Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1942
(1942)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 467]
| |
Technische woorden X
| |
[pagina 468]
| |
gnosie van Keferstein (1840) geeft ook daarover nuttige inlichtingen. Eenige besproken en bestudeerde boeken werden ook zooals vroeger door verkortingen in den tekst aangeduid, zooals het in de volledige lijst van de twee bijdragen (1941 p 472 en 1942 p 37) voorkomt.
*** [1780 Bergman] Opuscules chymiques et physiques de M.T. Bergman, Chevalier de l'Ordre Royal de Wasa, Professeur de Chymie à Upsal, de l'Academie Imperiale des Curieux de la Nature, des Academies & Societes Royales des Sciences & de Medecine de Paris, de celles de Montpellier, Dijon, Upsal, Stockholm, Londres, Gottingue, Berlin, Turin, Gothembourg & Luden. Recueillis, revus et augmentés par lui même. Traduits par M. De Morveau, Avec des Notes. Tome Second. A. Dijon, Chez L.N. Frantin, Imprimeur du Roi. MDCCLXXXV. Avec approbation et privilège du roi (21 × 12.7 cm, XVI + 525 pp, Kon Bi Brussel 5e Cl III Berg). De 12e dissertatie handelt over den vorm der kristallen, de 13e over kwartsaarde, de 15e over aarde met gemmen en over diamant, de 16e over turmelijn. Het grootste deel behoort tot chemische analyse. [1783 Bergman] Descrizione compendiosa del Regno minerale secondo i principj prossimi. Opera di Torberno Bergman Professore di Chimica a Upsalia Cavaliere del Regio ordine di Wasa Socio di molte delle piu illustri Accademie d'Europa. Traduzione corredata di note. In Bergamo. Per Francesco Locatelli con permissione 1783 (18.2 X 12 cm, XIV + 132 pp, Bi Un Gent HN 681) Als minerale rangschikkingen worden deze genoemd van | |
[pagina 469]
| |
Henckel, Cramer, Bromel, Woltersdorff, Cartheuser, Justi, Vogel, Gellert, Lehman, Cronstedt, Vallerius, Linné, Sage, Werner, Scopoli, de Fourcroy, Monnet, Romé de Lille, Valmont de Bomare, Bergman & Daubenton. De volgende stelsels worden uiteengezet: Bromel 1730: Aarden, zouten, zwavelen, steenen, versteeningen, halve metalen, metalen. Cramer 1739: metalen, halve metalen, zouten, ontvlambare stoffen, steenen, aarden, waters. Henckel 1747: waters, zwavelhoudende stoffen, zouten, aarden, mineralen, metalen. Woltersdorff 1748: aarden, steenen, zouten, bitumina, halve metalen, metalen. Gellert 1750: aarden, steenen, zouten, ontvlambare stoffen, metalen, halve metalen, ertsen (mines), minerale waters. Cartheuser 1755: aarden, steenen, zouten, ontvlambare stoffen, halve metalen, metalen, versteeningen. Justi 1757: metalen, halve metalen, gephlogisticeerde stoffen, zouten, versteeningen, aarden. Lehman 1759: aarden, zouten, ontvlambare stoffen, metalen, steenen, versteeningen. Vogel 1762: aarden, steenen, versteeningen, zouten, brandbare stoffen, metalen. Valmont de Bomare 1764: waters, aarden, zanden, steenen, zouten, pyriten, halve metalen, ontvlambare stoffen, vuurbergenproducten, versteeningen. Scopoli 1772: Aarden, mineralen. De aarden worden verdeeld in kalkaarden (krijt, gips, enz.), kleiaarden (mica, amianth, enz.), kiezelaarden (diamant!, allerlei edelsteenen), onzuivere aarden (zeolieth, lazuli, enz.). De mineralen zijn metaalverbindingen, ertsen, bitumina. Werner 1774: deze rangschikking steunt op de zintuigen en wordt zeer ingewikkeld genoemd, Vallerius 1778: aarden, steenen, mineralen, concretieën. Linnaeus 1770: steenen, mineralen, fossielen. Romé de Lisle 1783: zoutkristallen, steenkristallen, halve metalen-kristallen, metalen. Daubenton 1784: steenen die ‘etincellent par le choc du briquet’ (kwarts, vele edelsteenen), steenen die ‘n'étincellent pas’ en geen gas vormen met de zuren (klei, amianth, zeolie- | |
[pagina 470]
| |
then, enz.), steenen die met zuren gassen ontwikkelen (kalksteenen, enz.), gemengde aarden, fossielen, brandbare stoffen, metallische stoffen. Cronstedt 1771: aarden, zouten, bitumina, metalen, halve metalen, gesteenten. de Born 1772: aarden en steenen, zouten, de phlogisticeerde stoffen, metalen, samengestelde steenen. Monnet 1779: aarden en steenen, ertsen, zouten, brandbare stoffen, toevallige stoffen in de aarde (kwarts, kalkspaath, steenkool), vuurbergsproducten. Fourcroy 1780: aarden en steenen, samengestelde aarden en steenen, gemengde aarden en steenen, zouten, brandbare stoffen (hier komt diamant voor). De rangschikking steunt op chemische eigenschappen. Bergman 1782: zouten, aarden, gephlogisticeerde stoffen, metalen. De mineralogie krijgt de volgende bepaling: ‘On donne le nom de Regne mineral aux substances fossiles que l'on rencontre dans la terre, qui n'ont aucune structure organique, ou qui l'ont perdue, comme les pétrifications.’ De studie steunt op den kristalvorm, het soortelijk gewicht, de chemische samenstelling. Op het einde geeft schrijver een overzicht over de natuurlijke methode om de mineralen te rangschikken. Er zijn aldus 9 klassen: luchten, waters, zwavel en phosphor, metallische stoffen, zuren, alkaliën, aarden, zouten, fossielen. Zonderling genoeg, de meeste edelsteenen komen bij de zouten, als kiezelsteenen; dit is zeker juist voor de silicaten, meer thans niet aan te nemen voor siliciumdioxyde zooals kwarts; diamant komt ook bij de kiezelsteenen, en daarover wordt deze uitlegging gegeven: (II p.27) ‘Au premier coup d'oeil il paroit singulier que je tire de la classe des pierres gemmes la premiere de toutes, le diamant, et que je la place ici; mais, tout bien pesé, j'avoue que je ne trouve pas de lieu qui lui convienne mieux. Personne, jusqu'à présent, n'a pu le décomposer par voie humide; & exposé au feu dans des vaisseaux ouverts, il s'y consume tout entier..... Si dans la suite on fait quelques experiences qui démontrent que j'ai tort, je me corrigerai volontiers.... Il n'y a plus de doute en France que le diamant ne soit un veritable corps combustible. Les belles experiences de MM. Roux, Macquer, | |
[pagina 471]
| |
Cadet, Lavoisier & surtout de M. Darcet, l'ont prouvé absolument, & il est étonnant que Vallerius dans sa nouvelle édition, les révoque en doute.... (II p 397). J'ai laissé le diamant parmi les gemmes, par les motifs que j'ai exposés en parlant de cette substance; au reste, s'il étoit un corps combustible comme le soufre, & donnoit un acide, on le mettroit dans la troisième classe.’ Op het einde, de etymologie van verscheidene namen en een alphabetische lijst van zaken. [1674 Borrichius] Hermetis, Aegyptiorum, Et chemicorum sapientia Ab Hermanni Conringii animadversionibus Vindicata Per Olaum Borrichium. Deuteronom XXIII v VII. Noli abominari Aegyptium. Hafniae, Sumptibus Petri Hauboldi, Reg. Acad. Bibl. Anno M DC LXXIV. (19.5 × 15,2 cm, (8) + 448 + (8) pp, Bi Un Gent 195 S 23). Op pp 318-330 wordt over steenen gehandeld, namelijk over hun gebruik in de geneeskunde. Worden genoemd: iris, achates, hyacinthos, smaragdos, sapphiros, topazios, sardas, granatos, rubinos, corallia, margaritae. Vele geleerden worden geciteerd, vooral Galenus en Paracelsus. Een index op alphabetische orde. [1680 Boyle] Specimen de Gemmarum Origine et Virtutibus. In quo Proponuntur & historice illustrantur quaedam Conjecturae circa consistentiam materiae Lapidum Pretiosorum, & subjecta, in quibus eorum praecipue virtutes consistunt. Ab Honoratissimo Roberto Boyle Nobili Anglo, è Societate Regia. Genevae Apud Samuelem de Tournes. MDCLXXX. (In Vol III van Opera Varia Genevae 1714, 58 pp, Bi Un Gent HN 517) [1738 Boyle]. The origin and virtues of gems. (In vol III van The Philosophical Works of Robert Boyle, London 1738, pp 99-143, Bi Un Gent HN 508). [1781 Brugmans] Sebaldi Justini Brugmans Lithologia Groningana, Juxta ordinem Wallerii digesta, cum synonimis aliorum, imprimis Linnaei et Constedii. Cum figuris aeneis. Publice defensa, cum summos in philosophia honores, in Academia Groningo-Omlandica consequeretur. Groningae, Apud P. Doekema & R. Muller. MDCCLXXXI (22,8 × 14 cm, (8) + 120 pp, Bi Un Gent HN 860). Overzicht onder de volgende rangschikking: lapides calcarei, lapides vitrescentes (waaronder quartzum, granatus, silex, jaspis), | |
[pagina 472]
| |
lapides fusibiles (waaronder basaltes, schistus, margodes, corneus), lapides apyri (waaronder unica), saxa (waaronder granites). [1788 Cronstedt I] An Essay towards a System of Mineralogy. By Axel Frederic Cronstedt, Mine-Master or Superintendant of mines in Sweden. Translated from the original Swedish, with annotations, and an additional Treatise on the Blow-pipe. By Gustav von Engestrom, Counsellor of the College of mines in Sweden. The second edition, greatly enlarged and improved, by the addition of the modern discoveries; and by a new arrangement of the articles, By John Hyacinth de Magellan, Talabrico-Lusitanus, et Reg. Soc. Londin. Academiarum Imp. scientiar. Petropolit. Et Bruxell. Reg. Ulisipon. Madrit. et Berolin. Societ. Philos. Philadel. Harl. et Manchest. Socius; et Acad. reg. Paris. Scientiar. correspondens. In two Volumes, Vol I. London, Printed for Charles Dilly, in the Poultry. MDCCLXXXVIII.(22.5 × 13.2 cm, LV + 432 pp, Kon Bi Brus. VB 4082). Opdracht van J.H. De Magellan aan Louis De Barbiano de Belgioiso, ‘privy counsellor of state’. [1788 Cronstedt II] An Essay.... Vol. II.... (pp 433-1040, 2 platen). De mineralogie behelst 4 klassen: aarden, zouten, brandbare stoffen, metalen. De klas aarden bedraagt 5 orders: ‘calcareous, ponderous, magnesian, siliceous en argillaceous Earths’. De klas zouten wordt verdeeld in 6 orders, de klas metalen in 3 orders: ‘noble, base, semi-metals’. In een bijvoegsel worden de samengestelde steenen en de versteeningen besproken. Op het einde treft men een verhandeling over de blaaspijp en over een zaklaboratorium; ten slotte een uitvoerige alphabetische lijst (pp 1017-1040). De volgende steenen worden besproken: alabaster, alabastrites (fibrous plaster), selenites (glacies Mariae), steatites, asbestus, diamond, sapphire, topaz, chrysolite, beryl, emerald, hyacinth, amethyst, granat, opal, quartz, cat's eye, hydrophanes oculus mundi), chalcedony, moon-stone, onyx, cornelian, sardonyx, agate, jasper, turky stone, bole, zeolyte. Aanteekeningen over kleur, vindplaatsen, physische eigenschappen, geen over chemische samenstelling. Talrijke voetnooten uit andere schrijvers. [1754 Daubenton]. De la connaissance des pierres precieuses par M. Daubenton. (Mem. Acad. roy. Sciences de 1750. Paris, 1754, pp 28-38, Bi Un Gent hist 1891). | |
[pagina 473]
| |
De edelsteenen worden bestudeerd volgens de vergelijking der kleuren met het zonnespectrum. Een rangschikking in ‘classes, genres, espèces, ordres, tribus, familles’ blijkt moeilijk. [1797 Daubenton] Tableau méthodique des mineraux suivant leurs différentes natures, Et avec des caractères distinctifs, apparens ou faciles à reconnoître. Par le C. Daubenton, de l'Institut National, et Professeur de Mineralogie au Muséum d'Histoire naturelle. Cinquième Edition. A Paris, de l'Imprimerie de Du Pont. L'an IV de la République. (18.5 × 13 cm, (2) + 57 fol, Bi Un Gent HN 1191). Rangschikking volgens de samenstelling in orden, klassen, geslachten, soorten en varieteiten. De orden zijn: 1) zanden, aarden en steenen, 2) fossiele zouten, in water oplosbaar, 3) brandbare, niet metallische stoffen, 4) metallische stoffen. Buiten rangschikking: de producten der vuurbergen en de mineralen waarvan de aard onvoldoende gekend is. Alles onder vorm van tabellen. [1773 Delius] Anleitung zu der Bergbaukunst nach ihrer Theorie und Ausùbung, nebst einer Abhandlung von den Grundsàtzen der Berg-Kammeralwissenschaft, für die Kaiserl. Kònigl. Chemnitzer Bergakademie entworfen, von Christoph Traugott Delius, Ihro Ròm. Kaiserl. Kònigl. Apostol. Majestàt wirklichen Hof-Kommissionsrathe bey Dero Hofkammer in Münz- und Bergwesen. Wien, gedruckt auf Unkosten des hòchsten Aerarii bey Joh. Thomas Edlen V. Trattnern, Kaiserl. Kònigl. Hofbuchdruckern und Buchhàndlern. 1773. (25.8 × 20.1 cm, (10) + 519 pp, 20 platen, Bi Un Gent HN 156). Opgedragen aan keizerin Maria Theresia, behoort deze prachtige uitgave tot de geologie en de behandeling der ertsen. Ep 6 = [1566 Epiphanius] Sancti Patris Epiphanii Episcopi Cypri ad Diodorum Tyri espiscopum, De XII Gemmis, quae erant in veste Aaronis, Liber Graecus, & e regione Latinus, Jola Hierotarantino interprete: cum Corollario Conradi Gesneri. Tiguri MDLXVI (15.8 × 9.8 cm, (4) + 28 fos, Bi Un Gent HN 5494) Het 5e stukje van de reeks C. Gesner 1565. Grieksche en latijnsche tekst met bespreking van de volgende steenen: sardius, topazius, smaragdus, carbunculus, sapphirus, Jaspis, Ligyrius vel Lyncurius, Achates, Amethystus, Chrysolithus, Beryllus, Onyx vel Onychium. Op het einde een bespreking over Adamas. | |
[pagina 474]
| |
[1530 Erasmus] Erasmi stellae Libanothavi viri clariss. De gemis libellus unicus. Plinius secundus de gemmis. Ioannes Syluius. Egramus ad Lect...... Argentorati per Henricum Sybold. (14 × 9 cm, 27 + 33 niet genummerde fol., Bi Un Gent Bl 72931) De opdracht aan S.H. ex Heiligenstein vermeldt het jaartal 1530. De eerste 27 fol. dragen den tekst van Erasmus waarin onder meer worden besproken, volgens de kleur gerangschikt: adamas, crystallus, iris, ceraunia, astrios, pederos, asteria, achates, ostracites, chelonia, draconites, allectorius, margarita, smaragdus, beryllus, hyacintus, topazius, chrysoprasius, prasius, heliotropius, carbunculus, uritus, amethystus, hyacinthus, sarda, sardonyx, onyx, hematites, corallium, chrysolitus, chelonitides, opalus, saphirus, ceraunia, galactites. In de verhandeling van Caius Plinius secundus treft men een overzicht over den oorsprong der edelsteenen, en aanteekeningen over adamas, margarita, smaragdus, opalus, onyx, carbunculus, topazius, molochites, jaspis, saphirus, paranites, paederos, achates, diadochos, draconites, galactites, heliotropium, thecolithos. Geen andere rangschikking dan, voor een gedeelte, de alphabetische orde. [1745 Ercker] Uytvoerige Openinge der Onderaardsche Wereld, Waarin Allerley Ertzen of Mynstoffen, Naar haar Natuur en Eygenschappen, soo in 't groot, als kleyn vuur werden verhandelt, en geproeft, Alsmede Hoe het Goud, Zilver en andere Metalen, van malkanderen te scheyden zyn; Messing gebrand, Sterke Wateren gedestilleert; en gebruyckt moeten worden. Door Lazarus Ercker, Opperste Bergmeester van wylen syn Rooms Keyserleyke Majesteit getrouwelyk beschreeven. Met eenige aanmerkingen daarover, ende onderregting aangaande het Zalpeter planten praeparatie en uytkooking; desselfs gebruyck, ende Buskruydmaking &. Voorsien met 43. Koopere Plaaten. Benevens Een Register tot uytlegging der kunstwoorden, waar van de Bergluiden, Proevers, Waardeerders en Muntmeesters zich bedienen. Door J.E.C. Ervaren Liefhebber en Kender der Berg en Hutwerken, en van 't geen tot de Munt en Metallurgie behoort. Uyt het Hoogduyts Vertaalt, naar den Vyfde merkelyk vermeerderden Druk. In 's Gravenhage, Voor Rekening van den Vertaalder, en zyn te bekomen by de Boekverkopers Ottho en Pieter van Thol, M.D.CC.XLV. (27.3 × 21.2 cm, (6) + 389 + (7) pp + 43 platen + 51 pp, Bi Un Gent, Acc 49563). Overzicht in 5 boeken: 1) zilverertsen, 2) goudertsen, 3) koperhoudende mijnstoffen, 4) loodertsen, 5) salpeteraarde. Aanhangsels over salpeter en buskruit. | |
[pagina 475]
| |
De lijst van technische woorden heeft als titel ‘Interpres Phraseologiae metallurgicae Ofte uytlegginge van de voornaamste Woorden en Spreekwyzen.... Te zaamen gevoegt.... door Christianum Bewardum......’. En bedraagt 51 pp. Zij bevat vooral de uitdrukkingen betreffende de toestellen en de bewerkingen. [1566 Fabricius] De metallicis Rebus ac nominibus observationes variae & eruditae, ex schedis Georgü Fabricij: quibus ea potissimum explicantur, quae Georgius Agricola praeterijt. Tiguri MDLXVI (15.8 × 9.8 cm, (3) + 31 fos, Bi Un Gent HN 5491) Het 2e stukje van de reeks Conrad Gesner 1565, dat 11 steenen bespreekt: aurum, argentum, argentum viuum, aes, plumbum candidum, plumbum cinereum, plumbum nigrum, ferrum, stibi, sterile nitidum, pyrites. [1600 Falloppius] Gabrielis Falloppii mutinensis, Physici ad Chirurgi praeclarissimi, In felicissimo gymnasio Patavino olim rem anatomicam & Chirurgicam admirabilicum laude profitentis; Opera omnia, in unum congesta, & in Medicinae studiosorum gratiam excusa: Volumen tam excellens, tantaque doctrina refertum, ut omnes, qui eius modi scriptis sese applicuerint, in morbis & dignoscendis & curandis non paruam gloriam adepturi sint. Omnia multo accuratius nunc denuo edita, & praeter Indicem capitum in limine positum, altero etiam Indice alphabetico adaucta. Cui nunc demum accessit Tomus secundus cum suo peculiari titulo, dupliciq.. Indice cum capitum, tum aliarum rerum maxime notabilium miro modo locupletatus. Francofurti Apud haeredes Andreae Wecheli, Claud. Marnium & Io. Aubrium. M.DC. Cum gratia & Privilegio S. Caesareae Maiestatis ad sexennium. (35.6 × 22.1 cm., (16) + 749 + (80) pp., Bi Un Gent med 64). Tomus secundus MDC ((8) + 344 + (12)? onvolledig). Het werk bespreekt meer metalen en metalenproducten dan echte mineralen, dit in ‘Tractatus de metallis, seu fossilibus’ (I pp 270-353). Cadmia, pompholyx, spodium, aes ustum, scoria aeris, flos aeris, squama aeris, aerugo aeris, squama chalybis et ferri, plumbum elotum, plumbum ustum, plumbi scoria, marchasita, molybdaena, lithargyrium, cerussa, stibium seu antimonium, chrysocolla, caeruleum seu lapis Lazuli, ochra, cinnabaris, hydrargiricum. [1798 Gatterer] D. Christoph Wilhelm Jakob Gatterer's, Churpfälzischen wurklichen Bergraths, ordentlichen Professors der òkonomischen Wissenschaften und der Diplomatik zu Heidelberg, und Mitgliedes mehrerer | |
[pagina 476]
| |
gelehrter Gesellschaften, allgemeines Repertorium der mineralogischen, bergwerks- und salzwerkswissenschaftlichen Literatur, nebst beygefùgten kritischen Bemerkungen ùber den Werth der einzelnen Schriften. Erster Band, von der Mineralogie ùberhaupt. Giessen 1798, bey Georg Friedrich Heyer. (22 × 13.2 cm, (22) + 318 pp): - Ibid. Zweyter Band, von den einzelnen Mineralien und Salzwerken insbesondere, nebst vollständigen Registern ùber beyde Bànde. Giessen 1799. ((22) + 371 + (78) pp, Bi Un Gent, Lab. Miner.). Op het einde een uitgebreid register van namen. [1565 Gesner] Conradi Gesneri De Rerum Fossilium, Lapidum et Gemmarum maxime, figuris & similitudinibus Liber: non solum Medicis, sed omnibus rerum Naturae ac Philologiae studiosis, utilis & iucundus futurus. Cum Gratia & Privilegio S. Caes. Maiestatis ad annos VII. Tiguri MDLXV. (15.8 × 9.8 cm, (7) + 169 fol., Bi Un Gent HN 5496) Het 7e stuk van de reeks C. Gesner 1565. Overzicht in 15 hoofdstukken met een rangschikking volgens de vormen, de betrekkingen met de hemellichamen en met de atmospheerverschijnselen, de steenen en metalen, de fossielen, de kunstmatige producten en juweelen, de planten, de menschen en de dieren. Vele figuren. [1740 Gronovius] Index supellectilis Lapideae, quam collegit Johannes Fredericus Gronovius. Lugduni Batavorum MDCCXL (20.5 × 12 cm, 29 pp, Bi Un Gent HN 11352) Lijst volgens klassen: Prima, waaronder asbestus, mica, quartzum. Secunda, waaronder pyrites, metalenverbindingen. Tertia, waaronder stalactites, phytolithus, helmintholithus, ichthyolithus, zoolithus. [1750 Gronovius] Index supellectilis Lapideae, quam collegit, in Classes & Ordines digessit, specificis Nominibus ac Synonymus illustravit Johannes Fredericus Gronovius. Editio altera. Lugduni Batavorum, Apud Cornelium Haak, MDCCL (19.9 × 12 cm, (14) + 106 + (6) pp, Bi Un Gent HN 1032). Opdracht aan Linnaeus, bibliographisch overzicht. Lijst volgens klassen: Prima: waaronder Cos forma Cerauniae cuneatae, donderbytel of donderschopje, - quartzum luteum seu pseudo-topa- | |
[pagina 477]
| |
zius, quartzum rufescens of pseudo-rubinus, quartzum subcoeruleum of pseudosaphirus, - silex calcedonius, silex jaspis, - lapis corallinus, jaspis niger, carneolus, sardius, opalus, achates, - amiantus, asbestus. Secunda: waaronder natrum, nitrum, pyrites, - magnesia sive Braunstein, - magnes. Tertia: waaronder stalactites, aetites, verder fossielen van dierlijken en plantaardigen oorsprong. Op het einde een index alphabeticus. [1801 Haüy]. Traité de Mineralogie, Par le Cen Haüy, Membre de l'Institut National des Sciences et Arts, et Conservateur des Collections minéralogiques de l'Ecole des Mines. Publié par le Conseil des Mines. En cinq volumes, dont un contient 86 planches. Tome premier. De l'imprimerie de Delance. A Paris, Chez Louis, Libraire, rue de Savoye no 12. (X) 1801. (20.2 × 12.6 cm, LVI + 494 pp, Bi Un Gent HN 813). In het voorbericht handelt Schr. over de moeilijkheden der synonymie. In den algemeenen register van zaken, komen een lijst van fransche, ook een van duitsche namen van mineralen. Een atlas met 86 platen van cristallographische figuren vormt als het ware een 5e deel. [1822 Haüy] Traité de Minéralogie, Par M. l'abbé Haüy, chanoine honoraire de l'Eglise metropolitaine de Paris, Membre de la Légion d'Honneur, Chevalier de l'Ordre de Saint Michel de Bavière, de l'Academie royale des Sciences, Professeur de Mineralogie au Jardin du Roi et à la Faculté des sciences de l'Université royale, de la Société royale de Londres, de l'Academie impériale des Sciences de Saint-Petersbourg, des Academies royales des Sciences de Berlin, de Stockholm, de Lisbonne et de Munich; de la Société geologique de Londres, de l'Université imperiale de Wilna, de la Société Helvetienne des Scrutateurs de la nature, et de celle de Berlin; des Societés Mineralogiques de Dresde et d'Jena, de la Societé Batave des Sciences de Harlem, de la Societé Italienne des Sciences, de la Societé Philomatique et de la Societé d'Histoire naturelle de Paris, etc. Seconde Edition, revue, corrigée, et considérablement augmentée par l'auteur. Tome premier. Paris, Bachelier et Huzard, gendres et successeurs de Mme Ve Cour- | |
[pagina 478]
| |
cier, Libraires pour les Sciences, Rue du Jardin et Saint-André-des-Arcis. 1822 (21.6 X 13.1 cm., Bi Un Gent HN 805, XLVIII + 592 pp). Bij de beschrijving der mineralen worden gegeven: de bijzondere eigenschappen, de physische, de hardheid, de eigenschappen betreffende de electriciteit, de doorschijnheid, de kleur, het breken, de chemie. Tot het werk behoort een atlas in 1823 verschenen, met de rangschikking, een lijst der technische woorden, en 120 platen kristalvormen. K0 = [1840 Keferstein]. Geschichte und Litteratur der Geognosie, ein Versuch von Christian Keferstein. Halle, bei Johann Friedrich Lippert. 1840 (20.3 × 12.8 cm, XIV + 281 pp, Bi Un Gent Geol. Lab.) 4 deelen: tijdperk tot het begin van de 17e eeuw, de 17e eeuw, de 18e eeuw, de 19e eeuw. Rangschikkingen werden voorgesteld door Woodward 1728, d'Argenville 1742, Carthenser 1755, Walch 1762, d'Aubenton 1784, Batsch 1799 op kleur en structuur; - Bromel 1737, Pott 1746, Wallerius 1747, Justi 1757, Scopoli 1769, Sage 1772, Bergmann 1787, Kirwan 1784 volgens chemische eigenschappen; - Romé de l'Isle 1783 voor kristalvorm, hardheid en zwaarte. Dan kwamen de stelsels van Cronstedt 1758, van Born 1772, Gerhardt 1773, Brünnig 1777, Werner 1780. Karsten 1801, Berzelius 1815-1821, Gmelin 1825 nemen vooral chemische eigenschappen aan, - Pausner 1813, Mohs 1820, Breithaupt 1820, physische en kristallographische, - Hauij 1805, Bernhardi 1809, Berzelius 1824, chemische en physische eigenschappen. Natuurlijke stelsels zijn deze van Werner, Brochant, Schubert, Rau, Hausmann, Weiss, Hartmann, Glocker. K5 = [1565 Kentman] De omni Rerum Fossilium Genere, Gemmis, Lapidibus, Metallis, et hujusmodi, Libri aliquot, plerique nunc primum editi. Opera Conradi Gesneri: Quorum Catalogum sequens folium continet. | |
[pagina 479]
| |
Tiguri, excudebat Jacobus Gesnerus: Anno MDLXV. (15.8 × 9.8 cm, (8) + 95 fos, Bi Un Gent HN 549). Het boekje kondigt 8 verhandelingen aan, van Io. Kentman, G. Fabricius, Sev. Goebel, V. Cordus, S. Epiphanius, Fr. Rueus en C. Gesner, en bevat feitelijk de volgende verhandeling: Io. Kentmani Dresdensis Medici Nomenclaturae Rerum fossilium, que.. in Misnia praecipue, & in aliis quoque regionibus inueniuntur. De indeeling is als volgt: Terrae, Succi natiui, Succi pingues, Lapides (amiantus, magnetis, lapis Judaicus, brontiae, cerauniae), Lapides ab animantibus appellati (aetitae), Diversi alii, Silices, Gemmae (crystallus, iris, adamas, opalus, ceraunia, smaragdus, beryllus, prasius, topazius, sapphirus, amethystus, sarda, sardonyx, onyx, carbunculus, hyacinthus, iaspis, astroites, chelonitides), marmora (alabastrum), Saxa, Arenae, Argentum, Argentum vivum, Aes seu cuprum, Pompholyx, Spodos, Diphryges, Cadmia, Lithargyrum, Molybdaena, Pyritae, Plumbum nigrum, Plumbum candidum, Plumbum cinereum, Stibi, Ferrum, Stomoma seu acies, Alcyonia & conchae, te samen 30 hoofdstukken. De latijnsche woorden met de duitsche vertaling (op technisch gebied belangrijk). [1755 Knorr] Sammlung von Merckwürdigkeiten der Natur und Alterthümern des Erdbodens welche petrificirte Kòrper enthält aufgewiesen und beschrieben von Georg Wolffgang Knorr.... Nùrnberg, zu finden bey dem Author. Gedruckt bey Andreas Bieling. 1755 (41.2 × 25.7 cm, (8) + 36 pp; is het begin van het boek van Walch). Voorbericht van Joh. Ernst Immanuel Walch uit Jena 16 feb 1768. Voorbericht van Georg Wolfg. Knorr juli 1755. Knorr beschrijft de 38 platen op het einde van het 1e deel van het werk. [1773 Walch I] Die Naturgeschichte der Versteinerungen zur Erlàuterung der Knorrischen Sammlung von Merkwurdigkeiten der Natur herausgegeben von Johann Ernst Immanuel Walch, Hochfùrstl. Sachsen-Weimarischen und Eisenachischen Hofrath, wie auch der Beredsamkeit und Dichtkunst òrdentlichen òffentlichen Lehrer auf der Universität zu Jena. Erster Theil. Nürnberg, gedruckt mit Felsseckerischen Schrifften. 1773 | |
[pagina 480]
| |
(41.2 × 25.7 cm, (6) + 187 pp, waarop volgen de 38 platen van Knorr, Kon Bi Brus II 5057). Portret in kopergravuur van J.E. Walchius. Voorrede van Walch 1 juni 1773. Op pp 95-120 vindt men, als 10e hoofdstuk, een korte geschiedenis van de paleontologie (Versteinerungskunde) met bibliographische aanteekeningen. In het eerste deel fossielen. [1768 Walch II1] Die Naturgeschichte.... Des zweyten Theils erster Abschnitt. Nürnberg, gedruckt bey Paul Jonathan Felssecker, 1768. ((4) + 184 pp, Koperplaten van Knorr). Voorrede van J.E. Walch uit Jena 28 maart 1768. Fossielen. [1769 Walch II2]. Die Naturgeschichte.... Des zweyten Theils zweyter Abschnitt. Nürnberg, gedruckt bey Paul Jonathan Felssecker, 1769 ((6) + 303 pp, Koperplaten van Knorr). Voorrede van J.E. Walch uit Jena 19 october 1769. Fossielen van zeewezens. [1771 Walch III] Die Naturgeschichte der Versteinerungen zur Erlàuterung der Knorrischen Sammlung von Merkwùrdigkeiten der Natur, herausgegeben von Johann Ernst Immanuel Walch Hochfürstl. Sachsen-Weimarischen und Eisenachischen Hofrath, wie auch der Beredsamkeit und Dichtkunst ordentlichen òffentlichen Lehrer auf der Universitàt zu Jena. Dritter Theil. Nürnberg, gedruckt bey Paul Jonathan Felssecker, 1771 ((18) + 235 pp, Koperplaten van Knorr). Voorrede zonder naam. Fossielen uit de planten- en de dierenwereld. Op het einde en als 4e deel: die Classifications-Tabellen und das Register (Nürnberg, gedruckt mit Felsseckerischen Schrifften. 1773, 128 pp.) R6 = [1566 Rueus] De Gemmis aliquot, iis praesertim quarum Divus Ioannes Apostolus in sua Apocalypsi meminit: De aliis quoque, quarum usus hoc aeni apud omnes percrebruit, Libri duo: Theologis non minus utiles quam Philosophis, & omnino felicioribus ingeniis periucundi, e non vulgaribus utriusque philosophiae adytis de prompti: authore Francisco | |
[pagina 481]
| |
Rueo, Doctore medico Insulano. Editio secunda, nam prima mutila, & inscio authore edita fuerat. Tiguri MDLXVI. (15.8 × 9.8 cm, (2) + 85 fol, Bi Un Gent HN 5495). Het 6e stukje van de reeks C. Gesner 1565. De bespreking volgens de 13 steenen van D. Ioan. Apocalypsus en in het 2e deel de andere steenen. Die 13 eerste steenen zijn: Iaspis, sapphirus, carchedonius, smaragdus, sardonyx, sardius, chrysolithus, beryllus, topazius, chrysoprasus, amethystus, hyacinthus, margarita. De andere zijn: carbunculus, adamas, achates, alectorius, turcois, corallius, corneolus, cyaneus, chelidonius, aetites, magnes, haematites, succinum. | |
Abaston.A 1: Item wildi een vier maken dat altoos gloeyet ende men nyet wt blusschen en mach. Neempt eenen steen Abaston geheeten / en̄ heeft eē coluer ghelijck het yser / Ende wort seer veel in Arabia gheuonden / Ende ist dat men dyen Steen ontsteeckt / men en cans nymmermeer wt gedoen ouermits dat het heeft die natuere van een pluyme / die pluyme Salamandris geheetē wort. Dā met wat nats ende vet te samen gesalft / en̄ daer op ghestreken. - A 9: Abeston autem coloris est ferrei, qui secūdum plurimum in Arabia inuenitur, cuius virtus mirabilis narratur.... - A 5: Abaston... est coloris ferri. M 8: Abeston dats overeen
In Arabia een steen,
Als iser so ist ghedaen.
140. Omsteken machmen sonder waen,
Maer nemmeer in ghere maniere
En wort hi gheblust van viere.
Dies segghen die wise meesters als bloet,
Ende dit es wonder alte groet.
| |
[pagina 482]
| |
Ba 1: Abeston Archadie est lapis ferrei coloris ab igne nomen sortit... eoq.. semel accensus nunq.. extinguit. - Ba 8: Abeston. Ba 5: Albeston. Bal 1: Abescon. - B 7: Amiantus lapis, aliis Asbestinus, alumini schisto tam similis est, ut eo adulteretur. Ignis iniuriam auri instar perfert.... Linum ex Amianto a Plinio vivum appellatur... (ook Amyanthina, Asbeston). Amatides est lapis, vel gemma, a qua si vestis fuerit contacta, igni resistit,..... Videtur esse Amiantus corrupto vocabulo. - V 6: Bij de Latijnen wordt hij genoemt Amiantus, gelijk als onbevlekt, bij andere Grieken Asbestus, te weeten onuitblusselijk, omdat hij tot een lemmer gemaakt, en in de lampen eens aangesteeken, nooit uitgaat, als hem maar oli word verleent. Want het is als gesponne vlas of wol. Sommige hebben het Salamander-pluim of -wol als meede onuitblusselijk vlas, bevend vlas, Indisch vlas, veer-aluin, steenrotsbloem, kattenzilver, en pluim- en scheur-aluin, &. - L 3: Amiantus, Asbeston, Asbestes Lapis, fr. Amiante, nederl. Amiant..... α en μιαινω contamino, omdat dees steen door 't vuur, en α en σβεννυμι exstinguo, omdat deze stoffe als uitgedooft blijft, en niet in brand raekt. - Be 2: Asbestus, amianthus, duitsch Asbest, amianth. - W 1: Amianthus, Asbestus. - Lo 5: Amianthus, Amianth.... De volgende mineralogisten vonden goed eene schifting daar in te maaken, en die steenen, welke taaije buigzaame Draaden hadden op 't Water dryvende, Amianth; de genen die harde broosche Draaden hadden en in 't Water zonken Asbest te noemen. Anderen gaven aan de genen die lange evenwydige Vezels hadden den eersten en aan de zodanigen wier Vezels kort en verward waren den laatsten naam. Maar aangezien het woord Asbest op de onverbrandbaarheid ziet die de eene zo wel als de andere eigen is zo kan die schifting naauwlyks plaats hebben en hierom heeft ook de Heer Wallerius deeze beide benaamingen als gelyk van betekenis voorgesteld. In de beschryving echter heeft zyn Ed de gewoone manier omgekeerd noemende de langdraadige asbest, de kortdraadige of schorsige amianth. - Bau 1: Lapidibus argillaceus tenuioribus Asbestus, Trichites, ex fibris parallelis..... quoque annumerandus est.... Amianthus mollior atque levior asbesti species est. - En 1: de lapide amiantho.... Germani talem lapidē vocant federweiss, oder erdflachs, et fabulātur eum nasci ex pilis salamandrae, quia non consumatur igne ut salamādra.... Profecto si acute cōsideramus, nos quoq; ami- | |
[pagina 483]
| |
anth speciē habemus, nempe metallicū hoc quod reperitur in fodinis, et micam dicimus, a Germanis glimmer, oder katzenfiber. habet colorem argenti felium autem argentū dicitur, a similitudine, quod eorū oculi noctu lucēt talimodo, sine quod cassum et inutile sit. - CrO: Asbestarten, terrae asbestinae. 1. Asbestus membranaceus, Amianthus Wallerii; von gleichliegende Scheiben, Asbestus membronis parallelis constans, Bergleder, Bergfleisch, Corium sive caro montana; von scheiben, die in einander gewunden sind, Asbestus membranis constans contortis, Bergkork, suber montanum. 2. Aus feinen biegsamen Fasern, Asbestus fibrosus, Asbestus Wallerii; mit gleichlaufenden Fasern, Asbestus fibris constans parallelis, Bergflachs, Byssus; aus zerbrochenen Fasern, Asbestus fibris constans abruptis et conglutinatis, Sodschlag. L 9: gebracht onder Pierres feuilletées: les fils & les feuillets (de l'asbeste) ne s'altèrent point dans le feu, quoique leur liaison en soit detruite.... Le mica ou Glimmer.... souvent on les nomme or de chat, argent de chat. - M 1: Abestos. De Abesto Pli. lib 37 ca 10. Asbeston habet Soli ca 12. Albert. lib 2. Mineral. tract. 2 cap I Isido. lib 16. Archadiae tellus lapidem producit Abeston
Ferreus huic color est, naturae mira potestas:
Nam semel accensus conceptos detinet ignes,
Extinguiq; nequit, perlucens perpetim flamma.
Ca 6. Amiantus. De hoc Plinius lib 36 cap 19. Isidor. lib 16 Cap 4. Dioscorid. lib 5 cap 100 p 615 & ibi Matthiolus cap 113. Brasauolus in examine seminum p 159 et in examine terrarum p 463. Zanardus de universo elementari, quaest. 53. Mylius lib 4 Basilicae chymicae, cap 20 p 389. Caussinus lib. 11 symbolo 19 & 20. Maiolus colloq. 18 p 308. Voor V 5 komt het latijn Amiantus met het grieksch asbestos overeen; andere benamingen: salamanderpluim, salamanderwol, onuitblusselijk vlas, leevend vlas, Indisch vlas, veêraluin, steenrotsbloem, kattenzilver, pluim- en scheuraluin. De oude technische woordenboeken zeggen; J 2, Amianthus lapis est lapis alumini scissili vel plumoso natura conditioneque similis; R 2, Germani talem lapidem vocant Federweiss oder Erdflachs, Glimmer oder Katzensilber. Niet vermeld door VV 2. | |
[pagina 484]
| |
Absinthus en iscustos van A 9 schijnen in betrekking te zijn met abeston volgens Encelius 1551 En 1. Amiant of asbest, ook genoemd byssoliet en draadvormige aktinoliet is een silicaat van calcium, magnesium en ijzer, 4 SiO2. CaO. 3 Mg (Fe)O. Over asbest of amianth: | |
Absinthus en Iscustos.A 9: Absinthus est, de genere gemmarū coloris nigri rubeis virgulis....
M 8: Absinctus es swart ghedaen,
Daer witte adre doer gaen,
175[regelnummer]
Van sire grote sere swaer.
Maectmenne int vier heet, dats waer,
VII daghe blijft hi heet.
Hem es hi goet die ghereet
Ter jucht sijn ende so sere riesen,
180[regelnummer]
Dat si hare lede verliesen.
B 7: Absinthus Alberto magno lapis est niger rubeis virgulis, vel guttulis, dicitur permanere calidus per septem dies si | |
[pagina 485]
| |
semal calefiat. Videtur esse Alyctos Plinii corrupto vocabula. - En 1 in § de lapide amiantho: Itē huc referas absinthitē, gēmam coloris uitri, rubeis uirgulis, quae cum accēditur etiā per multos dies nutrit ignē: remissior tamē est uiribus asbesto. A 9: Iscustos.... Est autem lapis filabilis propter viscositatem in eo aerfactam, & si de ipso vestis fiat nō comburitur sed igne purgatur & nitet.... quidam vocant Carbunculum album & quidam alii Calculum albū - A 5: Accipe lapidem qui Isthmos appellatur..... Et hujus speciei dicunt quidam Carbunculum album. - A 1: Item wildi dat een cleet onuerbrandelijck si. Neemt eenen steen die Istmos gheheeten is / die welcke alsoo Isidorus seyt: is gelijck Sofferaen ende hi wert geuonden ī Hispanien. Desen steen is also die sommighe seggen vander specien van een witte carbonckel. - En 1: in De lapide amiantho, caput XXIX: Tertio Albertus et lapidis Iscultos mentionem facit, qui an idē sit cū amiantho, an eius species, tuo relinquimus iodicio, cum inquit ferme in hāc sententiā: Iscultos gēma croco similis.... quae filabilis est propter uiscositatem in eo arefactā. Si de ea fiat uestis, non comburitur, sed igne purgatur, et nitet. M 8: Icitos dats een steen,
720[regelnummer]
Seghet Ysidorus over een,
Ghelu na suffrane gheaden,
Een deel claer licht sonder waen,
Die hem sochte wriven laet.
Ist datmer mede wevet ende begaet
725[regelnummer]
Een cleet, en can gheen vier ghewinnen,
Maer et gloiet als die vlamme binnen
Somwile ghelijct hi alune;
Toeverie int commune
Verdrijft hi met sire cracht.
730[regelnummer]
Een derde es dien men beter acht,
Als een wit kesel ghedaen,
Die verdrivet, doetmen verstaen,
Die swere die carbonkel heet,
Ende socht sine hitte ghereet.
735[regelnummer]
Sieken oghen ende die tranen
Die quijt hi van groter banen;
Ghepulvert, alsmen weten doet,
Es hi jeghen ronge goet.
| |
[pagina 486]
| |
Aanteekening voor vers 722: Iscustos.... invenitur in ultima Hyspania croco similis cum levi fulgure. Niet genoemd door VV 2. | |
Berillus.A 1: Item wildy uwe vyanden verwinnen / Ende alle twist van u doen vlien. Neempt eenen steen Berillus gheheeten / ende is van bleecken coluere / licht doorschijnende / Ende draecht hem ouer u ghi verwint alle ghekijf. Ghi sult die vyanden doen vlien / het gheeft oock den vyanden sachtmoedicheyt / ende goede maniere / tgheeft macht oft cracht ghelijck Aaron seyt / Ende gheeft ooc goet verstant. - A 9: Berillus autem est lapis coloris pallidi, lucidi transparentis. - A 5: Beryllus est pallidi coloris, lucis transparentis, ut lymphae (Berillus in titellijst). M 8: Berillus is een steen openbare
200[regelnummer]
Claer oft zeewater ware,
Maer die beste sonder waen
Sijn na clare olie ghedaen,
Ende binnen onbesmet;
Want someghen berillen let
205[regelnummer]
Adren binnen in der ghebare,
Als die ghelike van enen hare.
Daer hi es als een appel ront,
Ghenet in watre daer ter stont,
Ende die sonne daer doer scine,
210[regelnummer]
Doet hi sonder ander pine
Dode colen vier ontfaen,
Ende andre dinghe sonder waen,
Die droghe sijn ende van rechter naturen.
Oec seght men in der scrifture,
215[regelnummer]
Dat hi squinantie ghenesen can,
Ende met wrivene verdrivet den man,
Es hi wassende an tlijf.
Hie maect tusschen man ende wijf
Vrientscap, sijn si in onvreden;
220[regelnummer]
Hi ghevet vele werdicheden.
| |
[pagina 487]
| |
Sieken oghen es hi niet quaet,
Als menne in watre dwaet.
Sijn water, daer hi in es ghedweghen,
Es goet die nesen ende sieken pleghen.
225[regelnummer]
Sieker levere es hi goet;
Zeghevri es hi ende wel ghemoet.
In IX manieren machmen vinden:
Die besten comen ons van Inden.
Aanteekening voor vers 222: Alsmense in sijn water dwaet.
En 1, in De Beryllo: Eandum aut similem naturam cum smaragdis berylli habent..... Sunt autem berylli uariae species, scilicet: 1. Probatissimi sunt, qui imitantur uiriditatem puri maris, interuirente glauci et coerulei temperamento. 2. Proximi his chrysoberylli, paulo pallidiores, in aureum colorem exeunte fulgore, languidius micant, et aurea mube circumfundantur. 3. Chrysoprasus, his praecedentibus pallidior. trahit mixtam lucem ex auro et porraceo..... 4. Hyacinthizontes, qui referunt prope hyacinthos, et ipsos probant. 5. Heroides. 6. Cerini. 7. Oleagini, coloris olei. 8. Crystallis similes. hi habent sordes, pterygia, sales, capillamenta..... Coeterum beryllus facere dicitur ad amorem, curare oculos, et epar, et ructus, extenuare spiritus: soli expositus, incendere ignem. - P 5: De beryllis. - Ba 1: Berillus est lapis indicus, viriditate similis smaragdo sed cum pallore. - Ba 8: Berillus. - Ba 5: Berillus. - Bal 1: Beril. - B 7: Beryllus gemma est quae aquae marinae colorem refert ex viridi caeruleum. Italis a colore aquamarina vocatur, Hebraice Iaschpeh vocatur: unde nonnulli putant Jaspidis nomen deductum. - V 6: van de Beryllus, Beril. De Beril is een edelgesteente, dat een hemelsblaauwe verf uit het groen schijnt te vertoonen, hoedaanige verf men somtijts in het water van de zee ziet; daarom word zodaanige steen van de juweliers zeewater genoemt. - L 3: Beryllus, fr. beril, nederl. berilsteen, is een kostelyke, blinkende doorschynende steen, wiens kleur doorgaens zeegroen is, maer men heeft er ook, die een olie- of lookkleur, of eene bleeke, of gele, of goude kleur hebben. Men noemt deze laetste chrysoberilli van χϱύσος aurum en berillus, alsof men zeide vergulde berilsteen.... Beryllus quasi Virillus, a virore Lapidis. - Be 2: Beryll, Beryllus, Aquamarin. - W 1: Aquamarin und Beryll. - K 2: Beryllus, de Beryl. - Lo 5: Gemma Beryllus, Beril. Edele | |
[pagina 488]
| |
steen, die zeer weinig hard is, van eene blauwachtige kleur. Deeze, die, wegens zyne zeegroene kleur, hedendaags veelal Aigue marine of aqua marina, dat is zee-water, genoemd wordt, in Italië Berillo, schynt de Beryllus te zyn der Ouden.... Sommigen, zegt hy (Wallerius) betrekken hem tot de chrysoliethen, daar hy doch te blykbaar van verschilt. - Bau 1: Beryllus, Aquamarina, Thalassius, Augites Plinii, est crystallus durior, pellucida, ex viridi coerulescens. W 9: Het mineraal Beryll levert ons een geheele groep van zeer gewaardeerde edelsteenen, zooals smaragd, aquarnarijn, edelberyll, goudberyll, morganiet. Ze worden naar de kleur en de chemische samenstelling onderscheiden. Een spoor chroom geeft aan den smaragd zijn groene kleur; ijzer brengt groene en blauwe nuances voort. De chemische samenstelling is beryllium-aluminiumsilicaat 3 Be O. Al2o3. 6 SiO2. Het beryllium kan door lithium, caesium, natrium, zink vervangen worden, terwijl chroom of vanadium in plaats van aluminium kunnen optreden. R 2: Beryllus. Eandem ut similem naturam cum smaragdis berylli habent.... Sunt autem Berylli variae species: chrysoberylli, chrysoprasus, hyacynthizontes, heroides, cerini. - J 2: Berillus est speculum ex crystallo supersticione consecratum ab auguristis. - P 6: Beryllus lapis uiridis, apud indos candidus. - D 3: Bericlus, an lapis pretiosus, Plinio Beryllus? - VV 2: Beril, berikel (bericole). Hetzelfde als beril, Lat. beryllus. Ook in het m fr. had men den vorm bericle van een verkleinden vorm beric(u)lus afgeleid. Beril, edele steen van zeegroene kleur. Zie ook Crysolitus en dyacodos. M 1: Beryllus. De Beryllo Plin. lib 37 cap 5. Isido. in cap de viridibus gemmis. Solinus ca6 5. Albert. lib 2 ca 2. Siluaticus Pandect. ca 395. Diosco. in proprio cap. Vincentius lib 9 cap 48. Serapio cap 39. Hier wordt melding gemaakt van den geometrischen vorm: Conspicuos reddit sexangula forma Beryllos,
Quae nisi fit hebes his pallor inesse uidetur.
| |
[pagina 489]
| |
Smaragdus.M 8: 1025[regelnummer]
Smaragdus es der mirauden name,
Van groenre vaerwe bequame.
Men vintse sere menighertiere.
Die fijn sijn ende diere
Comen uten lande van Cyten,
1030[regelnummer]
Daer voghel gripen daer om verbiten
Lieden diese hem willen stelen.
Engheen volc en cansi het ghestelen
Dan liede, die heten Arimaspi,
Ende maer een oghe hebben si,
1035[regelnummer]
Dat voeren hem int hovet staet.
Sie vechter omme, hoe soet gaet,
Ende nemense hem met crachten.
Maer voer valschers elc hem wachte:
Si sijn te conterfetene goet.
1040[regelnummer]
Maer die den goeden hebben moet,
Hi moetene hebben harde claer.
So groene es hi, dat al openbaer
Die lucht, die es bi den stene,
Groene mede scijnt ghemene,
1045[regelnummer]
So dat no weder sonne no scade
Hem en deren inghenen rade.
Waerdelike moetmene draghen,
So can hi tgrote evel verjaghen,
Ende. hi maect die oghen claer.
1050[regelnummer]
Lief maect hi sinen here, dats waer,
Ende hi meeret taerdsche goet.
Oec es hi den ghenen goet,
Die besoeken heimelichede.
Tempeest verdrivet hi mede.
1055[regelnummer]
Luxurie coelt hi; diene sal draghen
Moet reine sijn, horic ghewaghen.
A 1: Item wildi yemant zijn verstant scherpen often sinen rijcdom vermeerderen / ende oock toecomēde dinghen weten te segghen. Neemt eenen steē dye Smaragdus gheheeten is / ende | |
[pagina 490]
| |
is suyver doorluchtich ende effen / maer die gheel is die beste. Ende hy werde ghenomen wt dye nesten van eenen voghel Grijp / ende het stercke ende bewaert den mensche. Ende ghedraghen gheeft hy den mensche goede memorie en̄ ūstandenisse / en dien ouer hem draecht tvermeerdert rijckdom / en̄ soo wien onder zijn tonghe leyt / hi sal terstont waer segghen. - A 9: Smaragdus lapis pretiosior multis alijs, & non rarus: et est color eius viridissimus translacens ita quod vicinum aerem sua videtur tingere viriditate.... Huius propter planiciei, & coloris varietatem dicunt esse diuersitates duodecim,.... - A 5: Si vis acuere alicujus ingenium, vel opes augere suas, & etiam futura praedicere. Accipe lapidem qui Smaragdus dicitur, & est mundissimus, translucens, & planus vel flavus est melior, & aufertur de nidis frigonum & confortat & conservat. Et gestatus facit hominem bene intelligere, & memoriam bonam confert.... - En 1: De Smaragdo, Caput LXV: Inter gemmas habet tertias smaragdus multis de causis, et quia nullius coloris aspectus est incundior.... Coeterum eius Plinius lib. 37 cap 5 et Solin cap. 20 duodecim facit species: 1) Scythicus, 2) Bactrianus, 3) Aegyptiacus, 4) Cypriacus, 5) Atticus, 6) Aethiopicus, 7) Medicus plurimae uiriditatis, interdum et e saphiro, 8) Carchedonius, qui et Chalcedonius, et smaragdites dicitur, 9) Tanos e Persis ueniens, 10) Sicilicus, 11) Laconicus similis medico, 12) Chalcosmaragdus e Cypro aereis uenis..... Vis smaragdi est, aduersari ueneno, et uenenatis. Ferunt si oculus uenenati alicuius animalis recto aspexerit illū, obcaecari. Praeseruat porro gemma illa ab epilepsia, sanat lepram, confortat uisum, memoriam, retinet coitum, et rumpi fertur in coitu digito gestatus. Nota et quod a ueterib. astrologis dedicatus est smaragdus Mercurio. - T 5 en T 7: Smaragdus. - P 5: De Smaragdis. - Ba 1: Smaragdus.... gemmar.. omniū virentiū obtinet p.. ncipatum cui veteres post margaritas et unione.. tribuunt tertiam dignitatem. Smaragdus a viriditate est dictus. - Ba 8: Smaragdus. - Ba 5: Smaragdus, smaragden. - Bal 1: Esmeraulde. - B 7: nomina & genera Smaragdi. A nonnulis Prasinus vocatur.... Persis & Indis vocatur Pachee, Arabibus Zamarrut unde Smaragdi nomen deductum est. Serapio & Pandectarius Tabarget vocant, sed vitiose. - K 3: Smaragdus. - V 6: Men vind onder alle groene eedele gesteentens geen voortreffelijker, schoonder, en genoegelijker, als de Smaragd (Esmaraut): want door zijn aangenaam groen, streelt | |
[pagina 491]
| |
hij zo het oogpunt.... - L 3: Smaragdus, Prasinus, Fr. Emeraude, Arab. Zamarrut, Pers. Pachee, nederl. Smaragd. Is een schoone, doorschynende, groene, blinkende, schitterende, edele steen, van eene middelmatige hardigheit.... Smaragdus, a σμαϱασσειν, splendere, omdat dit edel gesteente zeer sterk glinstert. - Be 2: Der Smaragd, Smaragdus. - W 1: Smaragd, Gemma Smaragdus, fr. Emeraude. - K 2: Smaragdus, de smaragd. - Lo 5: Smaragd-krystal. De groene krystallen, Basterd-Smaragden genaamd, in het Fransch Cristal.... Smaragd-Prater, welke groener is, doch anders van dergelyken aart. Men wil dat dit de steen zy, welke de Italiaanen noemen, Piasma di Smeraldo; hoewel zy daar voor somtyds andere steenen uitventen. Ook wordt hy voor den Chlorites van Plinius gehouden. Misschien behoort hy tot de ondersoorten van Wallerius, of tot die Smaragdmoeder welke Cronstedt uit Egypte herschryft.... Smaragd. Deese zeer fraaije Edele Steen, volgens den Latynschen naam Smaragdus, by ons Smaragd, in Italië Smeraldo, in Frankryk Emeraude, in Engeland Emerald genaamd, heeft wegens de kleur, by sommigen ook den naam gevoerd van Prasinus. In hoe veel achting hy by de Ouden was, blykt, dewyl men hem Gemma Neroniana en Domitiana tytelde. - Cr O: Der Smaragd. Smaragdus Gemma, grùn. - V 5: esmaraut. - R 2: Smaragdus. Inter gemmas habet tertius Smaragdus multis de caussi, & quia nullius coloris est jucondior aspectus. - J 2: Molochites, gemma est non translucens, spissius virens quam smaragdus.... Smaragdus est a veterilus Astrologis dedicatus mercurio. - D 3: Smaranda, smaragdus, smeraldinus, Smeraldus, ysmirallus. Emeraude, Smaragdina, locus unde smaragdi eruuntur. - VV 2: Smaragd. Mhd. smaragt, -agde, -acte en tal van andere vormen; hd., ndl. smaragd. Uit mlat. smaragdus en dit uit het Oosten. De edelsteen, die in het Mnl. emeraude, amiraude, ammiraude, en miraude, mirande, meraude, maraude heet, esmeraulde, smaragdus. Smaragd heeft de zelfde samenstelling als beryll, berylliumaluminiumsilicaat, 6 SiO2. 3 BeO. Al2O3, dat zijn groene kleur aan een spoor chroom te danken heeft. | |
[pagina 492]
| |
Prassius.M 8:[regelnummer]
Prassius es een steen al groene,
Schone ende goet te ghenen doene,
Sonder van vaerwen allene;
Wantmen vercoepter menich ene
955[regelnummer]
Over die miraude fijn,
Maer dicker es die vaerwe sijn.
A 9: Prassius est lapis qui est matrix & palacium smaragdi, frequētius est autem viridis coloris habens viriditatē spissam sicut prassium quod est marrubium. Inuenitur autem aliquando cum rubeis guttis & aliquando cum albis. - T 5 en T 7: Prassius. - P 5: Prasius. - Ba 1: Prassius est lapis ad modū porri virt̄dis. - Ba 8: Prassius. - Ba 5: Parassius. - Bal 1: Prasse. - B 7: Prasius, Prassius, Italice Prasma, Germanice ein Praesem.... Fit prassii color e mixtura flavi, viridisque coloris. - V 6: Van de Prasius, Looksteen. Deeze steen word onder de eedele gesteentens, die uit den groenen van het geringste slag zijn, gestelt, welkers verf naast bijkomt aan die van Look (Parrei) of Longenkruid. Daar komen drie verscheidentheeden voorgestelt worden. Het eerste begrijpt de Prasius, die net naar de Parrei gelijkt.... Het tweede behelst die, de welke veel geel heeft, en gelijk als de verf van verdorde Vaaren vertoont, indien deeze goud-glanssig blinkt, wordt hij gezegt de chrysopteros, Goudgevleugelde, van de ouden te weezen. Het derde onderscheid bevat de Prasius, die met een weinig groen, doch met meerder geel als een eierdoor is. De laatste soort kan tot de Niersteenen gebragt worden. - L 3: Prasius, Prassius, Prasitis. Is een groenachtige, blinkende, maer eenigzins schitterende, kostelyke steen, die sommigen mater smaragdi noemen, omdat hy bynaer altyd den smaragd in zich sluit. Daer zyn drie soorten van Prasius; eene die geheel groen is; eene andere, die met kleene roode vlakken is gespikkelt; en eene, die eenige kleine witte stralen heeft.... Prasius, a πϱασος porrum, omdat dees steen de kleur van Pareije heeft. - Be 2: Der Prasemstein, sonst auch Smaragdprasem, Smaragdites prasius ist ein grasgrùner Stein, dessen Schònheit aus Vermischung gelber und | |
[pagina 493]
| |
grùner Farbe entsteht. - W 1: Prasem, Achates Prasius, Prime d'Emeraude. - K 2: Prasius, Porrey-steen. Werd so genaamt, na haar Porrey-kleur, uit groen en geel gemengt. Smaragdus, smaragd, Deeze zeer fraaije Edele Steen, volgens den Latynschen naam Smaragdus, by ons Smaragd, in Italie Smeraldo, in Vrankryk Emeraude, in Engeland Emerald genaamd, heeft wegens de kleur, by sommigen ook den naam gevoerd van Prasinus. - W 9: Prasem is een grofkorrelige kwarts, die donkergroen is. Deze steen bevat kleine hoeveelheden gekleurde silicaten, en wordt soms smaragdkwarts genoemd; aldus in betrekking met smaragd. - V 5: looksteen. - J 2: Prasis, prasimum viridi, est flos aeris. | |
Crysolitus.A 1: Item wildy wijsheyt vercrijghen / ende sotticheyt vlien. Neemt eenen steen dye Crysolitus is gheheeten / Ende is blinckende groen ende dyen in Goudt ghesedt / verdrijft sotticheyt /. Ende tgeeft wijsheyt. (Op p. 12 verso en 13). Op de volgende bladzijde van A 1 treft men, over hetzelfde onderwerp, een andere aanteekening. A 1: Item wildy alle fantasien doen vlien / ende sotheyt. Neemt eenen steen Crysolitus gheheeten. Ende het heeft dye selue crachten met arsenico. Also Aaron en̄ Euar seggē int Boeck der Cruyden en̄ Ghesteenten in goude ghesedt / en̄ gedraghen verdrijft sotticheyt en̄ alle quade fantasie / het coemt te hulpe dye wijsheyt ende is goet teghen alle vreesen. (Crisolitus in de voorafgaande lijst) (op p 14 verso). A 9: Chrysolitus lapis est in colore habes tenuē viriditatem lucidam in qua ad oculum solis micat sicut Stella aurea.... A 5: Accipe lapidem qui vocatur Chrysolitus & est lucidae viriditatis.... (In titellijst Chrysolytus). M 8:[regelnummer]
Crisolitus es sonder waen
370[regelnummer]
Na groenen zeewatre ghedaen,
Ghelijc daer toe van gouts maniere,
| |
[pagina 494]
| |
Ende spaerct ghelike den viere.
Es datmene in goude draghet,
Hi verdrivet ende verjaghet
375[regelnummer]
Den lieden uter herten vaer,
Die en weten wat no waer.
Ist datmer doer maect een gat,
Ende men danne doet in dat
Haer dat op des esels assele staet,
380[regelnummer]
Die vervaert der duvele beraet.
Dese wil ter luchter side
Ghedraghen sijn Vroe ende betide.
Die coemanne, die en ons vercoepen,
Bringhene uut Ethiopen.
P 5: chrysolithus... chrysolithos aureo fulgore translucentes. - Ba 1: Crisolitus est lapis ethiopicus, ut aurum lucēs et ut ignis scintillans mari in colore est similis. - Ba 8: Crisolitus. - Ba 5: Crisolitus. - Bal 1: Crisolite, crissolite (in tabel). - B 7: De Topasio veterum, ac chrysopatio, qui hodie chrysolithus appellatur. Topasius veterum, viridis fuit gemma, ac diaphana: si aureo quodum fulgore splendebat, chrysopatius appellatur. Nunc utraque a Gemmatiis chrysolithi nomen obtinet. - L 3: (in bladwijzer) Chrysolithus V. Topazius. (Cf Chrysopassus, crisolitus). - En 1 in De Chrysolitho: Vis chrysolithi est, bonos excitare spiritus, melancholiae aduersari, lemuribus nocturnis, curare scabiem et ulcera, mitigare calorem febris. Wordt genoemd door Ovidius. - Be 2: Der Chrysolith, chrysolithus, auf deutsch Goldstein, hat seinen namen von der Goldfarbe, die aber etwas in das Grünlichte fàllt. - W 1: Chrysolith, gemma chrysolithus, chrysolite. - Lo 5: Chrysolith krystal. Onder de kwarts krystallen is de kleur, die naar de chrysolithen trekt, niet gemeen. Indien men ze vindt, dan moet dezelve uit den blauwen groenachtig zyn, wanneer menze Basterd Beryllen, of uit den groenen geelachtig, wanneer menze Basterd Chrysolithen noemen kan. - Op p 132 spreekt A 9 van Crisolitus: Crisolitus gemma est coloris aurei, & in horis matutinis visu pulcherrimus est.... Dicunt autem quidam quod aliud est genus istius lapidis, quod est lapidis ignobilis substantiae incorporatū, & hoc non est verum, sed hoc est marchasita aurea quae medium quodammodo est inter metalla, & lapides..... - K 3: Chrysolithus (veterum Topa- | |
[pagina 495]
| |
sius) gemma est colore viridi.... & chrysopatius quibusdam vocatur. - L 3 (in bladwyzer) chrysolithus V. Topazius (Cf Chrysolitus). - Lo 5: Gemma Chrysolithus, Chrysolieth. Dat de Chrysolieth oudtyds voor den Topaas gehouden zy, heb ik voorheen gemeld. Den naam schynt hy bekomen te hebben, of nog heden te behouden, wegens zyne Goudkleurig groene kleur; weshalve sommigen hem ook Goudsteen noemen; hoewel zulks op de Topaazen ruim zo toepasselyk is. - En 1 in De Chrysolitho: Chrysolithū gemmam una cum hyacintho mittit Aethiopia, etc. aureo colore translucentem, unde et nomen habet..... Vis chrysolithi est, bonos excitare spiritus, melancholiae aduersari, lemuribus nocturnis, curare scabiem et ulcera, mitigare calorem febris. Genoemd in Ovidius, metamorphosen: Aureus axis erat, tamo aureus, aurea summae
Curuatura rotae, radiorum argenteus ordo,
Per iuga chrysolithi, positaeq; ex ordine gemmae,
Clara repercusso reddebant lumina Phoebo.
J 2 noemt chrysolithum, gemma una cum hyacintho, en crysolithus, ethesius lapis est crysolithus. - VV 2: Crisolijt. Benaming van een edelen steen. Van lat. gri. chrysolithus... De echt mnl vorm van crisolijt is crisout. - Volgens W 9 is Chrysoliet, die ook peridoot genoemd word, de edele soort van de olivijngroep, en is een van de weinige edelsteenen, die slechts in een kleur voorkomen. Hij is altijd groen, meestal olijfgroen met iets geel. Soms treden bruine tinten op, die echter op verwering duiden. Deze steen is een magnesiumijzersilicaat, (Mg Fe)SiO2. | |
Dyacodos.Wordt door A 1 niet genoemd, ook niet door A 5. M 8:[regelnummer]
Dyadotes es sonder waen
460[regelnummer]
Een steen na den beril ghedaen,
Alsmenne worpt int water desen,
Sonder manen ofte lesen,
| |
[pagina 496]
| |
Sietmen daer te hant figuren
Swart van leliker naturen,
465[regelnummer]
Also datmen hem antword
Die hem willen vraghen vort;
Maer coemt dese clene of groet
An enen mensche, die es doet,
Sine cracht ontgaet hem openbare,
470[regelnummer]
Ghelijc als oft hoghe ware,
Dat hi droeghe vrese groet
Natuerlike jeghen dien doet.
Dyadotes, met de varianten dyadochus, dyadocos. A 9: Dyacodos autem lapis pallidus dicitur esse, aliquantulum Berillo similis, dicitur autem in tantum fantsamata (sic) excitare, quod magi maxime hoc utuntur. - P 5: Diadochos beryllo semilis est. - Ba 1: Diadocos (ook dyadocos) lapis est pallidus lucens vt barillus. - Ba 8: Diadocos, dyadocos (in tabel). - Ba 5: Dyacores, diacores; komt overeen met diadocos van den latijnschen tekst. - Bal 1: Dyadoque, diadoque. - B 7: Diadochus pallidus est lapis similis Beryllo.... Diacodus idem qui diadochus. Zie ook Berillus. M 1: Diadochos. De Diadocho Plinius lib 37 ca 10. Alber. li 2. Tract 2 cap 4 sed male ibi scribitur diacodos. Angli de propriet. rerum lib 16. Siluat. Pandect. cap 412.
Diadochos perquā responsa petentibus aptus,
Daemonis effigies uarias ostendere fertur,
Nec lapis est alius qui fortius euocet umbras.
| |
Granatus.A 9: Granatus, sicut Constantinus, Aristotel. refert dicere de genere est Carbunculi. Est autem lapis rubens & perlucidus, in colore similis balaustijs, qui sunt flures (sic) malorum Granatorum. Est autem rubeus aliquantulum obscurior quam Carbunculus, & cum substernitur ei niger color in sigillis, tunc magis rutilat, & inueuitur in hoc genere quidam modus qui inter ru- | |
[pagina 497]
| |
borem aspersum habet violae colorem, propter quod hoc genus violaceum dicitur, et est pretiosor omnibus alijs Granatis. Dicitur autem laetificare cor, et pellere tristitiam.... M 8:[regelnummer]
Granatus es een scone steen,
570[regelnummer]
Wel naer met robine over een,
Els dan die keer es sine ghedane,
Der rosen welna ghelijc ane.
So hart datmene ghegraven en can,
Ensi datmen snide daer an
575[regelnummer]
Met splentere van den dyamant.
Men vint in Ethiopen lant,
Ende omtrent Suurs vint men mee
Int lant gheworpen op metter zee
Si verdriven serichede
580[regelnummer]
Ende verjoeghen therte mede.
Sulc heeft violetten ghedane,
Dat es die beste, als ict wane.
B 7: Granati enim fere omnes ex flavedine rubent, ignis instat, miniique nativi vel factitii colorem quo ignis depingi solet in se habere videntur. Ob id a Gallis vermeille vocantur, quo nomine etiam minium significatur. Nam Galli minium vermeillon appellant, a quo derivatur vermeille. - K 3: Granatus. - L 3: Granatus, fr. Grenat, nederl. Granaetsteen.... Granatus omdat de Granaetsteen naer 't zaed van een Granaetappel gelykt. - Be 2: Der Granat, Granatus (Ordnung Glasartige Steine, Lapides vitrescentes).... Die Granaten sind bey den Alten wahrscheinlich bekannt gewesen unter dem Geschlechte des Karfunkels und unter dem Namen Carchedonius. - W 1: Granat, Granatus, Grenat. - K 2: Granatus, granaatsteen. - Lo 5: De Granaaten... behooren niettemin tot de Edele steenen. Men wil dat zy oudtyds onder de Karbonkels of Robynen gesteld zyn geweest. Den naam hebben zy zekerlyk van de kleur der Granaat-Appel Bloemen, naar welke sommigen trekken. Dus is die naam door geheel Europa bekend, wordende in Vrankryk Grenat, in Engeland Garnet, in Duitschland Granat, in Italie Granatino uitgesproken. - Cr O: Granatarten, Terrae granatiae. Granat, granatus, Granatstein, rothlich gelber, durchsichtiger, Hyacinthus Gemma. - En 1: Granatus, eyn granatlin, forsitan | |
[pagina 498]
| |
a pomo granato. nomen inuenit Species est proculdubio carbunculi. Estq; gemma rubea perlucida, similis balaustijs, coloris rosacei, obscurior carbunculo. Altera eius species, intra ruborem uiolae sparsum colorē habet. propterea granatus uiolarum uel uiolaceus dicitur. Similis propemodum amethystizonti carbunculo..... Granatus laetificat cor, et pellit tristitiam. Huius uero foeminam dicunt esse poeaniten gemmam, quae granatus de Michedon alias dicitur, et uolunt illam certo tempore concipere et parere lapidem sibi similem, et mire, praegnantibus conducere. Plinius libro tricesimo septimo, capite decimo, et Solinus capite decimo quinto, non poeaniten, sed poeantidem uocat. Estq; poeantides gemma illa quae a nostris dicitur gemma huides, eyn gemmahu. - W 9: onder zijn talrijke varieteiten is granaat een ingewikkeld silicaat van de samenstelling 6 SiO2. Ca(Mg, Fe, Mn)O. 3 Al2 (Fe2, C12)O3; de varieteiten zijn almandine, grossulaar, melaniet, pyroop (bloedroos), rhodoliet (helroos rood), hessoniet (donkerrood tot bruingeel), spessartin en polyadelphiet (bruinachtig, mangaanhoudend), uwarowiet en trautwiniet (smaragdgroen), Transvaaljade (grijsgroen), Kolophoniet (roodbruin), succiniet (barnsteenkleurig, calcium en ijzerhoudend), xalostociet (roos). - J 2: granatus, species est procul dubio carbunculi, est gemma rubea. - R 2: Granatus, ein Granatlin. - VV 2: Garnate (gernate). fr. grenat, lat. granatus waarvan ook hd. granat. Benaming van een edelen steen, aldus genoemd naar de kleur der pitten van den granaatappel. | |
Jacintus.A 1: Item wildy dat eenen Pelgrim vrij mach reysen. Neempt eenen steen Jacintus gheheeten hy is van menigherley coluerē maer dē groenē is dē besten / en̄ heeft roode aderen en̄ wit in siluer gestelt zijn en̄ mē vint beschreve' inden Boeckē dat-ter tweederley zȳ / dat is Aquaticus ende Saphirinus. Die Aquaticus is blaeu / ende witachtich siende. En die Saphirinus is seer doorschijnende blaeu niet hebbende Aquositatte dat is vanden water / ende dese is dye beste. Ende dye Philosophen schryven dat dese aenden vingher oft hals Ghedraghen / het gheeft den Pelgrims vrijheyt / Ende goede herberghe / ende het verweckt oock slaep om zijnder coutheyt wille / principalijcken den Sa- | |
[pagina 499]
| |
phirinus. - A 9: Iacinthi duo sunt genera, aquaticus videlicet & Saphirinus: aquaticus est flauus albescens..... Saphirinus etiam est flauus valde perlucidus.... Et ideo tria nomina habet, dicitur enim aliquādo hyacinth.., Saphirinus, in Ethiopia autem secundum plurimum inuenitur. Et quidam dicunt quartum esse quod est aquaticū coeruleum sicut Thopasion, & hoc est durrissimum vilissimum. - A 5: Si vis ut perigrini pergant tuti. Accipe lapidem qui Iacinthus vocatur: multorum est colorum. Viridis autem est melior, & habet venas rubeas.... Aquaticus flavus est albescens, saphyrinus autem flavus perlucens valde..... M 8:[regelnummer]
Jacinthus es een steen wel scone,
700[regelnummer]
Blauwer dan die calerdone;
In clare lucht so es hi claer,
In donkere donker, dat es waer.
Van middel vaerwe so es hi best.
Swart es sine nature ghevest,
705[regelnummer]
Datmene graveert met dinghe enghene
Sonder met adamas splintere allene.
Sere cout es hi talre stont,
Ende alre coutste in smenschenmont.
Hi maect enen bliden sin;
710[regelnummer]
Bescermenesse ende goet ghewin
Es hi den ghenen an die hant,
Die verre gaet in vreemde lant.
Goet es hi sere jeghen plaghe
Ende jeghen venijn ende serpents slaghe,
715[regelnummer]
Hi maect lief, horic bedieden,
Den mensche Gode enten lieden.
Ethiopen gheeft ons desen,
Also als wijt bescreven lesen.
Vers 700, voor calerdone, variante calcedone. Vers 704, swart voor so hart. P 5: Hyacinthus. - Ba 1: Jacinctus lapis est ceruleus et saphirei coloris aliquantulū et pinquus..... iacinctus lapis est nūc colore cerullus.. nūc subrufus nūc purpure.. siue venetus Et sūt tres species. nam sunt granati citrīni et veneti. - Ba 8: Jacinctus. -Ba 5: Jacinctus. - Bal 1: Jacinte. - B 7: Hyacinthi quia ex flavedine rubent, ignisque flammas imitantur, ad Car- | |
[pagina 500]
| |
bunculi genera referuntur, - K 3: Hyacinthus.... qui talem exactam Hyacinthi cognitionem ex coloribus expetit ad 3 seq. Species attendere debeat: Prima.... Rubinus flavus.... Sandastrum.... Chrysoprassus.... Secunda species... chrysolithos..... ideo Albertus magnus similem gemmam in obscuriorem & clariorem distribuebant.... Postrema species est coloris dilutissimi, & fortassus erit illa apud Albert, quae Hyacinthus aquaticus nominatur. - V 6: De Hyacinthus (Hyacinth) is een eedelgesteente, en heeft de naam van de plant, of van de bloem van die zelve naam, welkers verf hij allernaast vertoont, zo als Isiodorus heeft aangeteekent. Maer dat raakt de waarheid niet, als in de Hyacinth van de ouden, die in zijn verf, iets of wat hemelsblaauw en videt deelagtig is, en uit deezen hoofde bij de lente- of maartsche Hyacinth-bloem word vergeleeken. Want het eedelgesteente, of de Hyacinth van de Hedendaagsche komt in de verf met de Saffraan-geele leeli van Plinius bij Bauhinus over een. Men zegt dat dit eedelgesteente van hemels-blauwe, violette, en purpere verf blinkt, en de purpere verf word bij de violet-purpure vergeleeken. De Schrijvers verschillen omtrent de verscheidentheeden van dit eedelgesteente. Maar die een nette kennisse en verdeilinge van de Hyacinth begeert, is 't noodzaakelijk, dat hij hem in drie voornaame soorten onderscheid; volgens de roode, geele, en violette verf, die in dat eedelgesteente de meester zijn. - L 3: Hyacinthus, fr. Hyacinte, nederl. Hyacint, Hyacintsteen.... Men heeft den naam van Hyacint aen dezen steen gegeven, omdat men voorgeeft 'er zommige gevonden te hebben, die bynaer van kleur waren als de bloem van de plant 'Hyacint genoemt. - Be 2: Der Hyazinth, Hyacinthus (Ordnung glasartige Steine). - W 1: Bij Topazius: Hieher gehôrt der Hyacinth, den man aber nicht mit der Granatart, die auch Hyacinth genant wird, oder mit den hyacinthfarbigen kristall verwechseln darff. Seine Farbe ist gelben-roth. - K 2: Hyacinthus, hyacinthsteen. Werd soo genaamd van de Hyacintbloem. - Lo 5: Gemma Hyacinthus, Hyacinth.... Desnaams oorsprong is, zoo wel als die der Bloemplanten, welken men Hyacinthen noemt, gantsch duister, In 't Fransch en Engelsch spreekt men het dikwils Jacinthe of Jacinth uit... Deze bloem waren uit het bloed van den Jongeling Hyacinthus gesproten, en dit zal mogelyk de reden zijn, dat Plinius aan dien steen een paarschachtig blaauwe of violette kleur toeschryft. Sommigen willen dat het de | |
[pagina 501]
| |
Lyncurius der ouden zij. - En 1: Hyacinthus eyn hyacinth. Gemma est differens ab amethysto, quod fulgor uiolaceus emicans in amethysto, dilutus est hyacintho, gratus primo aspectu, euanescit ante quam satiat, marcescens celerius nominis sui flore..... Arabes tres eius faciunt species: scilicet coloris rubei, critini, et antimonij. Albertus eius duo genera facit: scilicet aquaticū, quod in flauo albescat, vel in rubeo aquescat. Deinde saphirinum, quod perlucidum et flauum ualde. - M 1: Hyacinthus. De Hyacinth. Pli. lib 37 cap 9. Isidorus 16 Serapio aggregation. cap 398. Aristot. in lapidar. Solin. cap. 42. Albertus lib 2 cap 8. Iacinthi species docti tres esse loquuntur. - V 5: hyacinth. - R 2: ein Hyacinth. - J 2: Hyacinthus est gemma differens ab amethysto, dilutus est hyacintho. - VV 2: Jacinct (jacinctus). Benaming van een edelen steen, lat. jacinthus, fr. jacinthe: Eene soort van robijn. - W 9: De bruinroode hyacinth behoort tot de groep van de z.g. normale zirkonen.. Zirkoon is een silicaat van zirkonium met kleine hoeveelheden ijzer en calcium: SiO2.ZrO2. Zie ook Amatistus (I 489). | |
Ramai.A 9: Ramai q.. in medicinalibus inuenitur et alchimicis, quod ide est q.. Bol.. armen., est aut lapis subrubeus, huius autem virtus pro certo experta est, quod est constrictina ventris, & praecipue sanguinis disenteriae & menstruorum. - Ba 1: Rabri (ook rabei) qui et alio nomine et cōmuni dicitur bolus armenicus q.. est lapis sine vena terre. et est nature frigide et sicce subrufū colorem habens et invenit.. īn armenia. - Ba 8: Rabri, rabei (in tafel). - Ba 5: Bolus, van aerdegenoemt bolus. - Bal 1: Rabri, rabry (in tabel). - B 7: Rabri, Ranio, Ramai est Bolus Armena. - L 3: Bolus, fr. Bol, is eene vette of leemige aerde, zacht in 't aenraken, broos, rood of geel, die men ons in stukken brengt van verscheide grootte en gedaente. Men liet ze eertyds uit de Levant en Armenie komen; want men noemt ze Bolus orientalis, seu Bolus Armena..... Dat men Witte Bolus noemt, is mergel of klei.... Bolus a Βωλος, gleba, frustum, omdat men ons deze aarde in brokken brengt. - Be 2: Der Bolus ist eine fette, | |
[pagina 502]
| |
glatte, bald lockere, bald fest zusammen hangende Thonerde.... Man findet Bolus von allen Farben; doch ist der rothe der gemeinste. - W 1: Bolus, Argilla Bolus, fr. Bol (Thonerden). - Lo 5: Argilla Bolus, Bolus. Dus onderscheidt Linnaeus de stoffen, die men in 't algemeen Bolus noemt, in 't Italiaansch Bolo, in 't Engelsch Bole, in 't Fransch Bol. Men geeft er, in 't Hoogduitsch, ook wel de naamen van Fetthon, en Eisenthon, dat is Vette of yzer-kley, als ook van Tegelaarde of Engelsche-Aarde, aan; maar zulks is veel te onbepaald. 't Woord Bolus, dat in 't Grieksch, zo wel als in 't Latyn, een klont betekent, is 'er, wegens de klonterigheid, buiten twyfel, op toegepast. (Cf Lo 5, 3e deel 2e stuk p 566). Bol of klei is waterhoudend aluminiumsilicaat, met kleine hoeveelheden ijzersilicaat, 9 SiO2. 4 Al2(Fe2)O3. 18 H2O. | |
Topasion.A 1: Item wildy dat dat siedēde water terstōt ouer loopt wanneer ghy dye hant daer inne steeckt. Neemt eenen steē dye Topasion geheeten is / en̄ tzijn twee specien. Den eenen is ghelijck goudt ende dye is den alder costelijcsten. Die ander is gheelachtich / ende desen is profijtelijcker / en̄ het is bevonden binnen onsen tijden. Ist dat men se int siedende Water doet / het doet het terstont wt loopen / ende dat terstont metter hant ghemengt oft gheroert onder malcanderē het trect dye hitte wt / ende dat heeft een van onsen broeders ghedae' te Parijs / diē seluē steen is ooc goet teghen Frenesie. - A 9: Topasion lapis est sic vocatus a loco suae primae inuentionis, qui fertur vocari Topasis Insula, & quia auri similitudinem praetendit. Sūt aūt duae species in hoc genere lapidis, quarū una est omnino similis auro, et haec est pretiosor, alia est crocea magis tenuis coloris, quam auri sit color, & haec est vilior..... Dicunt etiam quod valet contra Emoptoicam & lunaticam passionem. - A 5: Si vis ut aqua bulliens statim exeat manu immissa, accipe lapidem qui Topasion vocatur, a Topasi insula, vel quia auri similitudine protendit, & sunt duae species. Una est omnino similis auro & pretiosior est. Alia species est crocea magis sensibilis colorisquam si aurum & haec est vilior. Expertum autem est in nostro tempore, | |
[pagina 503]
| |
quod si in aqua bulliente mittatur, defluere facit, quod statim manu immissa extrahitur, & hoc fecit unus de fratribus nostris Parisiis. Valet etiam contra emorrhoicam & stimaticam vel lunaticam passionem. M 8:[regelnummer]
Topasius hevet grote ghewout,
1130[regelnummer]
Een steen es ghedaen na gout,
Utermaten cout van naturen,
So dat men seghet in scrifturen,
Dat hi een vat, dat men siet wallen,
Vercouden doet entien walme vallen.
1135[regelnummer]
Sere so es hi vermaert
Hem die van spenen es verswaert.
Gramscepe ende onsuverhede
Verdrivet sine moeghenthede.
In Arabia, als wi lesen,
1140[regelnummer]
Heeft men dicke vonden desen.
P 5: De topazio. - Ba 1: Topazius vel topazion indeclinabile gema est.... Est em̄ ex virenti genere omni q.. colore resplendens.... topazius quo est rarior eo est preciosior et hab.. duos colores ex auro et etherea claritate lucēs maxime qū tangit.. radio solis sc.. omniū aliar.. gēmar.. superans claritatē..... - Ba 8: Topazius, topazion, de topasio (in tabel). - Ba 5: Topazius, topasius (in tabel). - Bal 1: Thopasse, topasse (in tabel). - B 7: De veterum chrysolitho, chryselectro, & melichryso, seu vulgari Topasio. Hoc tempore gemmariorum Topasii gemmae sunt aurei coloris. - K 3: Topasius aureo colore est translucidus, praesertim Orientalis, Plinio Mellichrysos dictus. - V 6: Van de topas, topaas. Sommige leiden de oorspronkelijkheid van het woord af van Topazos, een eiland in de roode zee.... Daar worden veel dingen van Plinius weegens de Chrysopasiën, Chrysolithen, en Chrysopatiën voor gegeeven, maar zo verwart, dat daar uit niet zeekers is af te neemen. Want indien wij de hoedaanigheeden van den Topas, en van de Chrysopatius van de Ouden overweegen, wij zullen zonder twijffel zien, dat die aan de chrysolith van de Heedendaagsche eigentlijk behooren, in welk edelgesteente men de verf van de Smaragd, maar ligter ziet, waar in iet of wat van een geele verf schijnt te weezen. Deeze heeft een goudgroen, en word Chrysopatius, als meede | |
[pagina 504]
| |
de moeder van de Smaragd geheeten. Thans zijn de Topaasen van de juweliers goudverwig, en zijn onder de chrysolithen van de Ouden te tellen. - En 1 De Topazio. Caput LXX: Topazion gemma inuenta primum est in insula Chiti Arabiae..... Topazin enim lingua Troglodytarum signīficat quaerere..... Plinius topazij duo facit genere, scilicet: prasoin et chrysepteron, similem chrysopratio, cuius tota similitudo ad succum porri dirigatur..... Dicunt uim illis inesse contra libidines, reddere eos homines castos et animatos. - L 3: Topazius, Chrysolithus, Chrysopathius, fr. Topaze, nederl. topaes. Is een doorschynende kostelyke steen, groenachtig van kleur met een weinig geel gemengt, vergulde en groenachtige stralen van zich gevende.... Men meent, dat Topazius de naem is van Eiland van de Roode Zee, van waer men eertyds dezen steen haalde. Chrysolithus a κϱνσος aurum, & λιϑος lapis, als of men zeide, steen die stralen schiet van eene goude kleur. - Be 2: Der Topas, Topasius. - W 1: Topas, Gemma Topazius. - K 2: Topasius. De Topaas. - Lo 5: Topazius, Topaas. Deeze steen heeft zynen Neerduitschen naam, in 't Fransch Topase, van den Latynschen Topazius, in 't Grieksch Topazos.... Het schynt nogthans, dat de Ouden daardoor een groenachtigen steen, en mooglyk wel den hedendaagschen Chrysolieth of Chrysopraas, verstaan hebben; terwyl zy onzen Topaas bedoelden, met den naam van Chrysolithos, Chrysoèlectron, Leucochrysos en dergelyken, die zagen op de kleur, welke meer of min naar 't Goudgeele trok. - Cr O: Der Topas, Topasius Gemma 1) bleichgelb, 2) gelber Topas of Schneckenstein. 3) hochgelb, 4) braungelb, 5) gelblich grùn of chrysolit, 6) gelblichgrùn und schattig of chrysopras, 7) blaulichgrùn Topas of Beryll. - V 5: topaas, topazos. - P 4: La Thopasse est vne eau, qui aussi a passé par quelque minière de fer, où elle a prins sa teinture iaune et de là vient que la substance metallique lui donne quelque dureté d'auantage. - R 2: Topazion gemma est inuenta primum in Insula chiti Arabiae.... Topasius, topazius, ein Topas. Nilios, ein trùber oder dunckler Topas. - P 6: Topacius oūem lapidam: colores in se hēt: unde & dicitur, nam pan graece totū. Nasciturq.. in insula aegypti: quae dicitur topazion ex uirenti genere omni colore resplendens. - VV 2: Topaes. Mhd. topâzje, topâze e.a. vormen. hd. topas, ndl. topaas; mlat topasius. Naam van een roodgeel edelgesteente. | |
[pagina 505]
| |
(W 9: De topaas komt in de kleuren wit tot blauw, geel tot oranje en rose tot rood voor, en is een fluorhoudend aluminiumsilicaat. De chemische formule is SiO2. A12O3. HF. | |
Galaricides.Deze naam kent verscheidene varianten. A 9: Galaricides, quam quidam Galarictidem vocant, lapis est similis cineri, & secūdum plurimum inuenitur in Nilo, & Acoleo fluuijs: hic tritus dat saporem lactis, & succus eius in ore clausus turbat mentem..... - En 1: Lapis galactites dicitur, quia lacteum succum resudat, coloris cinerei, gustu dulcis, praecipue in aqua..... Galactites autem inquit ex uno colore lactis est, & eundem uocat leucogagcam, & leucographiam, & synephiten, succo lactis ac sapore notabilem, in educatione nutricibus lactis foecunditate, infantium alligatus collo, saliuam facere dicitur. Op caput XIX, de galactite: Lapis galactites dicitur, quia lacteum succum resudat, coloris cinerei, gustu dulcis, praecipue in aqua.... Galactites autem inquit ex uno colore lactis est, et eundem vocāt leucogageam, et leucographiam, et synephiten, succo lactis ac sapore notabilem. - Ca 2: galactites. - M 1: galactites, galactita. - Ga 7: Lapis galactites est quasi cinereus, et dulcis ad gustum, et humorem facit quasi lacteum, leniter stringens: propter quod ad lachrymam oculorum facit. M 8:[regelnummer]
Galaritides, alsmen kint,
Es een steen dien men in Nilus vint,
Ende es na die essche ghedaen.
630[regelnummer]
Voetstren dien haer soch wil ontgaen,
Wrivene met melke te sticken,
Si gheneest, drinct si dat dicken.
Hi ontbint der vrouwen pine,
Ende die scoerfde pleghen te sine,
635[regelnummer]
Metten witte van eye ghedweghen
Es hi nuttelec der jeghen.
Gheluc ende goet hi bejaghet
Hem diene met hem draghet.
| |
[pagina 506]
| |
Ba 1: Galactiles est lapis colore cinereus. - Ba 8: Galactites. - Ba 5: Galactides. - Bal 1: Gallatide, gatladide (in tabel). - B 7: Galactites lapis.... Leucas, Leucagea, Leucophragis, & Sinephitis vocatur. Germanice Milchstein, lacteum enim succum, licet cinereus sit, emittit, & dulcis est. - Galaricides, vel galarictis, cinereo colore invenitur in Nilo. - V 6: Van de galactites, melk-steen. Naademaal deeze steen een zeeker melkagtig sap uitzweet, word hij bij Dioscorides, Galactites genoemt. Hij is aschgraauw van verf, en dikwils ook zwart. - L 3: Galactites, Leuca, Leucographia, nederl. melksteen. Is een graeuwe of aschverwige steen, die zoet van smaek is, in een melkachtig sap, als men hem tot poeder maekt, van zich geeft.... Galactites a γαλα lac, om dat dees steen melk van zich geeft. Leuca, a λένϰη alba, omdat hy een wit vocht van zich geeft. - Be 2: Mondmilch, Lac Lunae, Schwammerde, Agaricus mineralis, ist eine weisslichte, zarte, schwammichte leichte Erde, welche sich gerne mit dem Wasser vereiniget, und dasselbige milchicht macht.... Die Mondmilch soll ihren Namen haben von dem sogenannten Mond, oder Moonloche, einer langen Berghôhle auf dem Pilatusberge in dem Kanton Luzern, wo vor Zeiten alle Mondmilch abgeholet worden ist.... Seinem (Scheuchzer, Naturgesch. I Th. S. 413) Urtheile nach ist sie jener bey den Alten doch angepriesene Morochtus, Milchstein, und Schreibstein, von dem Dioskorides und Plinius melden. (Ordnung Alkalische Erden. Terrae Alcalinae). - W 1: Bergmilch, Agaricus mineralis, Lait de lune, Mondmilch (Kalkerden). - K 2: Galactites, melksteen. - Lo 5: Eene (Jaspis) die geheel melkwit is, vindt men in Silezie, en deeze wordt voor den Galactites of Galaxia van Plinius gehouden. - Zie ook Jaspis. - In het woordenboek P 6: Galathites lapis dictus qui de se lacteum succum emittat. - In het woordenboek R 2: Galactites lapis dicitur, quia lacteum succum resudat, coloris cinerei, gustu dulcis, praecipue in aqua. - La 8: galaricides. - Ca 6: Gallactites, met de volgende bibliographie: Plinius lib 37 cap 10; Isidor lib 16 cap. 4, Dioscorides lib 5 cap. 100, Matthiolus cap. 108, Galenus lib 9 de facultatibus simplicium medicam p 93, Mylius lib 4, Bilicae chymicae cap 28 p 460, Maiolus colloquio 18 p 317 lit A. Varianten: galaxia bij Plinius, galactites bij Isidorus, Dioscorides, Galenus, Mylius. - P 6: Galathites lapis dictus q.. de se lacteum succum emittat. - V 5: galactites, melksteen. - R 2: Galactites lapis | |
[pagina 507]
| |
dicitur, quia lacteum succum resudat, coloris cinerei, gustu dulcis, praecipue in aqua. - J 2: Galactes lapis dicitur, quia lacticum succum resudat, coloris cinerei gustu dulcis. Galactites is een zeoliet, waterhoudend aluminium-natriumsilicaat, dat in water gemengd aanleiding geeft tot een melkachtige vloeistof. | |
Lasuli of Zamech.A 1: Item wildy yemant ghenesen van Melancholije oft den vierden dach Cortsen. Neempt eenen steen die gheheeten is lapis Lasuli / tgelijckt dye verwe vander locht / ende het heeft van binnen goude streepkens. Ende het is warachtich ende gheprobeert / dattet gheneest Melancolije ende dye quarteyne. (In lijst aan het begin: Lazuli). - A 9: Zamech est lapis q.. vocatur Lazuri, huic inest tenuis color flauuss cū corpusculis aureis. Fit autem inde azurium. Certessime valet sumptus contra melancholiam & quartanam et simcopim ex vaporibus melancholicis proueni eutem. - A 5: Si vis curare melancholiam vel quartanā in aliquo. Accipe lapidem qui dicitur lapis Lazuli, similatur enim colori coelesti, & sunt intus corpuscula aurea: & est certum & expertum, quod curat melancholiam & quartanā. - Ba 1: Zimiech, Simiech est idem quod lapis lazurii, et est lapis vel vena terre... Est aūt lapis iste tanto melior quanto colori celesti est similior, et habet quedā corpuscula quasi aurea interserta. - Ba 8: Simiech, zimiech (in tabel). - Ba 5: Zynueth, zynuet, zymiech (in tabel). - Bal 1: Zimech, zuneth (in tabel). - Cr O: Zeolit, zeolites, etwas hàrter, als Fluss- und Kalkarten, kann aber doch am Stahl gerieben werden. 1. rein, zeolites purus. 2. Mit Silber und Eisen gemischt, blau, lapis lazuli. - B 7: Zamech est lapis lazuli. - K 3: Lapis Lazuli coeruleus (coeruleum montanum, German. Bergblaw inde quoque dictus) est punctisque aureis flamulisque velut exornatur, Armenus vero maculis relucet viridibus, coerulis & subnigris. - V 6: Caeruleum, Hemelsblaauw, word bij de Arabiers Lazuli genoemt. Dit geslagt van verf word ons van over zee toegevoert; daarom word het bij het gemeene volk Azuur van over zee, Altemarin, genoemt. Men heeft dan aan te merken, dat Cyanum een steen | |
[pagina 508]
| |
is, somtijds met goude zanden besproeit, bij de Arabers Lapis Lazuli, Azuursteen, geheeten. - L 3: Lapis lazuli, lapis cyaneus, lapis Caeruleus, fr. Pierre d'azur, nederl. Azuursteen. Is een steen van verscheide grootte en gedaente, die ondoorschynende, zwaer, blaeuw, of als blaeuwe korenbloemen van kleur, met harden steen of Rots, Gangue genaemt, gemengt, en met eenige stukjes goud en koper doorzaeit is.... Lazulus is genomen van 't Arabisch azul, of 't Hebreeuwsch isul. Be 2: Dichter Zeolith, Lasurstein, Lapis Lazuli (Ordnung Vermischte Steine, Lapides mīxti). - W 1: Lazurstein. Zeolithus lapis lazuli, Pierre d'azur. - K 2: Lazulus, lasuursteen. Is blau met goude stippen doorsaid; sy is donker hebbende de gedaante van de Saphyr. - Bau 1: Lapis Lazuli, Cyanus Graecorum, Stellatus mesues, est lapis petrosus, mollior. - Ca 6 (p 600): De cyaneo, seul caeruleo vel lazulo. Rueius (lib 2 de gemmis cap 21) spreekt van cyaneus, Plinius (lib 33 cap 13) van caerulea arena, alsook Isidorus en Mylius. Rueius voegt er bij lapis lazuli, ital. azurro oltramarino. - P 4:.... les pierres que l'on nomme lapislazuli, lesquelles sont d'une couleur d'azur, autant viue qu'il en est point au monde, et parmy les dites pierres se trouuent plusieurs veines et petites estincelles d'or. - V 5: lazuli, peersblaauwe steen. - J 2: Zemech est lapis lazuli. - VV 2: Lasuur (lasuer, lasuyr, lasoer; ndl lazuur, azuur. Een woord van perzischen oorsprong. Mlat. lazurium, lasurium, lasurum. Ook in het mlat. komen de vormen zonder 1 voor. Lasursteen, lapis cyaneus, caeruleus, stellatus, vulgo lapis lazuli vel azuli. W 9: De samenstelling van lapis lazuli of lazuursteen is zeer ingewikkeld. Het is een mengsel van drie mineralen der z.g. sodalietgroep en wel: ultramarijn die de kleur geeft, met hauyiet en sodaliet, SiO2. A12O3. 3 Na2O. 2 Na2S3, natriumaluminiumsilicaat met natriumsulfide. | |
Quandros.A 9: Quandros lapis est qui aliquando inuenitur in cerebro vulturis, cuius virtutē ferunt esse cōtra quoslibet nociuos casus: & replet mamillas lacte. - En 1: De Lapide Quandro, Caput | |
[pagina 509]
| |
XLV: Quandros lapis est seu gemma quae reperitur īn cerebro et capite vulturis, coloris candidi: quae replet mamillas lacte, et contra nociuos casus ualere dicitur. - Ga 7: Lapis quadratus in Aegypto invenitur, et est exalbidus. Vires habet uiscidas et stringentes: unde conceptum uitare dicitur. Inuenitur et in Aethiopia. - Ba 1: Quandros est lapis colore quidem vilis sed eximie virtutís... Et inuenitur in capite vulturis. - Ba 8: Quandros. - Ba 5: Quanidros, quandros (in tabel). - Bal 1: Quadros. - B 7: Quandros est lapis colore quidem vilis, sed eximiae virtutis, & invenitur in capite vulturis. Vulturius, vel Vulturnus, id est, Quandros. - Be 2: Quaderstein, Quadrum ist an sich ein allgemeiner Name. (Ordnung glasartige Steine). - W 1: Quaterstein, Fliensteinstein, Cos Quadrum, Grais à batir. (Sandsteine). - Lo 5: Hardsteen...... Deeze Bouwsteen bestaat uit fyne en zeer kleine Zandkorreltjes, die door een Mergelachtige Kley samengelymd zyn..... Dewyl deeze Steen, doorgaans, in vierkante Blokken breekt, en zodanig gevonden wordt, noemt menze Quadrum of Quadersteen. Quandros, cos quadrum, quadersteen, quaterstein schijnen wel namen voor dezelfde soort; vermits Quaterstein samengesteld is uit zand en mergel, kan Quandros onder de silicaten worden gerekend. |
|