Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1942
(1942)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 449]
| |
Alfons de Cock en Coenraad Busken Huet
| |
[pagina 450]
| |
Parijs, 30 maart 1891. 1, rue d'Aguesseau.
Hooggeachte Heer,
Mijne moeder draagt mij op U haar dank te betuigen wegens de toezending van uw overdrukje uit het ‘Nederlandsch Muzeum’, en ik voeg mijne dankbetuigingen bij de hare. Voor een Zuid-Nederlander moet het in sommige opzichten gemakkelijker zijn, eene persoonlijkheid als die mijns vaders te bespreken, dan voor een landgenoot uit het Noorden: maar ook uwe stelling als Vlaming buiten rekening gelaten, werden wij, mijne moeder en ik, om het zeerst getroffen door uwe humane en onpartijdige beoordeeling. Met eenige spanning zie ik de beoordeeling over het parijsche gedeelte der correspondentie te gemoet. Met beleefde groeten, ook mijner moeder, hoogachtend
Uw dienstwillige,
Onze groote folklorist en de zoon van Busken Huet waren door eenzelfde vereering tot elkaar gebracht. De brievenGa naar voetnoot(1) van Gidéon Huet in het ‘Museum van de Vlaamsche letterkunde’ bewaard getuigen van hartelijke waardeering. Na de eerste brieven komt er wel een stilstand, maar telkens wordt de correspondentie hervat, zij het dan ook met enkele vluchtige woorden op een postkaart. Het is de briefwisseling van iemand die geen tijd kan besteden aan lange epistels. Zakelijk spreekt de geleerde tot zijn geleerden vriend. Beiden schijnen gehaast om zich in eigen werk te verdiepen. Gidéon Huet toont zijn achting voor het werk van de Cock in de besprekingen van het ‘Brabantsch Sagenboek’ die hij voor ‘Volkskunde’ schrijft (1909-1912) en staat aan ‘Volkskunde’ een bijdrage af ‘Een Amsterdamsche Sage, Het Huis met de Hoofden’, XXII jg. (1911). Gidéon Huet (Gideon Busken Huet) was tien jaar jonger dan zijn Vlaamsche vriend. Hij werd te Haarlem geboren in 1860 | |
[pagina 451]
| |
en overleed te Parijs in 1921. Bibliothecaris bij de Bibliothèque nationale bezorgde hij de catalogi van de Nederlandsche en Duitsche handschriften, van de ‘Brieven’ en later nog de Brieven van Potgieter aan zijn vader. Naast tal van studies schreef hij ook, vooral in latere jaren over volksverhalen, sprookjes en sagen o.m. in ‘De Gids’ (1902) over den oorsprong onzer volksverhalen. Na zijn dood verscheen te Parijs in 1923 ‘Les Contes populaires’. Mag verondersteld worden dat de kennismaking met de Cock invloed heeft uitgeoefend op de latere studiebelangstelling van den voortreffelijken en geleerden bibliothecaris? Het is mogelijk. Met zekerheid kunnen wij echter vaststellen dat de weetgierige de Cock menigmaal zijn licht ging ontsteken bij den Parijschen boekenworm. Na het verschijnen van zijn tweede opstel ontving de Cock volgend schrijven:
Parijs, 10 Augustus 1891. 1, rue d'Aguesseau.
Hooggeachte Heer,
Ontvang den hartelijken dank van mijne moeder en van mij voor de toezending van het tweede stuk over mijns vaders briefwisseling en van het aardige boekje over S. Stevin. Ik las natuurlijk met de meeste belangstelling wat door U aangaande mijns vaders oordeel over de vlaamsche beweging in het midden werd gebracht. Mag ik mij veroorloven U te doen opmerken, dat de schrijver, schoon niet blind voor de gebreken van sommige leiders der beweging, er zich steeds op heeft toegelegd, bepaaldelijk in zijn boek over België, het wezenlijk goede er van te doen uitkomen, op een tijdstip toen de meeste Noord-Nederlanders veel minder in wat Vlaamsch was belang stelden dan heden ten dage, en ook de Zuid-Nederlanders noch niet aan vorm en stijl de aandacht gaven die ons in uwe geschriften trof, en daardoor het uiterlijk voor lezers uit het Noorden soms iets zonderlings en afstootends had? Naar mate de ‘Vlaamsche’ letterkunde zich meer ontwikkelde, bleef mijn vader de beweging | |
[pagina 452]
| |
volgen: noch een zijner laatste stukken was over Jufvr. Loveling. Houd deze verdediging den zoon ten goede. Hierbij een kleinigheid, onlangs door mij geplaatst in een bundel aangeboden aan prof. Paris alhier. Het is een gelegenheidsstukje, meer niet. Met de meeste hoogachting en onder overbrenging van de beleefde groeten mijner moeder, heb ik de eer mij te noemen
Uw dienstwillige,
Hiermede vangt het ruilen van overdrukjes en boeken aan. Maar wat had de Cock geschreven in zijn opstel dat de zoon Huet tot verweer aanzet? Van Zuidnederlandsche schrijvers is in dit brievenboek schier geen spraak, stipt de Cock aan, Max Rooses, ‘een der vleugellieden van de Vlaamsche beweging’, en C. Lemonnier vindt men een paar malen met eere vermeld; alleen aan Pol de Mont wordt, naar aanleiding van het letterkundig Congres te Breda (in 1881), eene gansche bladzijde gewijd, welke wij den Vlaamschen lezer niet mogen onthoudenGa naar voetnoot(1)... Verder noteert de Cock: Op enkele plaatsen wordt er eventjes van de Vlaamsche beweging gerept; het blijkt echter dat Huet niet op de hoogte is van onze toestanden. Nu eens heet het dat ‘het Vlaamsch en het Hollandsch onder de Belgen meer en meer verloren gaat; ‘dan weer dat de Flaminganten (versta: Vlaamsche schrijvers), zoo zij niet oppassen, door de Fransquillons (versta: Fransch-Belgische schrijvers) overvleugeld zullen worden, ‘zoo zij niet reeds overvleugeld zijn’. Wat de Cock doet getuigen dat ‘niets voortaan die beweging vermag te stuiten, nu de levendmakende zon over het Vlaamsche land is opgegaan en haar glans steeds heller wordt.’ Het geestig stukje dat aanleiding geeft tot een volgend schrijven is niet te vinden. | |
[pagina 453]
| |
Parijs, 28 Augustus 1891.
Hooggeachte Heer,
Hartelijke dankbetuigingen voor de toezending van uw geestig artikel dat ons een blik deed slaan in het innerlijke leven der letterkundige wereld ten uwent. Mijne moeder die belang stelt in de verzen van Hélène Swarth zou gaarne met het oordeel dezer dichteres over Hilda Ram (de bekroonde meesterwerken dezer laatste dame bleven ons tot heden onbekend) kennis maken. Zoudt U de goedheid willen hebben ons (zoo mogelijk) het nummer van ‘Nederl. Muzeum’ waarin Jufvr. Swarths artikel voorkomt, voor eenige dagen in leen te zenden? Ik zie in de Nederlandsche bladen dat op het taalcongres te Gent de Heer de Maere-Limnander nevens Multatuli onder de overleden schrijvers der laatste jaren, ook mijn vader herdacht. Dit trof ons te meer daar op het voorlaatste congres te Amsterdam zeer kort na zijn heengaan, eenstemmig over hem gezwegen was. Overmatige geestdrift behoort niet tot de gebreken der Noord-Nederlanders. Met de beleefde groeten mijner moeder en de betuiging mijner hoogachting heb ik de eer mij te noemen
Uw dienstw.,
Na de ontvangst van het artikel van Helene Swarth over ‘De gedichten van Hilda Ram’Ga naar voetnoot(1) volgt een nieuwe dankbetuiging:
Hooggeachte Heer,
Wij worden door U letterlijk met beleefdheden overladen. Het stukje van H. Swarth heeft ons buitengemeen vermaakt. De verzen van Hilde Ram niet kennende kan ik over de alge- | |
[pagina 454]
| |
meene waarde van haar bundel niet oordeelen; maar uw oordeel gevoegd bij het algemeen ongunstige der vlaamsche onafhankelijke beoordeelaars, doet mij vermoeden dat Mej. Swarth niet uit broodnijd eene mededichteres zoo onder handen nam. Ik wist van vroeger dat zij streng kon kritiseeren, maar ditmaal sloeg zij spijkers met koppen. Ook voor het smaakvol gedrukt programma van het Taalcongres betuigen wij U onzen dank. Met de beleefde groeten mijner moeder hoogachtend
Uwe dienstw.
Parijs, 10 sept. '91. rue d'Aguesseau.
P.S. Ik vond dezer dagen gelegenheid uw Volksgeneeskunde die ik in tijdschriften zag aangekondigd, aan een parijsch vriend, die een groot kenner van folkore is, aan te bevelen.
Eindelijk waagt de Cock het een wederdienst te verzoeken. De boekenliefhebber mist een exemplaar van ‘Lidewyde’, waarvan de tweede druk in 1872 te Amsterdam bij K.H. Schadd verscheen. De uitgave was lang uitverkocht, en de Cock klopt ten einde raad bij Gidéon Huet aan. Nu trof hij het juiste adres! Op 28 Februari 1892 schrijft de zoon van den Hollandschen criticus:
Hooggeachte Heer,
U moet mij wel zeer onbeleefd hebben gevonden, omdat ik zoo lang wachtte eer ik uw laatste zoo heusche letteren heb beantwoord. Ik hoopte steeds aan uw verzoek betreffende de toezending van een exemplaar van Lidewijde te voldoen, maar ik slaagde er niet in zelf een exemplaar onder mijne oude boeken te vinden; de uitgevers in Holland wisten mij niet te helpen - en zoo verliep de tijd. Dezer dagen evenwel ontving ik uit de nalatenschap van mijn oom, den Heer P. Huet, eenige malen in de corresponden- | |
[pagina 455]
| |
tie mijns vaders genoemd, het oorspronkelijk handschrift van Lidewijde, zoo als het ter perse werd gezonden, en een exemplaar der persrevisie, door mijn vader zelf gecorrigeerd. Ik zend u dit laatste exemplaar toe, overtuigd dat de authenticiteit van den oorsprong bij U zal opwegen tegen het minder aangenaam uiterlijk. Op één zult U de initialen E.J.P. vinden: dat vel ging door de handen van Potgieter, die eveneens een proef ontving. Met de betuiging mijner meeste hoogachting en onder overbrenging der beleefde groeten mijner moeder, heb ik de eer mij te noemen
Uw dienstw.
Een derde druk verscheen pas in 1900 als achtste deel van de ‘Historische en Romantische Werken en Reisherinneringen’Ga naar voetnoot(1). Het voorbericht van Gidéon Huet wenscht een ‘legende uit den weg te ruimen’: ‘Men heeft het boek in verband gebracht met des schrijvers vertrek naar Indië, dat ongeveer samenviel met de eerste uitgaaf... De ware geschiedenis van den roman is deze: Busken Huet was, toen hij Lidewijde concipieerde, verbonden aan de Haarlemsche Courant, die meer en meer niet alleen zijn dag- maar ook zijn avonduren in beslag nam. Voor litterarische kritiek, die lezen en vergelijken vordert, bleef geen tijd meer over, daarentegen vond hij, iederen avond van Haarlem naar zijn optrekje bij Bloemendaal terug wandelend, gelegenheid tot fantaseeren en tot opzetten van een verhaal, dat dan in de vrije uren van den Zondag op het papier werd gebracht. Het plan van Lidewijde was gereed en een gedeelte van het boek afgewerkt in de eerste maanden van 1867, maanden lang voor er sprake was van een vertrek naar Java. Ondanks Potgieter's aansporingen vorderde de arbeid slechts langzaam, veel werd gewijzigd en geschrapt, zoodat de laatste proef eerst toen de schrijver op weg naar Indië, door hem te Dordrecht, | |
[pagina 456]
| |
bij zijn zwager Dr van Deventer aan huis, gecorrigeerd kon worden.’ Het exemplaar van ‘Lidewyde’ dat Alfons de Cock in zijn bezit kreeg, de persrevisie draagt de sporen van een laatste herziening. Het blijkt uit een blaadje aanteekeningen met welke nauwgezetheid de Cock het werk gelezen heeft. Hoe het portret van advokaat Lefebre ‘tot een zeker punt dat van Huet’ is: ‘opgeleid voor theologie, daarmee afgebroken, van liberaal behoudsman geworden, zeer bekwaam overigens, wat paradoxenjager’. In het tweede deel treft hem de Franschgezindheid van Huet en zijn onbevangen oordeel over Holland. Niemand zou met meer eerbied en vereering dit zeldzaam document hebben kunnen bewaren. De zoon Huet had een gelukkige ingeving. Na de dood van de Cock bleef het exemplaar in de familie en voor korten tijd werd het mij overgemaakt. Het is voorzien van het bekend ex-libris van onzen folklorist. Wat treft ons nu in de persrevisie? Niet enkel de aanduiding dat Potgieter de proeven zag, maar ook dat zij nog gelezen werden door A. van de Velde en vooral dat de verbeteringen meestal van vreemde hand zijn. Een paar correcties zijn van Busken Huet zelf en dragen ook zijn kortteekening. Waar het in de Hollandsche drukkerijen de gewoonte is de proef in dubbel te sturen, mogen wij veronderstellen dat de verbeteringen van de persrevisie voor eigen memorie ook op het tweede exemplaar werden aangebracht. Dat tweede exemplaar bleef bewaard terwijl het origineel in de drukkerij wel zal zijn verloren gegaan. Hier volgen eerste versies en de wijzigingen die tot den definitieven vorm hebben geleid: | |
[pagina 458]
| |
Er stond:
Voorrede, blz. 2, rg. 14: ...de kunstgewrochten waarin het gevaarlijk vuur van den hartstogt, zoo niet opvlamt en blaakt, dan ten minste zachtkens sluimert. Voorrede, blz. 3, voetnota: Zij komt voor in eene fantasie over Jacob Cats,...
1e deel: Blz. 3, rg. 2:... en met wel vijfentwintig oudere en jongere burgerheeren er in,... Blz. 4, rg. 16:... dat men ter wille daarvan al het overige aanstonds en geheel onwillekeurig vergat. Blz. 5, rg. 7:... maar de schoone boerin verslindend. rg. 16:... die door dit antwoord niet veel wijzer geworden was,... Blz. 6, rg. 2:... naar een kind van melk en bloed,... Blz. 7, rg. 1:... men spijzigde... Blz. 8, rg. 25:... Tegen het doorschijnend blaauw van een wolkeloozen hemel kwamen de toppen der ligtgele duinen tooverachtig uit. Blz. 9, rg. 5:... Het was de Mont Blanc niet, zijne sneeuwtoppen spiegelend in het Meer van Genève; of de opgaande rotsen, waartusschen de Vierwaldstätterzee gevat is; of de Loreley, vooruitspringend in eene bogt van den Rijn;... Blz. 10, rg. 4:... breedvoerig uit te rusten in een eigen tuin;... Blz. 14, rg. 9:... Men wist dat zijn gezin behalve uit hem zelven, uit eene vrouw en eene volwassen dochter bestond;... Blz. 65, rg. 15:... de eene of andere daad van mannelijke lompheid het mikpunt van hare vrolijkheid is. Blz. 66, rg. 16:... op de buitenzijde van den lieven last met groote letters het woord fragile hebben doen... Aan eene vrouw van ouder leeftijd,... Blz. 67, rg. 4:... zou de betoovering verbroken zijn geworden. Blz. 68, rg. 8:... hetwelk de huwelijken laat gesloten worden in den hemel. Blz. 69, rg. 1:... bedriegelijke onderscheidingen geweest te zijn. | |
[pagina 459]
| |
Er staat:
... de kunstgewrochten waarin het gevaarlijk vuur van den hartstogt niet voor het minst smeult of sluimert.
Zij wordt aangetroffen in eene fantasie over Jacob Cats,...
... en geladen met wel vijfentwintig oudere en jongere burgerheeren,... ... dat men ter wille dier schoonheden van hooger orde het overige onwillekeurig vergat. ... maar de welgemaakte boerin verslindend. ... die door dit bescheid niet veel wijzer geworden was,...
... naar een mollig en blozend kind,... ... men dineerde... ... Tegen het doorzigtig blaauw van een wolkeloozen hemel kwamen de toppen der gele duinen tooverachtig uit.
... Het was de Mont Blanc niet, zijne sneeuwtoppen spiegelend in het Meer van Genève; noch de krans van opgaande rotsen, waartusschen het Vierwaldstättermeer gevat is; noch de Loreley, vooruitspringend in eene bogt van den Rijn;... ... lang en breed uit te rusten in een eigen tuin;... ... Men wist dat zijn klein en ordelijk gezin uit eene vrouw en eene volwassen dochter bestond;... ... de eene of andere daad van mannelijke linkschheid het mikpunt van hare vrolijkheid is. ... zonder fout op de buitenzijde van den lieven last voor het woord fragile hebben gezorgd. Aan eene vrouw van rijper leeftijd,... ... zou de betoovering geweken zijn.
... hetwelk de huwelijken in den hemel laat sluiten.
... onbedriegelijke onderscheidingen geweest te zijn. | |
[pagina 460]
| |
Blz. 70, rg. 1: En zij had niet kunnen ontkennen dat zij dit aardig vinden zou. Blz. 74, rg. 18:... zoodat het gezelschap op Belvedere, in den avond voor het aanbreken van den... Blz. 75, rg. 17:... voor het laatst aangetroffen geworden in een hôtel te San Francisco, in Californië, waar hij tijdelijk de betrekking van kellner waarnam. Blz. 81, rg. 5:... aangetroffen met gevulde aangezigten en gevulde buidels,... Blz. 83, rg. 5:... Hij draagt niet alleen een edelen naam, maar ik houd hem voor een edel mensch. Laat Emma zich veilig doen opnemen in die familie. rg. 25: zulke ontzettende dingen zeggen?’. Blz. 84, rg. 9:... waarin de eerste helft zich heeft mogen baden.’ Blz. 87, rg. 21:... de trotsche overtuiging heenschijnt: ‘Anch'io son pittore!’ Blz. 88, rg. 8:... de allengs zich vernaauwende rails volgen kon met het oog, en voor en achter, waar de bogen der reusachtige brug de rivier overspanden, den vrijen blik op het water had. Blz. 88, rg. 24: symphonien,... Blz. 92, rg. 24: Doch wanneer uit de onaanzienlijke deelen een geheel ontstaan is en de ijspluimen op de ruit zich tot eene bloem vereenigd hebben, bemint men die bloem en ziet met welgevallen het rijzend zonlicht haar tinten met al de kleuren van den regenboog. Blz. 93, rg. 22: Zweet, bloed, waanzin, -... Blz. 95, rg. 25: boezemkoetspaard... Blz. 135, rg. 10: de priester zou zich overtuigd gehouden hebben, dat zijn beroep op de mildheid van den medeplichtige, die voor een vermogend man bekend stond, niet vruchteloos zou gebleven zijn. Blz. 137, rg. 5: anderen hadden twee of drie voor eene poos zich een naam gemaakt in de letteren... Blz. 155, rg. 24: gij zoudt in verrukking komen. Blz. 156, rg. 17:... op dien gewonen vernederenden en brusken toon van hem, | |
[pagina 461]
| |
En zij had niet kunnen loochenen dat zij dit aardig vinden zou.
... ten gevolge waarvan het gezelschap in den avond voor het aanbreken van den... ... voor het laatst aangetroffen in een hôtel te San Francisco, in Californië, waar hij bij gebrek aan beter de betrekking van kellner waarnam. ... aangetroffen met ronde aangezigten en gevulde buidels,...
Hij draagt een naam uit den goeden tijd, en dat is een gunstig voorteeken. Laat Emma veilig lid van die familie worden. zulke ontzettende dingen verkondigen?’. ... waaraan de eerste helft zoo rijk was.’
... de trotsche overtuiging heenschijnt: ‘Ook een artiste, met uw verlof!’ ... de schijnbaar zich vernaauwende rails met het oog volgen kon, en voor en achter, waar de bogen der reusachtige brug de rivier overspanden, den vrijen blik had op het water.
... symfonien,...
[weggelaten].
Zweet, bloed, verrukking van zinnen, -... lievelingspaard... de priester er geen oogenblik aan hebben behoeven te twijfelen, dat zijn beroep op de mildheid van den medeplichtige, die voor een vermogend man bekend stond, de gewenschte vruchten zou gedragen hebben. anderen waren twee of drie er in geslaagd zich voor eene poos een naam te maken in de letteren... gij zoudt er stil van worden. ... op den hem eigen vernederenden en brusken toon,... | |
[pagina 462]
| |
Blz. 159, rg. 25: maar ik geloof van neen. Blz. 196, rg. 19:... Belooft gij mij, mijn denkbeeld in overweging te zullen nemen? Blz. 197, rg. 6: Ware ik vrij, ik zou niemand het genoegen afstaan,... Doch tevens is er niemand aan wien ik u met zulk een goed geweten endosseren kan als aan hem. Blz. 203, rg. 26: kenbaar te maken. Blz. 212, rg. 4:... in de eenzaamheid thee te schenken in haar salon. Blz. 216, rg. 4:... te kunnen verschaffen. Wordt ik daarvoor beloond door de kennismaking met een lief meisje, dan zal de verpligting aan mij zijn. Wilt gij mij eene dienst bewijzen,... Blz. 217, rg. 7:... lambrizering... Blz. 218, rg. 21: welke op nachtpitjes in een wit porseleinen stoofje gelijken:... Blz. 225, rg. 22:... niet de glimlach der soubrette uit een Salon des Variétés, maar de statige, wellevende glimlach der matrone van goeden huize, die zich in stilte vermaakt met een onschuldigen gelukkigen inval. Blz. 226, rg. 13: ‘dat gij u bemoeit met zaken die u niet aangaan... Blz. 228, rg. 16:... zonder een nieuw kwaad in de plaats van het eerste te stellen.’
2e deel:
Blz. 13, rg. 18: Gedienstige geesten... Blz. 36, rg. 24: Geef acht, bid ik u, dat ik de Engelschen niet versmaad. Hunne superioriteit schijnt mij in menig opzigt onbetwistbaar toe, en ik erken dat zij regt hebben om tot de Franschen te zeggen. Wij zijn met ons beiden de twee eenige fatsoenlijke natien der aarde. Doch de Engelschen-zelf loochenen niet, dat wanneer het op de hoogere vormen der beschaving aankomt, de Franschen hen overtreffen. Zij zouden er veilig kunnen bijvoegen, dat dit ook in vele uitwendige dingen en zelfs in kleinigheden het geval is. Blz. 39, rg. 14: maar is een vrijheidlievend man,... | |
[pagina 463]
| |
... maar ik twijfel er aan. ... Belooft gij mij, de zaak bij uzelven rijpelijk te zullen overleggen? Ware ik vrij, ik zou geen afstand doen van het genoegen,...
Doch nu dit niet gaat, is er niemand aan wien ik u met zulk een goed geweten overleveren kan als aan hem. ... mede te deelen. ... te lezen en thee te schenken in haar eenzaam salon.
... te kunnen doen. Word ik daarvoor beloond door de kennismaking met een lief meisje, dan zal de verpligting an mij zijn. Mag ik van uwe goedheid iets zeer huiselijks vergen,... ... boiserie... ... welke aan inwendig verlichte wit porseleinen vazen doen denken:... ... de statige, wellevende glimlach der matrone van goeden huize, zou men gezegd hebben, die zich in stilte vermaakt met een onschuldigen inval.
... ‘dat gij en ik, waar het op nieuwsgierigheid aankomt, elkander niets te verwijten hebben... ... zonder in de plaats van het eene kwaad een ander en grooter te brouwen.’
Gedienstige vereerders...
[weggelaten].
... maar is een vaderlandlievend man,... | |
[pagina 464]
| |
Blz. 85, rg. 1:... zou ik haar voor de oude mevrouw Dijk, of zoo, aangezien en eene onderdanige dienaresse voor haar gemaakt hebben. Blz. 88, rg. 1: bestaan gezocht heeft; Blz. 91, rg. 15: met die van André;... Blz. 92, rg. 22: want het beste in deze wereld is in den regel niet veel anders als het juiste midden tusschen twee euvelen, en... Blz. 124, rg. 18: van onze vijanden.
Blz. 125, rg. 22: Wie de gezelligheid verwoest, is een vijand der maatschappij; en het is geen egoïsme, het is ware menschenmin, die ons de maatschappij doet liefhebben. Blz. 131, rg. 3: een stelsel van overlaten... Blz. 136, rg. 11: En op haar leeftijd verstaat zich dat. rg. 15: doorbrengen, heeft mijn oog, ik beken het, met weemoed afscheid genomen van de Duinendaalsche bosschen. Blz. 144, rg. 18: Lidewyde glimlachte en zweeg. Blz. 179, rg. 4: alleen zulke voor wie zij geen omslag behoefden te maken,... Blz. 187, rg. 14: want hij had een bovenmenschelijk wezen moeten zijn om thans niet binnen te treden,... Blz. 188, rg. 3: van het eene prieel in de andere,... Blz. 189, rg. 4: pendule van saksisch porselein met een kleinen gladgeschoren herder er op eene korenbloem bevestigend in den hoed... Blz. 191, rg. 3: Naast den ingang, aan de linkerzijde der portière en half verscholen achter dier breede plooijen,... rg. 19: Het stellen van die vraag ware voldoende geweest om hem de oogen te openen; doch hij liet haar wijsselijk rusten. Blz. 192, rg. 19: - die gedachte kwam niet bij hem op... rg. 24: te veel onderscheiding bejegende,... Blz. 293, rg. 16: van het tweetal... | |
[pagina 465]
| |
... [weggelaten].
tegenwoordigheid gezocht heeft; ... met de zijne;...
[weggelaten].
van onze vijanden. Misprijst het niet, bid ik u, dat ik thans deze kwestie aanroer. Zij raakt ons zamenzijn van nabij.
[weggelaten].
het beruchte laissez-faire... En op haar leeftijd is dat niet meer dan natuurlijk. doorbrengen, zijn de Duinendaalsche bosschen, ik beken het, mij nog liever geworden dan te voren. Lidewyde hield hare meening voor zichzelve. alleen zulke die zij tevens als halve huisgenooten beschouwen mogten. want hij had André Kortenaer niet moeten zijn om thans buiten te blijven staan... van den eenen lusthof in den anderen... pendule van saksisch porselein, op wier top men een kleinen herder met keurig geschoren baard eene korenbloem in den hoed van een herderinnetje steken zag. Naast den ingang, aan de linkerzijde half verscholen achter de breede plooijen der portière,... Had hij zich die vraag gesteld, - doch hij liet haar rusten, - dan zou hij niet verlegen zijn geweest om een antwoord.
- was eene gedachte, waarbij hij ongaarne vertoefde. ... te veel welwillendheid bejegende... van de twee... |
|