Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1942
(1942)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 643]
| |
Onze menigvuldige geestelijke schrijvers
| |
[pagina 644]
| |
tionarium.’ - Dat Kan. Muyldermans daarvoor gewerkt heeft, is voor ons ook een piëteitsvolle reden om dit ontwerp niet eenvoudig van kant te schuiven. Die vermeerderde lijst bevat volgens mijn schatting reeds plus minus 4000 namen, en ze is geenszins volledig. Nergens vind ik nauwkeurig bepaald en beperkt wat Fr. De Potter eigenlijk bedoelde. 2. Fr. De Potter. Vlaamsche Bibliographie (1830-1890); 4 deelen. 3. Leven en Werken der Zuidnederlandsche Schrijvers: 3 afleveringen zijn verschenen. Dit is eigenlijk een begin van verwezenlijking van het ontworpen Woordenboek... maar die schets zou zorgvuldig moeten nagezien en aangevuld. De meeste artikelen zijn onderteekend door Fr. De Potter; vele door J. Broeckaert; eenige door Sermon, De Flou, Van Even, de Pauw, Bols, Blommaert, enz. 4. Coopman en Broeckaert. Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd; 10 deelen. Het spreekt vanzelf, dat men bij het opstellen van ons Woordenboek zou moeten rekening houden met reeds bestaande repertoria, als Biographie nationale en Bibliographie nationale; Bibliographie gantoise door F. Van der Haeghen; Bibliotheca belgica, in 1623 uitgegeven door Valerius Andreas; item door Foppens (Brussel, 1739); Bibliotheca belgica, of Bibliographie générale des Pays-Bas, door Van der Haegen, Arnold en Van den Berghe; Athenae belgicae (Antwerpen, 1628) door Sweertius; De Scriptoribus Flandriae (Antwerpen, 1624) door Sanderus, enz. enz. Ook in de Nederduitsche Bloemlezing van Bols en Muyldermans staat een naamlijst van Nederduitsche schrijvers, van de eerste eeuwen tot op heden. Zie Bronnenopgave, vooraan in de Alphabetische Lijst hier sub 1) vermeld.
***
Welnu, laat ik er met nadruk op wijzen, het is volstrekt noodig ons ontwerp nauwkeurig te omschrijven, eerstens om geen dubbel werk te verrichten met reeds bestaande Nederlandsche Woordenboeken (ik denk hier o.a. op het Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek van Molhuysen en Blok), en tweedens om geen al te omvangrijke onderneming aan te pakken, | |
[pagina 645]
| |
die ofwel wederom onvolledig zou blijven, ofwel eerst na onafzienbare jaren zou kunnen voltooid zijn. Ons Woordenboek zou waarschijnlijk alleen overleden Zuidnederlandsche schrijvers vermelden (en wat beteekent dat juist?); doch anderzijds niet alleen taal- en letterkundigen, doch ook schrijvers over alle wetenschappen en kundigheden. Dus ook geestelijke auteurs, op theologisch, ascetisch of mystisch gebied. Welnu, ik heb onlangs dit gebied vluchtig overschouwd, bereid als ik ben daarop bescheiden mede te werken; en ik was getroffen door den omvang die een degelijke opsomming van Nederlandsche geestelijke schrijvers en boeken nemen zou. Op de eerste plaats staat de eerbiedwaardige groep der Nederlandsche mystieken met Jan van Ruisbroek aan de spits: daarover laat ik een bevoegder collega, Dr. Van Mierlo, aan het woord. Vervolgens behoorde men al de in het Nederlandsch schrijvenden op te sporen, uit den seculieren en regulieren clerus. Daartoe bewijzen uitstekenden dienst de auteurslijsten bestaande in veel kloosterorden, als van Quétif en Echard voor de Predikheeren, van Wadding, Willot en Servatius Dirckx voor de Minderbroeders, van Curtius (Antwerpen, 1634) voor de Augustijnen, van De Backer en Sommervogel, Bibliothèque de la Compagnie de Jésus enz. En om me nu tot dit laatste repertorium te beperken, laat mij even toonen hoe veel ‘Nederlandsche geestelijke schrijvers’ en werken zouden te vermelden zijn (men besluite tot welke verhoudingen ons Woordenboek komen zou, althans indien wij ook schrijvers van een enkel werkje wilden opnemen! en waar ligt de redelijke grens?). Ze staan daar bij tientallen en nogmaals tientallen geboekt, en sommigen beslaan veel kolommen in dit lijvig werk. We noemen hier slechts de voornaamsten, ook eenige Noordnederlanders om zekere bijzonderheden die onze belangstelling kunnen verwekken. Werken van apologie en controverse schreven in die beroerde tijden der Contra-Reformatie o.a. de PP. Jan van Gouda, David (van Kortrijk) die den ‘Bie-Corf der Roomsche Kercke’ samenstelde tegen Marnix van S. Aldegonde, Nuyts (van Antwerpen) die te Stockholm meewerkte tot de bekeering van Koningin Christina van Zweden, Wauters van Vieringen (van | |
[pagina 646]
| |
Leuven) en veel anderen tot Cornelius Smet (van Moorsel) die nog onder Napoleon flink werkte. Ook als controversist maakte zich bijzonder verdienstelijk P. Frans Coster (Costerus), van Mechelen, door zijn Schildt der Catholycken en dergelijke boekenGa naar voetnoot(1). Hij preekte met grooten bijval Sermoenen, die men nu nog met genoegen leest. Hij stierf te Brussel, 88 jaar oud. - Van veel andere merkwaardige predikanten zijn, helaas, de redevoeringen niet in druk bewaard gebleven. P. Makeblijde, van Poperinge, is vooral bekend door den Catechismus, dien hij, naar het voorbeeld van Costerus, en de beide Kerkleeraren Petrus Canisius en Kardinaal Bellarmino, vervaardigde voor de Mechelsche Kerkprovincie. Aan kerkelijke geschiedenis, grootendeels apologetisch opgevat, deden P. van Teylinghen, Vondel's innige vriend, P. de Boeye (van Veurne) en zijn ijverige opvolger P. de Smidt (van Antwerpen), doch meer dan allen P. Hazart (van Oudenaarde) met zijn Kerckelycke Historie en Triomph van de christelycke Leeringhe enz. Op dit gebied echter mogen we niet laten vergeten, dat het reuzenwerk der Bollandisten een Nederlandschen oorsprong heeft: P. Rosweyde (van Utrecht) gaf zijn Legenden der Heiligen uit, als 't ware de voorloopers der in folio's der Acta Sanctorum, bewerkt te Antwerpen door P. Bollandus (van Julémont, oud graafschap Limburg) met zijn medewerkers Henschenius (van Venraay) en Van Papenbroek, Papebrochius (van Antwerpen). Ascetische schrijvers zijn er bij de vleet: Adriaensens, Adrianus Adriani (van Antwerpen) reeds in 1547 in de Orde getreden; Andries (van Kortrijk); Nicasius Bonaert (van Ieper); Crabeels (van Aarschot); de Pretere (van Brussel) die jaren lang te Antwerpen het bloeiende ‘Werk van den Catechismus’ bestuurde, alsook de Mariacongregaties die P.P. Rubens, A. van Dijck en zooveel andere aanzienlijke mannen onder haar leden telden; Gheeraerdts, AntwerpenaarGa naar voetnoot(2); Sailly (van Brussel) die zich | |
[pagina 647]
| |
onderscheidde in de zielzorg der soldaten; Scribani (van Brussel); Schynckele (van Pollinkhove); Stapel (van S. Truiden); Stratius (van Antwerpen); Suys, Susius (van Brugge); Karel Van den Abeele (van Fransch Vlaanderen); Van Houcke (van Ieper); Van Papenbroek, Papebrochius, die onder zijn bezigheden als bollandist en schrijver der Annales Antverpienses nog tijd vond voor talrijke Vlaamsche werkjes; van Susteren (van Amsterdam); Wielens (van Rijsel) enz. enz. Geestelijke Oefeningen en meditaties schreven de Gentenaars Frans Bauters en Caers; Hendrik Engelgrave (van Antwerpen); Jan Holvoet (van Brugge), enz. Dichters van stichtende versjes waren o.a. de PP. Cosyns, Van den Eede, Van Heusden, Van Wissenkercke, en, boven alle andere uitstekend, P. Adr. Poirters, die niet minder door zijn gedichten dan door zijn pittig proza geestelijk voedsel aan ons volk gaf. Een merkwaardig dichter is P. De Meyere in 1655 te Gent geboren: zijn meesterstuk ‘De Gramschap’, een leerdicht dat hij in het vlaamsch en in het latijn uitgaf, wordt door Willems als ‘alleruitmuntendst’ geprezen; al is die lofspraak wellicht wat overdreven, toch stijgen niet zelden bij P. De Meyere gedachte en gevoel tot meer dan gewone verhevenheid. Hij kon trouwens ook pittig zijn, want hij is de schrijver van Luna ardens of Incendium Mechliniense, het latijnsch spotdicht op de ‘maanblusscherij’ te Mechelen.
***
Is nu de bedoeling der opstellers van ons Woordenboek ook Vlamingen (en Hollanders?) te vermelden, die in andere talen, vooral in het latijn schreven,? Ik zelf zou daartoe wel geneigd zijn, daar zulke opsomming moeilijker te vinden is, en omdat ze onzen Nederlandschen stam tot eere zou strekken. Er zouden immers (ik beperk me nogmaals tot geestelijke schrijvers) namen in voorkomen als van: Willem van Moerbeke, van de Orde der Predikheeren, die zich o.a. onderscheidde door vertalingen van Grieksche schrijvers in het latijn, in 't bijzonder van Aristoteles: deze laatste vertolking werd benuttigd door S. Thomas van Aquino. Willem van Moerbeke stierf in 1286, als aartsbisschop van Corinthe; Hendrik van Gent, Henricus Gandavensis († 1293), aarts- | |
[pagina 648]
| |
diaken van Brugge en van Doornik, professor te Parijs: een theoloog van aanzien; Dyonisius de Karthuizer, van Rijkel (Belgisch Limburg), die zeer veel in het latijn schreef, vooral te Roermond; Mombaer, van Brussel, Mauburnus († 1502), gevormd door de Windesheimers, later abt van Livry: hij schreef een Rosetum exercitiorum spiritualium, dat de abt van Montserrat, Cisneros, benuttigde bij het schrijven van zijn Ejercitatorio, te vergelijken met de Geestelijke Oefeningen van S. Ignatius; I. van Hoogstraeten O.P., Brabander († 1527), die de eerste was om de dwalingen van Luther aan te klagen, en tegen hem schreef in Duitschland; Judocus Clichtove, van Nieuwpoort († 1543), professor aan de Sorbonne, humanist en theoloog, die het Protestantisme bestreed; Ruard Tapper († 1559), doctor theologiae en deken van Leuven, die aanwezig was op de Kerkvergadering van Trente; Lindanus, Van der Linden († 1588), achtereenvolgens bisschop van Roermond en van Gent, controversist. Doch laten we, voor de nieuwere tijden, ons wederom beperken bij de Bibliothèque de la Compagnie de Jésus, en wel tot eenige namen. Ervaren exegeten waren P. Tirinus en P. Delrio, beide van Antwerpen, doch vooral Cornelis Van den Steen Cornelius a Lapide, van Bocholt (Belgisch Limburg). Als controversist muntte uit onze H. Petrus Canisius, Canijs van Nijmegen, de eenige Nederlandsche Kerkleeraar, wegens zijn langdurig verblijf over den Rijn soms valschelijk als Duitscher voorgesteld; hij is roemwaardig niet minder om zijn Catechismus als om zijn theologische schriften. Ook P. Buys, Busaeus, van Nijmegen, en P. Marten Verbeeck, Martinus Becanus, van Hilvarenbeek (Noord-Brabant) arbeidden in Duitschland als godgeleerden. Onder de thelogieprofessoren aan het Studiehuis der 'Jezuïeten te Leuven is zeker de beroemdste Lenaert Leys, Leonardus Lessius, van Brecht, niet slechts om zijn De Iustitia et Iure, maar ook om zijn dogmatische en andere schriftenGa naar voetnoot(1). Veel | |
[pagina 649]
| |
andere Vlaamsche professoren hebben daar ook gedoceerd en in het latijn geschreven, als de PP. Deckers, van Hazebroek; AEgidius De Coninck, Regius; De Jonghe die met Der-Kennis het Jansenisme bestreed; De Vos (van Antwerpen); De Schildere, 22 jaar lang professor; Estrix (van Mechelen); Alex. Maes (van Antwerpen) enz. Ten slotte laten wij er op wijzen, hoe zulke repertoria als de Bibliothèque de la Compagnie de Jésus behoorden doorgewerkt om ook andere dan geestelijke schrijvers op te sporen. Zoo vinden we daar humanisten en latijnsche dichters als De Hossche, Sidronius Hosschius, leermeester van P. Poirters; Hesius (van Antwerpen); Andries Schott (van Antwerpen), uitstekend philoloog; Willem Van der Beke (van Ieper) ook Becanus genoemd, niet te verwarren met Martinus Becanus, godgeleerde (zie boven); Van de Walle, Wallius, enz. Item wiskundigen, als Aguilon (van Brussel), die door zijn Sex libri Opticorum de exacte wetenschappen als 't ware in de Nederlanden inburgerde; della Faille en. Moretus (bekende Antwerpsche namen!) die beiden aan mathesis deden; Gregorius a Sancto Vincentio (van Brugge); Ferdinand Verbiest, van Pittem, die door zijn sterrekundige wetenschap groot aanzien verwierf bij den Chineeschen keizer, enz. En nu, het ontwerp van een Biographisch Woordenboek in klimmende richting overschouwende, moeten we wederom besluiten, dat het nagaan van schrijverslijsten van andere kloosterorden, en het opsporen van seculiere geestelijken en van leeken, die in het Nederlandsch of in andere talen over allerlei onderwerpen schreven, ontzaglijk veel schrijvers uit de Nederlanden zouden aan het licht brengen... en dat derhalve de ondernomen taak reusachtige afmetingen bereikt. Wie een toren wil optrekken, behoort eerst kalmpjes te berekenen of hij bouwmateriaal en geld genoeg heeft; of anders blijft de toren zonder spits, zooals, helaas, bij zoo vele onzer grootste en heerlijkste kerken. Wie ooren heeft om te hooren, die hoore! |
|