Naar aanleiding van Prof. Frings' verklaring, dat de literatuur over den Reinaert-proloog een voorbeeld zou zijn van ‘philologisches Gezänk’, wordt betoogd, dat deze literatuur integendeel tot de definitieve oplossing heeft gebracht. Deze zal hier nogmaals worden toegelicht en tegen alle gemaakte opwerpingen verdedigd, om ze tot een blijvende verworvenheid van onze philologie te maken.
De definitieve oplossing leest in v. 6 den naam van een Fransch dichter, Perrout, zonder ontkenning. De klaarblijkelijkheid dier lezing wordt nogmaals aangetoond, en verder bewezen uit het verband van: dat die avonturen van Reinaerde en dietsche onghemaket bleven met: dat Willem ze dus hier in dietsche hevet begonnen; terwijl een lezing met: in dietsche onvolmaket bleven en in dietsche begonnen nooit eenigen bevredigenden zin kan geven.
Daarna worden de pogingen wederlegd, die aangewend werden om Perrot uit te schakelen, door twijfel te werpen op zijn auteurschap van de door Willem gevolgde branche Li Plaid. Verder worden de lezingen onderzocht die zoowel L. Willems als J.W. Muller van den proloog hebben gegeven. Daarbij wordt gewezen op fouten in de methode; op woorden en uitdrukkingen die in alle verklaring tot hun recht moeten komen; avonturen, onghemaket, volscreven vite, bouken, begonnen; in 't bijzonder op de tegenstelling in dietsche onghemaket, in dietsche begonnen.
Vervolgens wordt aangetoond, hoe de oorspronkelijke lezing, die voor het onmiddellijk publiek van Willem duidelijk genoeg was, door latere kopiisten, in den waan dat in v. 6 een dietsch dichter bedoeld was, is gaan veranderd worden. Zoo heeft ook L. Willems in 1897 gedaan. Zijn voornaamste opwerping, dat emendaties die door een later handschrift worden bevestigd, geen corruptelen zijn, zou iets beteekenen, indien zijn emendaties inderdaad door hs. F werden bevestigd. Maar dit werden zij, zelfs volgens Willems, niet.
De verschillen in taal, stijl, typeering tusschen beide helften van onzen Reinaert, zijn niet van dien aard, zelfs volgens L. Willems, dat zij het dubbel auteurschap wettigen, maar kunnen eenvoudig verklaard worden uit den verschillenden oorsprong van beide deelen en uit de persoonlijkheid van den dichter.
Tegen de opwerping dat de lezing Perrot gewaagd is, wordt