweemaal zoo groot menggebied ligt, waar deksel en een spatiumtype met elkaar concurreeren. Een van de correspondenten uit Ardooie zegt uitdrukkelijk dat deksel een nieuw woord is, dat den spatium-vorm aan het verdringen is; we mogen dus de vooruitgeschoven deksel-vormen als een voorhoede beschouwen, die de door vreemdelingen bezette gebieden binnensluipt: dat een duidelijk en expressief woord als deksel succes moet hebben in den strijd tegen Latijnsche en Fransche termen, die door het volk niet meer verstaan worden, is begrijpelijk. | |||||||||||||||||
II. - Spatium.Dit is het Latijnsche woord dat thans nog een uitgestrekt, aaneengesloten gebied beheerscht, alhoewel ook hier een jongere groep Nederlandsche en Fransche leenwoorden den strijd met het oude hebben aangebonden. De verschillende vormen van spatium beslaan: 1) het grootste deel van West-Vlaanderen, waarbij ook het menggebied deksel-spatium; 2) Zuid-Oost-Vlaanderen tot aan de Schelde; 3) het grootste deel van Brabant tot westelijk Tienen. Het Latijnsche spatium, dat in het Nederl. spatie zou luiden, | |||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||
heeft zijn stamklinker ontwikkeld als een Germaansche a in open lettergreep, d.w.z. dat hieruit een gerekte, open o is ontstaan, soms gediftongeerd tot o + toonlooze e of o + i; tusschen o en toonlooze e kan een halfklinker w worden ingelascht, zoodat we dan een triftong owe of owa verkrijgen; de verscheidenheid in vocalisme gaat tot in het oneindige en kan hier niet in bijzonderheden besproken worden. Belangrijker zijn de associaties die op den slotklinker hebben gewerkt: deze toonlooze i of e bleef in het westelijke gedeelte van het spatium-gebied, ongeveer tot aan de Schelde onaangeroerd; oostelijk van de Schelde tot westelijk van Brussel werd de slot-e van den dialectvorm van *spaasseGa naar voetnoot(1) misschien geassocieerd met het achtervoegsel -em (vgl. Nederl. bezem, dial. bessem, reesem enz.)Ga naar voetnoot(2). Het *spaassem-gebied kan begrensd worden als volgt: het vormt een sikkel, waarvan de buitenzijde naar het Zuiden is gekeerd, zonder de taalgrens te bereiken; de laatste *spaassem-plaatsen die binnen den zuidelijken boog liggen, voor zoover ons vrij volledig materiaal reikt, zijn: Zingem (O 87), Mater (O 123), Nederbrakel (O 208), Deftinge (O 216), Schendelbeke (O 222), Denderwindeke (O 235), St.-Kwintens-Lennik (O 238), Ternat (O 166), Assche (O 162), Mollem (O 72), Wolvertem (O 70) en Beigem (P 3). Een tweede klankassociatie van de slot-e, ditmaal met het achtervoegsel -el (vgl. Nederl. ketel, lepel, enz.) treffen we aan in het oostelijk gedeelte van het *spaasse-gebied; de door ons opgeteekende *spaassel-plaatsen van dit gebied zijn de volgende (van West naar Oost): St.-Kwintens-Lennik (O 238) (met *spaassem naast *spaassel: zie hierboven), St.-Maartens-Lennik (O 245), Neder-Overheembeek (P 60), Machelen (P 62), St.-Pieters-Woluwe (P 67), St.-Lambrechts-Woluwe (P 68), Melsbroek (P 13), Kampenhout (P 18), Erps-Kwerps (P 73), Kortenberg (P 76), Everberg (P 77), Meerbeek (P 78), Veltem-Beisem (P 74), Bertem (P 79), Vossem (P 80), Tervuren (P 127), Neerijsche (P 129), Rotselaar (P 27), Kortrijk-Dutsel (P 31), St.- | |||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||
Pieters-Rode (P 32), St.-Joris-Winge (P 93), Lubbeek (P 94) en Opvelp (P 139). Buiten dit ongeveer aaneengeslotenGa naar voetnoot(1) *spaassel-gebied vinden we nog enkele alleenstaande *spaassel-plaatsen, namelijk Hombeek (K 327), Erondegem (O 51) en Lede (O 46). Een derde, nog meer afwijkende vorm van *spaasse is *spaansel, dien we langs de noordelijke grens van het Oostvlaamsche *spaasse-gebied vonden, nl. te Schellebelle (I 256), Smetlede (O 44) en te Moerzeke (I 260). Ten slotte vinden we sporadische vormen zonder -el maar met ingevoegde n, dus een type *spaanse of *spaansie; daar de a als o wordt uitgesproken kan er zelfs klankassociatie ontstaan met spons: dit laatste noteerden we te Baasrode (I 260 a), Schoonaarde (I 261 a), Buggenhout (I 273), Eine (O 94) en Ronse (O 265); elders, b.v. te Dendermonde (I 262), Knesselare (I 185), Roeselare (N 38), Kruishoutem (O 84) en St.-Maria-Lierde (O 214) schijnen *spaanse en spons nog geen homoniemen te zijn geworden.
Hoe is het Lat. spatium aan de beteekenis ‘boekbedekking’ gekomen? Het Mnl. kent het zelfst. nw. spacie in de oude beteekenis van ‘ruimte’ en een bijv. naamwoord ongespacemt, dat gezegd wordt van een boek zonder omslag. De overgang van de eerste beteekenis naar de tweede wordt begrijpelijk uit de voorbeelden die het Mnl. Wbk. aanhaalt uit den Vocabularius Copiosus, Teuthonista en Kiliaan: de eerste geeft spacie ‘margo’, d.i. het niet bedrukte gedeelte van een blad; de tweede geeft spacie ‘een boek, volumen’ en Kiliaan kent een werkwoord spacemen een boeckxken ‘libellum consuere, leviter compingere’, dus ‘een boek innaaien’. Een moeilijkheid vormt de beteekenisovergang van ‘onbedrukt gedeelte’ naar ‘boekomslag’. Werd wellicht de onbedrukte en breede rand van het boekomslag bedoeld, die naar binnen gevouwen werd? De Latijnsche technische term spatium werd in Zuid-Oost-Vlaanderen en West-Brabant wellicht met zijn oorspronkelijken uitgang uit de Middeleeuwsche Latijnsche schrijftaal ontleend; | |||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||
de uitgang werd dan verdoft van -ium tot -em, zoodat *spacem ontstond (naast een ouder leenwoord Mnl. spacie, Nnl. spatie ‘ruimte’); de -em-uitgang werd beschouwd als gevormd met het Germaansche -em-suffix van bezem en reesem; daar de vormen met -em slechts in het centrale gedeelte van het spatiumgebied voorkomen, kunnen we dit deel wellicht als de bakermat van het spatium-type aanzien, van waar de uitstraling dan is geschied naar het Westen in den vorm *spaasse (en naar het Oosten in den vorm *spaassel (zie hierboven). Deze laatste vorm, waarvan de betoonde syllabe meestal een open of gesloten gerekte o bevat, heeft Schuermans s.v. een eigenaardige reconstructie ingegeven. Deze gerekte o (of de daarmee gevormde tweeklank) is de representant, ofwel van korte a in nu nog of vroeger open syllabe (vader, aap), ofwel van korte a + r + dentaal (baard), waarbij de r dan verdwijnt: zoo hebben dus aap en baard denzelfden klank; daar Schuermans alle vormen vernederlandscht, verwijst hij van spaassel, spaassem, spacie naar een trefwoord spaarsel, dat hij als Brabantsch bestempelt en verklaart als ‘het papier dat men om den boek vouwt om hem te sparen’. Dit uit het niet getooverde spaarsel spookt dan verder als specifiek Brabantsch bij De Bo, Joos en zelfs in het Middelnederlandsch WoordenboekGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||
OverzichtLat. spatium | |||||||||||||||||
III. - Afleidingen van het Lat. cooperire.Deze titel moet noodzakelijkerwijze zoo algemeen gehouden worden omdat onze dialecten representanten bezitten van twee Middellatijnsche woorden: cooperculum en coopertorium en van twee Fransche: couvert en couverture. Oorspronkelijk zullen wel de Latijnsche woorden de eenige geweest zijn, maar de verspreiding van Fransche taalkennis heeft als gevolg gehad, en brengt op dit oogenblik nog mee dat de Latijnsche woorden langzamerhand bij Fransche stamverwanten gaan steun zoeken, omdat de spreker ze hierdoor als duidelijker voelt; op het platteland wordt het Fransch dan op zijn beurt vervormd, zooals uit het volgende zal blijken.
A. - We beginnen met de Fransche woorden omdat hier de problemen eenvoudiger zijn: het Noorden van West- en Oost-Vlaanderen hebben vormen die afgeleid zijn van Fr. couvert of die beïnvloed schijnen door Fr. couvercle. Het is niet mogelijk grenzen tusschen beide te trekken, des te meer daar alle mogelijke compromis-vormen voorkomen. De ontleening van Fr. couvert is begrijpelijk, wanneer we bedenken dat dit woord vroeger ‘omslag’ en wel bepaaldelijk ‘briefomslag, enveloppe’ beteekende: het Dict. Général van Hatzfeld et Darmesteter geeft als voorbeeld: ‘envoyer une lettre sous lecouvert d'un autre (sous une enveloppe portant l'adresse | |||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||
d'un tiers)’; we moeten er tevens aan herinneren dat er hier geen spraak was van een dichtgeplakte enveloppe, zooals we die thans kennen; tot in het midden van de 19e eeuw werden de brieven ineengevouwen, en wel zoo dat de vouwen met zegellak of met een ouwel konden samengehecht worden; de Fransche uitdrukking sous le couvert sluit dus in dat om den eersten brief met den naam van den geadresseerde een tweede vel werd gevouwen met den naam van den tusschenpersoon. Zoo begrijpen we dat couvert de beteekenis kon krijgen van ‘een blad dat om een boek wordt gevouwen’. Veel moeilijker te verklaren is de invloed van Fr. couvercle, ten minste voor hetgeen den beteekenisovergang betreft; maar laten we eerst eenige eigenaardige vormen opsommen. Op twee plaatsen vonden we vormen die geheel met het Fransche woord schijnen overeen te stemmen, nl. te Zedelgem (H 65) naast *spaassie en te Destelbergen (I 243): beide hebben koeverkle; verder treffen we aan: koevertle te Overmere (I 253) en te Zele (I 258), koevertel of koevertsel te Hamme (I 213), naast koevert en kloeverke te Dudzele (H 12) en te Oostkamp (H 69). Dit laatste woord wordt als een verkleinwoord opgevat wegens zijn achtervoegsel -ke; de eigenaardige on-Nederlandsche betoning (op de tweede lettergreep) brengt verzwakking mee van de eerste lettergreep, waarvan de klinker dan onvast wordt en meestal in a overgaat: zie een dergelijk verschijnsel in het Aalstersch (Colinet, Leuv. Bijdr., I, 105-105) en in het Leuvensch (Goemans, Leuv. Bijdr., II, 106-108); Leuvensche voorbeelden zijn parik Fr. perruque, Machiel ‘Michiel’, arlozje ‘uurwerk’ Fr. horloge, sadeere Fr. souder. Op deze wijze moeten we de vormen verklaren die vooral in het Noordwesten van West-Vlaanderen voorkomen, waar we klaverke (accent op de 2e lettergr.) aantroffen, namelijk te Heist (H 1), Uitkerke (H 5), Middelkerke (H 15), Leffinge (H 21), Klemskerke (H 23), Oudenburg (H 24), Houthave (H 29), Oostduinkerke (H 49), Gistel (H 54) en Koekelare (H 61); de invloed van koevert laat zich gelden in klaverte te St.-Andries (H 35), naast koeverte, te Assebroek (H 40), naast het meer gebruikelijke koeferte, en te Eessen (H 109) naast *spaassie, alsook in den vorm kaverke te Avekapelle (H 91). Een moeilijkheid blijft de beteekenisovergang: inderdaad het Fr. couvercle heeft nooit iets anders beteekend dan het dek- | |||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||
sel van een pot of ketel; het heeft nooit ‘couverture’ beteekend, zooals het Nederl. deksel (zie de Westvlaamsche vormen hierboven en het Limb. en Brab. deksel, nl. ‘de gezamenlijke beddedekens’). Hoe kon een associatie met couvercle tot stand komen? Ten eerste kon dit slechts gebeuren bij sprekers die het Fransche woord kenden en dit is zeker bij de groote meerderheid der inwoners van de genoemde plaatsen niet het geval; daarenboven zou een dergelijke associatie een loutere klankassociatie zijn; het groote verschil in beteekenis blijft bestaan. Er is echter een bij de hand liggende verklaring: we moeten ons niet blind staren op het Fransche woord, dat slechts bij enkelen een invloed kan gehad hebben; uit het dialectgeographisch onderzoek van Antwerpen en Limburg zal blijken dat we achter dot koeverkle iets anders moeten zoeken: de gelijkenis met het Fransche woord is geheel toevallig ontstaan. We moeten dus eerst het oostelijke deel van Zuid-Nederland in kaart brengen voor we deze westelijke vormen kunnen verklaren.
B. - In het Oosten vinden we Latijnsche woorden, die eveneens alle, met verschillende uitgangen en op verschillende tijdstippen, gevormd zijn van den stam van cooperire ‘bedekken’. Onder het woord kaft lezen wij in het Wbk. der Nederl. Taal: ‘vermoedelijk een verkorting van kaffe(r)torie of van gelijkbeteekenend kaffe(r)tuur’; bij koffetorie lezen wij: ‘uit *kaffertorie, bijvorm van koffertorie (zie ald.). Vergel. kapitorie (kappetorie, kappetoris) en zie ook kaft. 18e e. in de Meijerij kaffetorie, Weiland: kaffetorie, kappetorie’; ten slotte onder koffertorie vinden wij: ‘Mnl. coffetorie (naast copertorie, enz.). Uit Ofr. covertoir uit Mlat. coopertorium. Daarnaast koffetuur (mnl. coffiture, enz.) overgenomen uit Ofr. coverture uit Mnl. coopertura’. Uit deze door de woordenboeken verstrekte gegevens blijkt dat de verschillende vormen teruggaan op twee Middellatijnsche woorden: coopertura en coopertorium. Gaan we bij Kiliaan te rade, dan ontdekken we nog een derden vorm, nl. koperckel: koffertorie ‘operculum vulgo cooperculum, coopertorium’ en Junius Nomenclator deelt mede: ‘Een omslag, coperckel, coffertorie, membrana, involucrum, quo libri ab injuria temporis et pulverum integri conservantur’. Drie Mid- | |||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||
dellatijnsche vormen waren dus in de 16e eeuw vertegenwoordigd: coopertorium, coopertura en cooperculum. Aan de hand van de dialecten zullen we de ontwikkeling hiervan trachten na te gaan. Zuid-Limburg vormt een bijna homogeen koffertorie-gebied met een uitlooper langs de Maas: de overgang van p tot f wijst er op (zooals het Wbk. der Nederl. Taal terecht opmerkt) dat het woord overgenomen werd over een Ofr. vorm: onze dialectvormen laten zich echter bezwaarlijk alle door een enkelen Ofr. vorm verklaren; wij vinden inderdaad, naast vormen met -oor-suffix talrijke andere als koffetoer te St.-Truiden (L 176), koffetoere te Ulbeek (L 121), koffetoen te Tongeren (P 162), Voort (P 192), Horpmaal (Q 165) en Borgloon (Q 156), koffetole te Kortessem (Q 74), koffetoel te Gutschoven (P 195), kaffetuur te Loksbergen (P 47), Kortenaken (P 106), Budingen (P 109), Drieslinter (P 111) en Neerhespen (P 164); moeten we aannemen dat alle suffixen uit eenzelfde Fransch -or-suffix zijn voortgesproten? Godefroy (Dict. de l'anc. langue franç.) geeft ons een heele reeks vormen van het mannelijk zelfstandig naamwoord, dat met een Lat. -orium-suffix werd afgeleid, nl. covertor, coverteur, covertour, covretoul; daar Godefroy deze vormen niet localiseert, is het niet mogelijk uit te maken welke in het Noordfransch de meest gebruikelijke waren: het valt moeilijk aan te nemen dat b.v. koffertoel het Ofr. covretoul zou vertegenwoordigen en dat koffertoer zou teruggaan op Ofr. covertour: het is waarschijnlijk dat één vorm werd ontleend en dat het wisselend spel der suffixen in het Zuidlimburgsch en in het Fransch op dezelfde wijze heeft plaats gevonden; alleen voor de vormen op -uur moeten we invloed van het modern Fransche vrouwelijke zelfstandig naamwoord couverture aannemen. Dat deze suffixwisseling soms eigenaardige en geheimzinnige resultaten kan hebben, bewijzen enkele vormen uit het Westen van de provincie Antwerpen, waar we aantreffen: konfessoor te Boechout (K 282), koffe(r)sool te Ekeren (K 225), Antwerpen (K 244), Wommelgem (K 256), Niel (K 286) en Boom (K 287). Ten slotte vermelden we nog een paar merkwaardige vervormingen van de eerste, voortonige lettergreep, nl. kloffetuur te Dormaal (P 160) en te Halle-Booienhoven (P 161); een verdere ontwikkeling vertoont ploffetuur te Meensel-Kiezegem (P 96 a) en ten slotte klaffetuur en plaffetuur, die als nevenvormen | |||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||
eveneens voor Halle-Booienhoven worden opgegeven; de associatie met blaffetuur of plaffetuur ‘vensterluik’ is niet twijfelachtig. Een tweede vorm van coopertorium, die zich echter onafhankelijk van het Fransche model schijnt ontwikkeld te hebben, vinden we langs beide zijden van de Antwerpsch-Limburgsche grens; hier werd de Lat. p bewaard: voorbeelden zijn kapeteunie te Balen (K 277), Meerhout (K 313), Lommel (K 278), Geel (K 307), Beverloo (K 318) en Kaulille (L 316), kapiteulje te Kwaadmechelen (K 314), Veerle (K 346) en Vorst (K 352); merkwaardige compromisvormen ontstaan uit het westelijk Antwerpsch koffesool en het oostelijk kappeteunie, b.v. kappesolie te Retie (K 241) en kappersollie te Stabroek (K 203). Indien we de onder Franschen invloed ontstane vormen als koffertorie als een betrekkelijk jonge laag beschouwen en de vormen, die rechtstreeks bij coopertorium aansluiten als een oudere, dan zullen we den derden vorm, dien wij bij Kiliaan en Junius Nomenclator aantreffen, nl. koperkel zeker als den oudsten moeten aanmerken. Deze vorm beheerscht het grootste gedeelte van de Antwerpsche Kempen, maar is ook sporadisch te vinden in Zuid-Limburg, in Oost-Brabant en in de Antwerpsche Kempen. In de meeste gevallen heeft de voortonige lettergreep een m ontwikkeld voor de p en krijgen we dus komperkel (vgl. pampier voor papier); deze vorm komt o.a. voor te Zolder (K 361), Bocholt (L 317), Reppel (L 358), Bree (L 360), Opitter (L 362), Meeuwen (L 364), Neeroeteren (L 368), Houthalen (L 414) en Zonhoven (Q 1), alle in Limburg; licht gewijzigde vormen zijn kompelGa naar voetnoot(1) te Kasterlee (K 373) en kompelger te Zutendaal (Q 5); de vormen zonder de ingevoegde m hebben veelvuldige contaminaties ondergaan; zoo ontstonden in Zuid-Limburg kepelter te Mopertingen (Q 90) en Eigenbilzen (Q 86), kepelder in de Limburgsche Kempen, o.a. te Hechtel (L 352) en Peer (L 355) of met assimilatie lk > l: kapeller te Helchteren (L 413); dit kapeller vormde nu den overgang naar kapel, kepel, kapelleken, dat we in Oost-Brabant, in de Antwerpsche Kempen en in het Zuidlimburgsche Wellen (Q 78) aantreffen; omgekeerd werd soms een nieuw suffix toegevoegd en kre- | |||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||
gen we kepelderik, b.v. te Achel (L 282) en Hamont (L 286); de klap op de vuurpijl is wel komplekker te Stokrooie (P 56), waar het denkbeeld aan een geplakt omslag voor den geest moet gezweefd hebben. Al de genoemde vormen zijn rechtstreeksche afstammelingen van Lat. cooperculum: we meenen te mogen beweren dat we hier met een zeer oude laag te doen hebben; we stellen ons de historische ontwikkeling voor als volgt: in de oostelijke helft van ons gebied (Antwerpen en Limburg) staan koffetorie en koperkel naast elkaar: beide hebben vroeger grootere gebieden bezet; deze meening steunt op de volgende feiten: ten eerste vinden we dat op ver uiteenliggende punten het nieuwe woord koevert op de eigenaardigste wijze werd vervormd: deze vormen worden echter doorzichtig, indien er een vroegere laag koffetorie of koperkel haar invloed laat gelden; ten tweede is het duidelijk dat koperkel ouder is dan koffertorie: de koperkel-vormen en de compromis-vormen, die alleen door vermenging van koperkel met koevert kunnen ontstaan zijn, vinden we juist daar waar oude relicten steeds aangetroffen worden, namelijk in de gebieden, ver verwijderd van alle verkeersmiddelen. Een paar voorbeelden zullen onze beweringen illustreeren:
Deze laatste zullen we eerst aanhalen: als ontstaan uit koevert + komperkel beschouwen we al de vormen waar komperkel zijn eerste lettergreep aan koevert heeft afgestaan; op de kaart vinden we twee kleine konfet-gebieden, een in het hart | |||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||
van de provincie Antwerpen, dat als een vooruitgeschoven post vormt van het koevert-gebied van Mechelen en omgeving en een ander meer westelijk langs de Schelde, b.v. komfart te Beveren-Waas (I 178), Berlare (I 257), Haasdonk (I 181), Temsche (I 215) en Rupelmonde (I 218), meestal naast het nieuwe koevert. Den invloed van de oude koperkel-laag meenen we nog veel verder westelijk te ontwaren: we beschouwen de Oosten Westvlaamsche vormen, die, zooals we hierboven zagen, thans schijnen aan te leunen bij het Fr. couvercle als vroegere compromisvormen tusschen koevert en koperkel: waar het tweede deel van koperkel zich handhaafde moest het resultaat zijn: koeverkel of overeenkomstig het taalgebruik in de westelijke dialecten koeverkle (vgl. Westvlaamsch deksle voor deksel, hierboven). Deze eenvoudige verklaring heeft echter verstrekkende gevolgen in den letterlijken zin van het woord, want de zoogenaamde koeverkel-vormen, namelijk klaverke, zijn vooral talrijk langs de zeekust van Heist (H i) tot Oostduinkerke (H 49); dit moet ons geenszins verwonderen, daar de oudste taalrelicten steeds langs de peripherie aangetroffen worden: het oude cooperculum leeft nog voort in het Noordwesten van West-Vlaanderen, in de Antwerpsche en de Limburgsche KempenGa naar voetnoot(1) dus in gebieden, waar de bevolking tot in het midden van de 19e eeuw zeer afgezonderd leefde. | |||||||||||||||||
OverzichtDe verschillende lotgevallen van de afleidingen van Lat. cooperire kunnen we schematisch op de volgende wijze voorstellen. I. Lat. cooperculum | |||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||
Compromisvormen
Lat. cooperculum × Fr. couvert II. Lat. coopertorium Compromisvormen a) coopertorium × Ofr. covertor
b) koffetorie × Nieuwfr. couverture c) koffetorie × Fr. couvert
| |||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||
III. - Fr. casseIn een klein gebied dat in Zuid-Brabant aan het Romaansche taalgebied grenst vinden we kas: deze vorm werd opgeteekend te Ruisbroek (O 251), Buizingen (O 287), Huizingen (O 288), Dworp (O 289), St.-Genesius-Rode (P 198) en Alsemberg (P 199). Men zou natuurlijk aan een gewijzigden vorm van het Nederl. kaft denken: maar hiertegen is een dubbel bezwaar: ten eerste ligt dit gebied aan de peripherie van het taalgebied, waar nieuwe termen het laatst doordringen en ten tweede zijn de plattelandsdialecten in de omgeving van Brussel aan geheel andere invloeden blootgesteld dan aan dien van het algemeen beschaafd: in de hoofdstad is dit nog veel te weinig in gebruik om eenige expansiekracht te bezitten. Een invloed van de Waalsche dialecten is veel waarschijnlijker en we vinden inderdaad dat in Waalsch Brabant, evenals trouwens in HenegouwenGa naar voetnoot(1), casse een ‘foedraal’ beteekent om een bril of een pijp in te bergen; te LuikGa naar voetnoot(2) had het vroeger de beteekenis van ‘boîte d'écolier’ een houten doos, die door de schooltasch werd verdrongen. Zooals uit W. von Wartburg, Etym. Wörterbuch der franz. Spr. blijkt, heeft het Lat. grondwoord capsa een oneindig aantal beteekenissen ontwikkeld. Het Zuid-Brabantsche kas is ongetwijfeld een ontleening aan de Waalsche scholierentaal, met eenigszins gewijzigde beteekenis. | |||||||||||||||||
V. - De nieuwste lagenDe uitbreiding van het lager onderwijs in de laatste jaren heeft voor gevolg gehad dat ons heele gebied als besprenkeld is met de vormen van een paar nieuwe woorden, aan het beschaafd Nederlandsch ontleend, namelijk kaft en omslag; in enkele plaatsen, waar het Fransch zeer grooten invloed heeft gehad, b.v. te Tienen en omgeving wordt de voorkeur gegeven aan couverture, natuurlijk met aanpassing aan de plaatselijke dialectuitspraak: het luidt meestal koverteur. | |||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||
Ten slotte hebben twee plaatsen langs de Maas, nl. Mechelen-aan-de-Maas (Q 9) en Vucht (Q 8) het eigenaardige boug, blijkbaar het Duitsche Bogen, dat echter ‘vel papier’ beteekent; deze ontleening is des te merkwaardiger daar de Rijnsche dialecten alleen vormen schijnen te kennen, die met onze Limburgsche kaffetorie of kappetunie-vormen verwant zijn, nl. kaffetür en kaffetüngGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||
Bij de kaartenKaart I
| |||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Kaart II
| |||||||||||||||||
Kaart IIIOp deze kaart zijn de jongste vormen aangegeven, die ofwel alleen, ofwel tegelijk met een der oudere voorkomen. Tot deze jongste vormen rekenen we niet koevert, waarvan het gebied trouwens op kaart I werd aangegeven.
| |||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||
|
|