Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1942
(1942)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Biobibliographica VIIIGa naar voetnoot(*)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kindsbeen af over naar de nabloeiende rederijkers. Als nooit versagend deelnemer, anderzijds, aan de talrijke wedstrijden, door de eigentijdsche Kamers uitgeschrevenGa naar voetnoot(2), ging hij van lieverlede een levendig belang stellen in al wat die eeuwenoude en bij uitstek volksche instellingen betreftGa naar voetnoot(3). In het voorwoord voor zijn Tooneel-bundeltjen (Gent, 1838) verklaart hij trouwens grif: ‘By deze kleine uitgave is ons doelwit geweest om iets aen onze talryke tooneelkundige Rhetoryken aen te bieden, dat hun aengenaem, en misschien nuttig, kon wezen.’Ga naar voetnoot(4) 's Dichters' levensbeschrijver teekent inderdaad aan: ‘...geene vereeniging van tooneelisten, doorgaans uit ambachtslieden samengesteld, of zij telde hem onder hare eereleden en zag hem dikwijls in haar midden, hier opwekkende en aanmoedigende, daar nuttige wenken gevende of om de verkregen uitkomsten prijzende, meermalen bij feestelijke maaltijden met hen aan tafel gezeten en het gezelschap met een hartelijk woord toesprekende. De vreugde, die uit aller oogen straalde, wanneer zijne intrede met de uitroeping: “Daar is Mijnheer van Duyse!” aangekondigd werd, de eerbied, waarmede de eenvoudige menschen hem bejegenden, hunne ongeveinsde bewondering voor zijne uitmuntende gaven, gepaard met eene innige dankbaarheid van het goede zaad, dat hij zoo kwistig rondstrooide, waren voor hem | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene belooning, waaraan hij veel prijs hechtte, eene heilzame verkwikking, wanneer zijne edelste inzichten door wangunst en laster bezwalkt werden.’Ga naar voetnoot(5) Voorts werd hij door het voorbeeld van Willems, Blommaert, Serrure en Snellaert, die onvermoeide opgravers onzer letterschattenGa naar voetnoot(6), er als het ware toe geprikkeld, zich eveneens met Vlaanderens kunstverleden bezig te houden. Doch eerst na zijn benoeming tot archivaris van Gent, op 29 Mei 1838, kon hij zich ‘op stofferige, donkere zolders tusschen muffe papieren’ volop wijden aan de studie van den ouden tijdGa naar voetnoot(7), welks letterkunde hem gaandeweg derwijze betooverde, dat hij die later naar zijn beste kunnen zou nabootsen, resp. moderniseerenGa naar voetnoot(8). Intusschen gebeurde het dat hij in 1840, toen hij bereids een 140 nummers (waaronder drie deelen Vaderlandsche Poëzij) op zijn actief hadGa naar voetnoot(9), de hieronder letterlijk herdrukte bijdrage liet verschijnen in de kolommen van het Kunst- en Letter-Blad, het alleszins merkwaardige veertiendaagsche tijdschrift, in gemeld jaar door F.A. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Snellaert in 't leven geroepenGa naar voetnoot(10). Zoo goed als zeker zullen onzen snuffelaar daarbij voor den geest hebben gezweefd, niet alleen De Nederlandsche Volksromans (Amst., 1837), waarin L.Ph.C. Van den Bergh acht en twintig ‘histories’ op vaak zeer boeiende wijze bespreekt, maar vooral de voortreffelijke ontleding van Meliadus, de Ridder met het Kruis. Een Nederlandsche Volks-Roman, door den Amsterdamschen korenverschieter-bibliophile J.J. Nieuwenhuyzen in den Algemeenen Konst- en Letterbode (Haarlem, 1839), I, p. 237 vlgg. geplaatstGa naar voetnoot(11). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Zijn bijdrage over Mariken van Nieumeghen.Ga naar margenoot+ Mariken van Nimwegen.2Dit Mariken zal wel den meesten onzer lezeren onbekend 3zyn: ook toevallig vernamen wy iets van haer, en zy kwam ons 4belangryk, ten minsten zonderling genoeg voor, om haer niet 5in de vergetelheid begraven te laten: zy dient met het meer gekende 6Mariken van Limburg niet verward te worden. 7By het opslaen namelyk van den Catalogus der letterkundige 8werken der Gentsche boekzael, troffen wy den volgenden tytel 9aen: Eene schoone historie van Mariken van Nimweghen, een 10seer wonderlijcke ende waerachtighe gheschiedenisse hoe sy meer 11dan seven jaren met den duyvel woonde ende verkeerde. T' Antwerpen, 121615. 13Doctor Faust was ons uit de blauwboekjes en uit Göthe, 14in diens nieuw gewaed, reeds gekend; ook Blommaert's uitgave 15had ons Theophilus geschonken, maer wy kenden nog geene 16enkele vrouw (een zoo zwak schepsel!) dat stout genoeg ware 17geweest om een verbond met Leviathan aen te gaen, en wier geheele 18handelwyze zoo breedvoerig, en toch in geen proces, was 19opgesteld. Wy wilden dus onze lust ter kennismaking bevredigen; 20en deelen er den uitslag, zonder voorliefde of haet, als een onpartydig 21geschiedschryver mede. 22't Werkjen vangt met een Prologhe aen, in dezer voegen: 23‘Ten tijden dat hertoch Arent van Gelre te Grave gevanghen 24ghesedt wert van synen sone hertoch Adolf ende sijn mede 25helpers, soo woonden, op dry mijlen Nimweghen een devoot 26priester, gheheeten Heer Ghijsbrecht, ende met hem een schoone 27jonghe maghet, Mariken gheheeten, ende was sijnder suster 28dochter, ende haer moeder was doot. Dese maghet regeerde 29haer ooms huys, ende dede hem neerstelijck sijn gherief.’ 30Het tydstip der huisbestiering door ons Mariken is dus het 31jaer 1465. En schoon hare avonturen lang daerna geprent of herprent 32zyn, zyn wy bevoegd te denken, uit hoofde van derzelver 33samenweving en sommige woorden van de daer toe gebruikte 34tale, dat de onderhavige schoone historie in het midden der 35XVe eeuw is geboekt geweest. 36Na de afgeschrevene prologhe vangt de schryver zyn verhael 37aen, dat hy beurtelings in rym en onrym voortzet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
38Heer Gysbrecht zendt zyn nichte naer Nimwegen, om provanden 39te halen, want zegt hy:
40Wy hebbent gebrec
5[regelnummer]
41Van keersen, van olie om in de lamp te doen,
42Van azijne, van soute, ende van en poen
43Van solfer priemen,
44En daerop geeft hy haer wat in dien goeden ouden tyd toereikend 45moest wezen: de bagatelle van acht stuivers: doch, 46dewyl Nimwegen van daer twee mylen ligt, raedt hy haer, kan 47ze by klaren dage niet te huis keeren, liever by zyne zuster, hare 48moeye, te gaen vernachten, uit vreeze van ongevallen, daer zy 49een schoon lustighe maegt was. Zy vertrekt, en haer oom in een 50zwaermoedige alleenspraek, zegt: 41[regelnummer]
51Ic wilde dat icse t' huys had gehouwen.
52Tis dwaesheyt jonge meyskens of vrouwen
53Alleen te laten gaen achter lande.
54De boeverye der werelt is menigerhande.
55Maer aen Moenen (van wien nader) dacht de goede heer 56niet. 57Ga naar margenoot+ Deze moeye nu, schoon er destyds nog geen dagbladeren 58bestonden, was sterk op 't artikeltjen der politiek, en de party 59van hertog Adolf, dat hellewicht, toegedaen. Juist had zy met 60vier vyf persoonen, en dat wel vrouwen, daer over gekeven, soo 61dat sy beter scheen dul oft een verwoede duyvelinne te wesen dan een 62kersten mensche. 't Was te laet voor Mariken om nog huiswaert 63te keeren: zy komt by moeye, en groet haer: 62[regelnummer]
64Moeye, Christus wil u alle leet versoeten,
65Ende die ghy lief hebt hoeden van gequelle,
66Doch de politieke moeye werpt haer naer 't hoofd: 64[regelnummer]
67KeGa naar voetnoot(1) willecom duyvel, hoe staget in de helle?
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
68De simple duif legt den last van heer oom uit, en verzoekt 69herberging. Waerop de moeye met den uitroep: 76[regelnummer]
70Wachermen tijtGa naar voetnoot(2) Godts wouts,
71haer gantsch geene kiesche verwyten toeduwt, en daer onder, 72op hare verontschuldiging, het oude Terentiaensche spreekwoord:
73Die waerheyt en mach niet zijn ghesegt.
74Op het aendringen van Mariken om een bed te bekomen, 75zegt de moeye onder anderen:
76Moeten u die tuyten wat sijn verstelt?
120[regelnummer]
77Ja, sy begint my den worm int hoot (hoofd) te voeren.
78Ic stae ghenoech om den duyvel te snoeren
79Oft op een cussen te binden al waer hy kints.
80Ic en weet nau oft ic op myn hooft sta oft op mijn voeten;
125[regelnummer]
81Alle die my desen dach ontmoeten
82Die sal ic antwoorden dwelc mijn broeder doet
83Allevens gelijck die duyvel zijn moeder doet.
84Dit spreekwoordige, waervan er sporen in ons de duivel 85en zyn moêr gebleven zyn, verbaest het arme kind zoo verpletterend, 86dat zy besluit haer bed des noods te maken onder de 87loovers, en mistroostig uitgilt:
88Ick en vrage na niemant die nu levende sy,
135[regelnummer]
89Al quam die baerlijcke (klaerblykende) duyvel tot my.
90Waerop zy, met den vallenden avond, Nimwegen verlaet. 91Nu in het eenzaem, allengs verduisterend, veld gezeten, viert zy 92aen hare wanhoop den toom, komt in verzoeking om zich zelve 93te verhangen, en sluit met de vreesselyke woorden: 158[regelnummer]
94Comt nu tot my, en helpt my beclaghen,
95Godt oft de duyvel: het is my alleleens.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
96Hierop vermaent zich de duivel, om die handschoen op te 97vatten: dat woort wert hem die ziele weerdich; schoon zyn een 98oog uitgezworen zy (want geesten en hebben de macht niet, dats 99verloren, om zich te volmaken) maekt hy zyn thema ter verleiding, 100vraegt aen de ongelukkige wat haer schort, welke door dit vreemd 101figuer niet weinig verschrikt; maer de slimme trooster noemt 102haer schoon kint, en, wil zy hem volgen, belooft haer door een 103hebreeuwschen superlatief, dat hy ze eer lanc sal maken een 104vrou der vrouwen De wanhopige noemt hem vriend, en toont 105zich niet gansch weêrstrevig: op 's vreemdelings verder aendringen, 106vraegt zy, wie hy is? Een meester vol consten, is 't gepaste 107antwoord; de snorker belooft daer op:
108Wildy u liefde te my waerts vesten,
109Ick sal u terstont leeren, sonder ghelijcke,
205[regelnummer]
110De seven vry consten, Musijcke, Retorijcke,
111Logica, Grammatica en Geometrie,
112Arithmetica ende Alcumisterie.
113De goede ziel, voor wie een deel dier vry consten moest 114zyn, wat het sanscritisch voor menigen geleerde is, die het aenhaelt, 115komt op hare vrage te rug. De vry konstenaer, in [p. 63b] 116't nauw gebragt, antwoordt: MoenenGa naar voetnoot(3) met eender ooghe, 117die haer verder, zoo goed hy kan, gerust stelt, en om haer geheel 118tot zynen kant over te trekken, byvoegt: 227[regelnummer]
119Van goede, van juweelen, noch van gelde
120En zuldy ooc nimmermeer hebben gebreck.
121Men voelt dat Mariken, na zulk eene belofte, geene tegenwerpingen 122meer te maken heeft. Echter vergeet zy de zeven vry 123konsten niet: als men iets belooft, hebben de vrouwen een yzersterk 124geheugen. Zy wil zelfs met eene konst aenvangen, waervan 125de verleider geen woord had gerept: 235[regelnummer]
126Nigromancie is een conste die genoechlijc is:
127Mynen oom is daer of fraey en cloeck;
128Hy maeckt somtijts wonder: hy heeft er af eenen boeck,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
129Ick was (was ik) by hem in noot, niet en faelde.
130Hy soude door die ooge van eender naelde
240[regelnummer]
131Den vyant wel doen cruypen, tegen zynen danc.
132Die conste moet ghy my oock leeren.
133Dit listige serpent, aldus op den toets gesteld, antwoordt 134dat die kunst allerbezwaerlykst en allergevaerlykst is; want, 135zegt hy, ontbreekt er een woord of letter aen, en kunt gy den 136aengeroepen geest niet sussen of bevelen, hy soude u terstont 137den necke breken; haer tevens de zoete namen van ô aenschijn 138blanck, schoon roode mondt, schoon edel blom gevende. De lust 139der Negromancie by haer aldus overgewaeyd zynde, door welke 140zy, volgens 's verleiders getuigenisse, die geheele hel mocht brenghen 141int laste, belooft hy, ter vergoeding, haer boven de zeven 142vry konsten, alle der werelt talen te leeren, waer op zy zich geheel 143en al ten zynen wille stelt. Doch vooraf rigt Moenen met eender 144ooghe nog een bede tot zijn schoone minne en belde soet: Hy wil, 145dat zy haren naem, tegen welken hij en sijn geselschap een grief 146heeft, tegen een' anderen verwissele: doch dit wordt door Mariken 147vlak uit geweigerd. De thans zelf mistroostige Moenen verandert 148zyn battery, en doet haer beloven nimmer haer kruis te maken, 149wat haer ook overkome. 150De gepersonnifieerde list keert terug op de naemverwisseling, 151en beiden worden 't eens dat zy, naer de eerste letter van 152harer patroonesse den in 't land gemeenen naem van Emmeken 153zal voeren. Moenen belooft aen Emmeken dat zy naer 's Hertogenbosch 154en Antwerpen, zullen gaen, en voor zy daer komen, zal ze 155de beloofde talen en konsten magtig zyn, en, voegt hy er super-abondantélyk 156(als de notarissen schryven) by: 325[regelnummer]
157Bastaert, Malevezeye is u eersten dranc.
158Ga naar margenoot+ Terwijl nu onze Mephistopheles en 't arme schaep te 's Hertogenbosch 159brasten en bastaerd dronken, werd heer Gysbrecht 160bedrukt om 't achterblyven zyner nichte, en snelt in vertwyfeling 161naer zyne zuster. Deze, zoo ryk in uitroepingen, antwoordt 162op 's mans navragen, of zy van Mariken niet en weet: 350[regelnummer]
163En neen ick seker, goey Janduyt, my.
164Den Oom.
165Eylacen, suster, ghy beguyt my.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
166Deze acht ze daerop iewers in een camer gemuyt; doch verders 167verklaert zy, dat Mariken een week te voren had herberging komen 168vragen, echter dat zy haer by degenen met wie zy moest 169gezwierd hebben, had gezonden. Waerop de ongetrooste goede 170man, na den troost van onze Lieve Vrouw binnen Aken en Sinte 171Servaes binnen Maestricht afgesmeekt te hebben, met droeven 172moede, heen gaet. 173Doch de straffe volgt de moeye op de hielen. De kastelein 174had den ouden hertog Arent losgelaten, en deze was plegtig te 175's Hertogenbosch ontvangen geweest: hier op berst de kwade 176feeks in eene nieuwe, vreemdsoortige uitroeping Cum enumeratione 177partium los: 403[regelnummer]
178Helpt, levere, longere, ende milten
179Tande, hoofde, wat ick al leets gewinne,
180en helpt zich van kant. 181Na deze episode, komen Moenen en Emmeken weder te 182voorschyn. Zy trekken van 's Hertogenbosch naer Antwerpen, 183en dat wel op de Grootemarkt, ter gulden kamere, in den Boom, 184welke juist als geen stichtelyck huis afgeschilderd wordt. Het 185wyf van Moenen zegt tot hem:
186Ja, troost daer sieldy sien,
445[regelnummer]
187Alle de quistgoeykens, die haer qualijck regeeren
188Alle de vroukens van den leven, alle putieren
189Diet van thienen van vieren
190Stellen int wilde.
191Boven sitten borghers, onder de gilden
449[regelnummer]
192Die liever nemen dan geven souwen.
193De brassers of bankgezellen, welke beide gelieven zien 194inkomen, beramen oogenblikkelyk hoe 't meisjen te verleiden, 195en vervoegen zich by Moenen en Emmeken. Deze vervoegt zich 196tot hem, en zegt:
197Moenen lief, waere niet geometrie
198Dat ick ons wist te seggen int clare
480[regelnummer]
199Hoe veel druppelen wyns dat in de canne ware?
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
200Moenen.
481[regelnummer]
201Ja, lief, hebdy die const wel onthouwen,
202Die conste leerde ick u gisteren.
203Emmeken.
204Dats waer in trouwen.
205Logicam leerde ghy my oock daer naer,
206Die heb ick oock vaste.
207Men denkt licht hoe verbaesd de goede brassers staen over 208die druppelende, metende geometrie; verbazing, welke aengroeyt 209als de Cyclops zegt, dat zy de vry consten alle seven kent: 492[regelnummer]
210Astronomia ende Geometrica,
211Arithmetica, Logica ende Grammatica,
212Musica ende Rectorica is die alderoutste.
495[regelnummer]
213Zy zou derren staen teghen dalderstoutste
214Clerck, die in Parijs of Loven studeren.
215De bankgezellen toonen zich genegen, om een staelken van 216die alderoudste vry conste te zien, en Emmeken snydt een refereyn 217op; waer uit een couplet: 533[regelnummer]
218Conste maeckt jonste, steltmen in een parable.
219Voor fable, hou ick dat woort voorwaer.
535[regelnummer]
220Laet daer een constenaer comen notable
221D'onable, van conste niet wetende een haer
222Sal claer, gehoort sijn en over al daer
223Wel na, sal de constige van aermoe smoren
224Vercoren, ia de loftuytere al het jaer.
540[regelnummer]
225Maer immer, al hebben de sommige toren,
226Door d'onconste gaet de conste verloren.
227In de slotaensprake tot den PrinceGa naar voetnoot(4) treft men den regel aen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
553[regelnummer]
228Niemant en is metter const geboren,
229dat aen Vondels spreuke: ‘Men wort wel met een treck tot de 230kunst, niet met de kunst geboren’ herinnert. 231Om dit refereyn te hooren vergaderden veel lieden, onder 232welke Moenen spoedig twist en manslag verwekte: zoo dat zyne 233zaken wel stonden, en hy besloot daer lang nog te vertoeven; 234want, sprak onze Mephistopheles: 587[regelnummer]
235Ist dat my den oppersten niet en belet
236Ick sal eer een jaer meer dan duysent sielen verlacken,
237Maer alst hem belieft, soo heb ick uytgebacken.
238Emmeken, die in al dat moorden zulk een lust voelt, wordt nu 239gewaer dat Moenen van den besten niet en is,
240Sy gevoelt wel al en seyt hy 't niet bloot
600[regelnummer]
241Dat hy een duyvel moet wesen of niet beter,
242Des te meer daer hy haer belet zich te zegenen; doch die goede 243gedachten vervlogen spoedig, terwijl de camercatte (zoo noemt 244de schryver zulke gheestige dieren) twee gezellen aentreft, welke 245zy dag stelde om te schinken en te drinken. Moenen, die zoo veel 246van alleenspraken houdt als de rampzalige moeye van spreekwoorden 247hield, beroemt eenige zyner prouessen, en vreest maer 248dat er beledt van boven kome. 249Na een zesjarig verblyf binnen Antwerpen, en dat wel in 250den gulden Boom, wordt Emmeken tochtig om haren oom en ander 251vriendekens int landt van Gelre te bezoeken. Moenen, na eenig 252tegenworstelens, staet haer begeerte toe, nog al bejammerende 253dat hy zyn lief Emmeken noch niet de leden heeft connen vercroken, 254om dat des placcaers bedinge hem versteent heeft, en zyn bede totten 255wyve metten witten Emmeken altoos doet ontsitten (ontzet). 256Nu trekken beide naer Nimwegen; waer zy juist op den 257Ommegancxdach aenkomen, alwaer men soude spelen een [p. 68a] 258wagenspel, alle jare op dien dach te doene; en waer van Emmeken 259zegt: 710[regelnummer]
260Het is 't spel van Masscheroene.
261De weerdicheyt van dien spele, en is niet te sommen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
262Mynen oom plach daerom hier te comen.....
717[regelnummer]
263Ick heb myn oom hooren seggen op ander saysoen
264Dat dit spel beter is dan sommich sermoon.
265Daer syn goede exempelen somtijts in sulcken spelen,
720[regelnummer]
266Diet volc troosten.
267Moenen riekt kwade lont, 723[regelnummer]
268Oft zy int spel yet hoorde van deghe
269Daer zy berou of achterdencke by crege.
270Doch kan het haer eindelyk niet ontzeggen. Het spel begon 271aldus:
272Masscheroen.
728[regelnummer]
273Breherio Mosscheroen, Advocaet van Luciferre,
274Wij gaen appelleren myn gedinge,
730[regelnummer]
275Teghen den oppersten Rechter gheringhe
276Waerom hy t' menschelijc geslachte misdadich
277Meer ontfermt en is genadigh.
278Al hadde een mensche alle dit misdaet
279Alleen gedaen, diemen in de wereldt doet,
736[regelnummer]
280Heeft hy een hertelijck berou goet,
281Met goeder meyninghe, hy comt ter genaden.
282En wy arme geesten, die noyt en misdaden
283Dan met een ghepeyse cort
740[regelnummer]
284Sijn daerom in den afgrond gehoort (gestort)?
285Sonder hope, in eeuwige pijnen suer.
286Ga naar margenoot+ Lucifer procureur vraegt nu stout aen God, waerom hem meer 287genade is ontzeid dan aen de dagelyks zondigende menschen. 288De Opperregter antwoordt, dat wie in tyds berouw kent, in der 289eeuwigheid genade vindt. 't Ging echter anders, in de tyden 290des ouden verbonds toe, zegt de weêrspannige. De Verlosser 291vraegt nu, waerom hy anders aen het kruis gestorven is, dan om 292elk ter genade zyns vaders te brengen? 293Masscheroen: Daerom moet gy strenger dan te voren zyn: 294want wat men in d'oude wet niet en dorst peysen, dat durven de 295menschen nu wel stoutelyk doen. - God: 't Is waer, en beteren 296zy zich niet, ick sal mijn strange sweert van justitien moeten doen 297snijden. Nu tredt onze Lieve Vrouw ter bescherming van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
298menschdom op, en verzoekt haren zone, om, gelijck hy plach 299in sulcken nooden, aertbevinghe, dobbel sonne of sterren met steerten 300voorafgaendelyk ten vermaninge te zenden. De zoon zegt: 797[regelnummer]
301Ick heb dicwils soo veel teekenen gebaert....
802[regelnummer]
302Maer hoe sy meer gheplaecht zijn, hoe zy meer wreeden,
303Niet denckende op de eeuwige doot vol geweens.
304't Is al: waer voor sorge ic? Versuchte ick ten leste eens,
305De ontfermhertigheydt worde mijnder ontfermende.
306Door deze vermaningen wordt Emmeken niet weinig getroffen. 307Van dit wagenspel, dat beter is dan een sermoon, en die 308Moenen eenen brabbelinge noemt, wil zy niet vertrekken. 't 309Vare dan hoe 't vaert. 310Masscheroen: Heere, zult gy ons niet toestaen dat wy de 311menschen kastyden. Gy moet ze kastyden; of zuldy onder de 312menschen die onbekende wesen. - Onse Lieve Vrouw zegt: 838[regelnummer]
313Denckt om de boorsten, die ghy hebt gesogen,
314Denckt om den buyc daer ghy in gelegen hebt,
840[regelnummer]
315Denckt om die passie die ghy gheleden hebt.
316Denckt om dat bloet dat ghy storte in gheschille,
317Was dat niet om der menschen wille,
318Om dat zy tot uwen vader souden geraken?
319Ghy hebt selve gesproken: wat wildy maken?
845[regelnummer]
320Al had een mensche al die sonden alleene,
321Riep hy eens hertelijck op u ontfermen,
322Hy soude ontfangen zijn met opene armen.
849[regelnummer]
323Dat is u woort: menich mensch is vroedere.
324Godt.
850[regelnummer]
325Ic sprac, en ten is my niet leet, vrou moedere!
326En nogh seg ic: al had een mensch al de sonden
327Gedaen, diemen soude moghen gronden.
328Kent hy my met berou, hy sal vercoren zijn.
855[regelnummer]
329Ic soude noch eer al de pijne dobbel lijden.
330Die my de Joden aendeden in voorleden tijden.
331O mensche, hier op behoort gy te dencken!
332Hoe Emmeken dit spel langer hoort, des te meer wordt zy 333ontroerd, en berouw gevoelt; en hoe haer Moenen ook vermane | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
334om van daer te gaen, en elders ergens in 't schoonste van der stede 335een kanne wijns te meten, hoe hy van spyt oock blaeckooghende 336werde, 't is vergeefs. De arme duivel roept wanhopig: 880[regelnummer]
337Helpt, Lucifers longer en milte!
338Nu mach ic wel brullen, blaecoogen en huylen....
339En, wip! hy snelt er, als een pyl uit den boog, mede omhoog. 340Gelukkig maer, dat haer oom, die, zoo wy zagen, zeer met soortgelyke 341wagenspelen ingenomen was, juist dit bywoonde, die 342hoogst verbaesd over die vreemde Hemelvaert, gevolgd van 343Emmekens val ter aerde, ter redding toeschiet, en, na zeven jaren, 344eerst weêr zyne nichte hervindt, welke Moenen, uit hoofde van 345't gebed des heiligen mans, niet langer durft kwellen. Emmeken 346erkent dezen, en op hare wanhoop van vergiffenis, antwoordt 347hy 't zinryke: 952[regelnummer]
348Niemant is verloren, dan die hem verloren geeft.
349Zy bekent voorloopig iets van haren handel en wandel met 350den booze, die allengs moediger geworden, ten byweze des ooms, 351haer bedreigt mede te slepen daer men solfer noch peck niet en 352spaert. Doch de oom vaert hem aldus tegen: 992[regelnummer]
353Felle Geest, dat zal ick u wel beletten:
993[regelnummer]
354Ick hebbe hier, meyn ick, mijnen brevier;
355Acht of tien regulen in een pampier,
356Sy sullen u schier doen anders crimpen.
357De dichters leggen veeltyds eene gespierde tael in den mond 358des Satans; getuigen Miltons verloren Paradys en zelfs het fransche 359tooneelspel op Abrahams offer door Beza. Ook de tael van 360Emmekens verleider op deze bedreiging is niet onpoëtisch. 996[regelnummer]
361Och, mijn borstelen rijsen, mijn hayren crimpen;
362Mits dat hy daer leest, wat sal ick verkiesen.
363By Monica, moet ick dese verliesen
364Hoe sal ic doorgloeyt zyn met gloende wappers!
365Van quaetheit soo bijt ic op mijn knappers.
366Uyt ooren (oogen), uyt backhuyse blase ick helsche sperken.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
367Heer Gysbrecht leidt Mariken (geen Emmeken meer) 368tot den deken. Maer geen priester, hoe geleerd en heilig, durft 369ze van hare (in der daed), onmenschelyke zonden ontslagen. 370Daerop heeft zich de oom met haer naer den bisschop van Keulen 371begeven; doch hy had 't hoogwaerdige met zich genomen ‘en 372Moenen is hen van verre nagevolcht, maer hy en dorst by henlieden 373niet comen; nochtans werp hy somtijts halve eycken van 374boven na henlieden; maer onsen lieven Heer en wildes geen quaet 375gehengen.’ Doch oock de keulsche bisschop vond de zaek een 376casus reservatus. Waer op Emmeken aen den paus hare biecht 377sprekende, onder andere zegt: 1024[regelnummer]
378Ick ben des duyvels amye!
379en verders bekent, dat er om harent wille boven de twee honderd 380vermoord zyn, en om strenge boete verzoekt.
381De Paus.
1051[regelnummer]
382Ick en sal nau dorren
383Soo diep tasten in die ontfermherticheyt des Heeren!
384Eindelyk belast hy haren oom, om drie yzeren ringen te 385doen maken, en die om haren hals en hare armen te sluiten, 386tot er tyde dat ze versleten zyn of van zelfs afvallen, ten teeken 387harer geheele kwyting: 't geen uitgevoerd wordt. 388Mariken reist uit Romen, en wordt nonne in het bekeerdezusters 389klooster, te Maestricht, waer zy zeer streng boette. God 390zond alsdan een' Engel, die hare ringen afdeed. Even als aen 391Petrus de ketens, vielen zy haer af. Poëtisch is hierby de tael der 392nonne:
393Lange nachten zijn selden den genen lief
394Die druc int herte hebben met swaermoedigheyt,
1105[regelnummer]
395Sijn slapende in grooter onrust en meerder grief,
396Swaer droomen verscriekende, of sulcken miskief.
397My ghebeurt veel alsulcker onspoedicheyt.
398Wie sal my seggen de rechte bevroedicheyt
399Van myn droom daer ick in heb gelegen:
1110[regelnummer]
400My docht ick was genomen weer uter, (uit?) helsche bloedigheyt (gloedigheyd?),
401En van daer boven in den Hemel gedregen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
402Daer quamen my veel witte duyven tegen,
403Die sloegen mijn banden af al met heur vlercken.
404Ontbeyt! wat sie ic, ô Godtheyd vol segen!
1115[regelnummer]
405Heb ick hooge genade vercregen!
406Och ja! ic! mijn banden zijn af, alsoo men mach mercken:
407Sy liggen hier neven my, ô Goddelijcke wercken!
408Wat machtiger schermschilt zijdy tegen 't vercrancken?
409Dies en konnen wy u nimmermeer voldancken
1120[regelnummer]
410Tot ghener stonden!
411Met dit regt verhevene gedacht sluit Marikens historie. 412Na eene vermaning tot den zondaer, voegt er de schryver 413by, dat haer graf, met de drie ringen, en het grafschrift harer 414penitentie, binnen Maestricht te zien zyn. 415Ten slotte dezer wonderlycke ende waerachtige ghesciedenisse 416staet er: ‘Dit boeck is gevisiteert ende geapproveert by eenen 417gheleerden man daer toe ghecommitteert.’ Maer Alva, die, 418gelyk Conscience het zegt, den beul tot boekenkeurder aenstelde, 419brandmerkte ons arm Mariken, en stelde hare waerachtige geschiedenisse 420op den index. Pr. Van Duyse. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Bespreking der Bijdrage.Zou Prudens Van Duyse zich reeds verdienstelijk hebben gemaakt door de meer dan tweehonderd jaar onder de korenmaat gezette geschiedenis van Mariken van Nimwegen eindelijk weer in 't volle daglicht te stellen, nog grooter waardeering echter mag hij van ons eischen, nu hij van het wederontdekte kunstwerk niet alleen de eerste, doch tevens ook de volledigste, nauwkeurigste, pittigste en boeiendste van al de ons bekende inhoudsopgaven heeft geleverd (Zie onze bijlage hierachter, p. 435 vlgg., no. 9). Intusschen willen we er op wijzen dat daar, waar zijn paraphrase en zijn aanhalingen uit het stuk niet overeenstemmen met Leendertz' standaarduitgave, nog niet dadelijk aan vergissingen vanwege onzen dichter dient te worden gedacht, zooals de bij den grondtekst opgegeven (volledige?) varianten overigens ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuigenGa naar voetnoot(12). Op het eerste gezicht b.v. schijnt de inleiding tot r. 444 vlgg. (Het wyf van Moenen zegt tot hem) een grove flater te zijn, doch in de Antwerpsche uitgave van 1615, de eenige, die Prudens Van Duyse ten dienste stond, komt op de plaats in kwestie de naam Moenen niet voor, zoodat voornoemde regels wel terdege lijken, door Mariken te zijn uitgesprokenGa naar voetnoot(13). Nochtans merken we verschillen op tusschen de zoo juist vermelde en de later gemaakte, hieronder (p. 427) even besproken aanhalingen, o.m. wat betreft de interpunctie (komma's in plaats van streepjes). Belangrijker bijzonderheden vergen evenwel een korte toelichting. Eerst verzekert de schrijver (r. 2), dat Mariken ‘wel den meesten zyner lezeren onbekend zal zyn’. Tot die lezeren behoort gewis niet de Duitsche geleerde, F.J. Mone (1796-1871), die in zijn Ubersicht der niederländischen Volks-Literatur älterer Zeit (Tübingen, 1838), p. 366, no. 350 het door Prudens Van Duyse gebruikte exemplaar van Mariken van Nimwegen kort beschrijft en daarop meedeelt: ‘Die Vorrede gibt Nachricht von der historischen Grundlage des Stückes, und dasselbe hat die Eigenheit, dass zwischen den dramatischen Text prosaische Erläuterungen zur Ergänzung der Fabel eingefügt sind’. Heeft nu Mones nog steeds geraadpleegd werk, waarvan P.V.D. een present-exemplaar bezat (en dan nog wel een op Hollandsch papier en met een opdracht!), den steen aan 't rollen gebracht, of is de prikkel uitgegaan van F.A. Snellaert, die in zijn Verhandeling over de Nederlandsche Dichtkunst in België (Brussel, 1838), p. 196 noteert: ‘Een schone historie van Marieken van Nimweghe enz., Antwerpen, 1514, een zeer aerdige roman, zegt men.’? Of (en) ook van Baron de Reiffenberg, in wiens Chronique rimée de Philippe Mouskes II (Brux., 1838), p. 866, kol. b, Mariken van Nimwegen als verboden boek vermeld wordt? Wat hiervan zij, de door P.V.D. opgeslagen Catalogus (r. 7) is de, aan P. Lammens en F.J. De Laval te danken, tiendeelige boekenlijst in handschrift (Deel VI)Ga naar voetnoot(14). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervolgens bevat de verwijzing naar Mariken van Limburg (r. 5) een verschrijving: de Nederlandsche letterkunde kent inderdaad alleen een Margriete van Limborch, een volksboek, door L.Ph.C. Van den Bergh in De Nederlandsche Volksromans reeds ontleed (Amst., 1837, p. 48-53) en later door P.V.D. zelf behandeld in De Rederijkkamers in Nederland (Gent, 1900), p. 106 vlg.Ga naar voetnoot(15). Wat anderzijds de bewering betreft (r. 13): ‘Doctor Faust was ons uit de blauwboekjes reeds gekend,’ valt hierbij op te merken, dat met blauwboekjes waarschijnlijk bedoeld wordt de sinds 1728, vooral door Gentsche drukkers, in de Zuidelijke Nederlanden verspreide Historie van Doctor Jan Faustus etc.Ga naar voetnoot(16). Voorts is op het verband tusschen Mariken van Nimweghen en Theophilus voor het eerst door P.V.D. gewezen (r. 14), dank zij de uitgave, die jonkheer Ph. Blommaert van dat dichtwerk bezorgd had (Gent, 1838) en die latere uitgevers ten onrechte hebben onderschatGa naar voetnoot(17). In vermelde uitgave komt o.m. een pa- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rallel voor tusschen Faust, Don Juan en Theophilus. Ongetwijfeld zou P.V.D. eveneens op de legende van Beatrijs gezinspeeld hebben, doch deze werd pas in 1841 door W.J.A. Jonckbloet weer bekend gemaakt.Ga naar voetnoot(18) Wijders is het plaatsen der historie in het midden der XVde eeuw (r. 34) louter een kwestie van terminologie (l.: XVIde e.), wat niet alleen blijkt uit het zinsverband, maar tevens uit het feit, dat P.V.D. ook elders de eeuwen anders benoemt dan op de thans in het Nederlandsch algemeen geldende wijzeGa naar voetnoot(19). Het is derhalve niet noodig, met Dr. P. Leendertz Jr. te schrijven: ‘Blijkbaar rekent Van Duyse dat midden nog al laat, want volgens S, de door hem gebruikte uitgave, eindigt de geschiedenis niet vóór 1490.’Ga naar voetnoot(20) Van Duyse heeft o.i. alleen willen zeggen, dat de door hem gelezen tekst, in 1615 geprent of herprent, eigenlijk uit ca. 1550 dagteekent, wat niet onmogelijk is, daar de hem onbekende ‘editio princeps’ van ca. 1519 heel goed omstreeks 1550 kan zijn herdruktGa naar voetnoot(21). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte hoeft het geestige apologisch toevoegsel in r. 155: ‘superabondantelyk (als de notarissen schryven)’ niet te verwonderen bij den gewezen notarisklerk P.V.D.Ga naar voetnoot(22); ook zal met ‘het oude Terentiaensche spreekwoord’ (r. 72) vermoedelijk wel vers 68 der Andria bedoeld zijn: Obsequium amicos, veritas odium parit,Ga naar voetnoot(23)
terwijl het treffend citaat uit Vondel (r. 229) terug te vinden is in diens kruimigen prozabrief ‘aen zijnen afwezenden vrient’, d.d. 3 Maart 1644Ga naar voetnoot(24) en de zinspeling (r. 359) op Th. de Bèzes Abraham sacrifiant (1550) natuurlijk slaat op de in den aanhef van dat spel voorkomende, 76 regels lange alleenspraak, waarin ‘Sathan, en habit de moine’, o.m. uitbraakt: 15[regelnummer]
Dieu est servy de ses anges luisans:
Ne sont aussi mes anges reluisans?
Il n'y a pas jusques à mes porceaux,
A qui je n'aye enchassé les museaux.
Tous ces paillards, ces gourmans, ces yvrongnes
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20[regelnummer]
Qu'on veoit reluire avec leurs rouges trongnes,
Portant saphirs, et rubiz des plus fins,
Sont mes supposts, sont mes vrais cherubins.
Dieu ne feit onc chose tant soit parfaicte,
Qui soit egale à celuy qui l'a faicte:
25[regelnummer]
Mais moy j'ay faict, dont vanter je me puis,
Beaucoup de gens pires que je ne suis.Ga naar voetnoot(25)
Onverbeterlijk is bovendien de term: casus reservatus (r. 376)Ga naar voetnoot(25bis). Het ‘zeggen’ van H. Conscience (r. 417) is echter onjuist weergegeven, want we lezen in het indrukwekkende Voorwoord voor de eerste uitgave van 's mans Leeuw van Vlaanderen I (Antw., 1838), p. iv: ‘Philippus II, de zoon van Karel V, zynen vader opvolgende, bracht den willekeur tot den hoogsten top.... Niemand dorst, over iets dat 's Landszaken aenging, spreken, veel min schryven; de beul was de librorum censor!’Ga naar voetnoot(26) Naar Van Duyses verminkte aanhaling nochtans verwijst baron Jules de Saint-Genois in de Voorrede voor zijn uitgave van Mariken van Nimwegen (Gent, 1853), p. viii, doch in den loop van het volgend jaar oordeelt hij daaromtrent aldus, naar aanleiding | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een herdruk dier VoorredeGa naar voetnoot(27): ‘Hoe een, destyds zoo overal verspreid werk, tot op twee exemplaren toe, teenemael verloren is gegaen, kan moeijelyk worden uitgelegd, tenzy men veronderstelle, met den heer Van Duyse, dat Mariken onder de verbodene boeken gerekend was, hetgeen geenszins bewezen is.’ Ook Van Vloten, die in hetzelfde jaar Marieken van Nymegen naar de ontroomschte uitgave van 1608 liet herdrukkenGa naar voetnoot(28), beriep zich op Van Duyse, doch niet zonder bezwaar (p. ix): ‘Hoe men’, zoo vraagt hij, ‘dit op den index plaatsen evenwel, gelijk daar geschiedt, van het ongewijzigde Mariken heeft kunnen verstaan, laat zich niet vatten.’ Van Duyse achtte het dan ook noodig, dit geval op te helderen: niet Alva, maar de bisschop van Antwerpen was het die, op 16 April 1621, Mariken van Nimwegen èn voor de scholen, èn voor den algemeenen lezer verboden hadGa naar voetnoot(29). Het is dan ook onbillijk vanwege Dr. P. Leendertz Jr., onzen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dichter in dit gewag als volgt lastig te vallen: ‘P.V.D. heeft meer fouten tegen de chronologieGa naar voetnoot(30). Bl. 71 schrijft hij: ‘Maer Alva, die, gelyk Conscience het zegt, den beul etc.... op den index. ‘De eenige index nu, waarop Maryken van Nymegen voorkomt, is van 1621’Ga naar voetnoot(31). Desalniettemin orakelt P.V.D. nadien nog, Conscience uitschakelend, maar diens vondje verder uitspinnend: ‘Eerst had het zwaard van Alva, door den paus gewijd, als Democles staal, den kamergezellen boven 't hoofd gehangen, terwijl de beul boekcensor was, en de bloedraad de esbatementen door zijne executiën verving.’Ga naar voetnoot(32) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gewichtiger nog dan het tot dusver uiteengezette is o.d. het feit dat P.V.D., alhoewel zeer goed op de hoogte van het tooneelGa naar voetnoot(33), toch van Mariken van Nimwegen spreekt als van een verhaal, dat beurtelings in rijm en onrijm wordt voortgezet (r. 37). Dientengevolge ruimt J.W. Wolf, de Duitsche folklorist, het product een plaats in onder zijn Nederlandsche sagenGa naar voetnoot(34), terwijl F.A. Snellaert het in zijn destijds zeer verspreide Schets eener Geschiedenis der Nederlandsche LetterkundeGa naar voetnoot(35) als een volksroman blijft beschouwen. Wij stelden hierboven (p. 418) vast, dat hij het boekje slechts kende van hooren zeggen; nu echter schrijft hij: ‘Onder de volksromans uit die dagen zal ik alleen aanhalen: Julius Caesar, Urson en Valentyn etc., Mariken van Nimegen, enz. Deze laetste, misschien voor het eerst in 1514 te Antwerpen gedrukt, bevat, deels in rym deels in proza, de zonderlinge geschiedenis van een vrouwelyken Faust, welke niet minder de belangstelling verdient dan degene, die thans sedert drie eeuwen de aendacht van geheel Europa tot zich trekt.’ Ook in zijn ten jare 1851 bekroonde Verhandeling over den Nederlandschen versbouw II ('s-Grav., 1854), p. 244 verdedigt P.V.D. nog dezelfde meening: ‘Het oude, op den index gestelde zeldzame boek: Eene schoone historie van Mariken van Nimwegen etc., biedt ons een voorbeeld van dergelijke mengeling aan (d.i. zooals in de Arabische makamen en in Sadi's Rozengaard): al wat gesprek is wordt in gebonden, al wat verhaal is in ongebonden stijl daarin voorgedragen.’ Tevens verwijst hij naar zijn artikel uit 1840 en besluit aldus: ‘Die mengeling komt mede in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oudste fransche (i.e. Fabliaux et contes) en nederduitsche stukken voor. Waarschijnlijk werden die geheel in verzen geschreven, maar later tot proza gemaakt, en zijn er toen in 't proza, al of niet met opzet, eenige rijmen behouden.’ Baron Jules de Saint-Genois integendeel heeft het over ‘een mengeling van tooneelkundige dialogen en van romantisch verhael’, alsook van ‘een minderwaardig tooneelkundig gewrocht’Ga naar voetnoot(36); volgens Van Vloten staan we zelfs vóór een verkort abel spel, ‘in hetwelk men verschillende tooneelen door een kort begrip van hun inhoud in ondicht verving’ en desondanks luidt de titel van zijn werkje o.m.: ‘...eene Nederlandsche volkslegende.’Ga naar voetnoot(37) De hierboven (p. 404) reeds genoemde schrijver van De Nederlandsche Volksromans, L.Ph.C. van den Bergh, het uitgaafje van Van Vloten besprekendGa naar voetnoot(38), handelt eerst over den aard der oude klucht, maar bestempelt daarna Mariken van Nimwegen toch duidelijk als een drama. Onder den indruk van die recensie nu komt P.V.D. later tot het besluitGa naar voetnoot(39): ‘Men mag tot de klucht al die voortbrengsels brengen, waar het gedramatiseerde, het getypeerde volksleven wel kunsteloos, doch los en levendig zich in weêrspiegelt. Zulks is, b.v. het geval met het thands zoo bekende Marieken van Nymwegen. Vrijheid en waarheid in 't afschilderen der zeden verstrekte aan dergelyke voortbrengselen tot inspiratie.’ Ondertusschen is tot op heden door niemand onwederlegbaar aangetoond, dat Mariken van Nimwegen hetzij een volksroman zonder meer, hetzij een tooneelstuk tout court zou zijn. In afwachting zal een ieder wel willen aannemen dat deszelfs inhoud, om met Fr. De Potter te spreken, uit ‘Verzen in Proza’ bestaat, d.w.z. uit met verzen doorzult prozaGa naar voetnoot(40). Eindelijk dient mede vermeld dat P.V.D., in het na zijn dood verschenen standaardwerk, De Rederijkkamers in Nederland I (Gent, 1900), p. 259 vlgg., het wagenspeltooneel nog eens af- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonderlijk behandeltGa naar voetnoot(41); zijn ontleding verschilt echter niet noemenswaardig van de hierboven meegedeelde (tenzij dan in de nauwkeuriger weergave van de aanhalingen) en eindigt met een korte lofspraak op Luise von Plönnies' Mariken von Nymwegen (Berlijn, 1853) en op het ‘oud stuk’, waarin ons vooral het volgende treft: ‘De begaafde vrouw heeft een nieuw bewijs opgeleverd, wat rijke phantasie, wat diep gevoel, wat volksaangrijpende scheppingskracht ook in dit blauw boekje steekt, dat Doctor Faust op zijde streeft.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Invloed der Bijdrage.De vorige alinea's toonen aan, dat P. Van Duyses bijdrage allesbehalve onopgemerkt bleef. Allereerst dan werd ze vrij vertaald door J.W. Wolf, den volijverigen Duitschen sagenverzamelaar (Keulen, 1817-1855), die juist ca. 1840 in Vlaanderen bouwstoffen aan 't opsporen was voor zijn Niederländische Sagen (Leipzig, 1843), reeds voordien brieven gewisseld had met P.V.D. en later een van diens beste vrienden schijnt te zijn gewordenGa naar voetnoot(42): o.m. worden de talrijke citaten deels overgeslagen, deels tot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
proza verwerktGa naar voetnoot(43), doch ter vergoeding teekent de bewerker aan: ‘Marieken von Nymwegen. Ein weiblicher Theophilus. Gegen das Ende mahnt die Sage an den Tannhäuser, doch ist der Schluss befriedigender.... Alba setzte das Buch in den Index.... Die folgende Sage Nr. 453 scheint der im Volksmunde noch übrige Rest von Marieken. S. Weiteres in der 2. Abl. der Wodana’Ga naar voetnoot(44). De sage Nr. 453 nu is een kort verhaaltje, te Antwerpen uit den volksmond opgeteekend en door Dr. P. Leendertz Jr. in zijn Middelnederlandsche Dramatische Poëzie (Leiden, 1907), p. lxxviii herdrukt, maar waarover wij in de vermelde Wodana niets naders hebben gevondenGa naar voetnoot(45). Bewust verhaaltje kan intusschen zoowel de kern als het overblijfsel van Mariken van Nimwegen zijn. Nauwelijks waren de lijvige Niederländische Sagen verschenen, of barones Luise von Plönnies bezocht met haar dochter Vlaamsch-België en zond over dit haar bezoek Reise-Erinnerungen in het licht (Berlin, 1845), die voor ons uiterst belangwekkend zijn, daar ze in hun XIde hoofdstuk (p. 116 vlgg.) een fijne bewerking van Prudens Van Duyses bijdrage bevatten, ditmaal met inachtneming der citaten, al blijven daarbij ettelijke duistere versregels onvertaald. Inmiddels verdient de aanhef van het betrokken ka- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pittel, gewijd aan Mariken von Nymwegen., die Sage vom weiblichen Faust der Niederlande (Antwerpen 1615.), hier gereleveerd te wordenGa naar voetnoot(45bis): ‘....Diese Sage ist in der That sehr poetisch, und ich wünschte, dass ein tüchtiges Talent Geschmack daran fände....’ Deze wensch ging echter niet voetstoots in vervulling en zoo toog de dichteres zelf aan 't werk. ‘Van deze geschiedenis,’ aldus baron Jul. de Saint-GenoisGa naar voetnoot(46), ‘heeft mevrouw Luïse Von Plönnis, - eene welgekende duitsche dichteres, - onder den titel van Mariken van Nimwegen, een lief tegenhangsel van Göthe's beroemden Faust trachten te maken, waer de wysgierige (sic) hoogdravende gedachten en de warme inbeeldingskracht van den Weimaerschen dichter welligt niet in gloeijen, maer dat uitmunt door kunstigen samenhang, schilderachtige tafereelen, belangvolle avonturen en edelen styl, die er de lezing alleraengenaemst van maken. - Ons oud volksboeksken van Mariken is er zoo net in verbloemd, zoo keurig uitgedoscht, dat men onder dit poëtisch gewaed moeijelyk de ruwe saga erkent die ten onzent in omloop was. - Dit gedicht, met pracht gedrukt te Berlyn, by Alex. Duncker, 1853, beslaet X en 280 bl. in-18. Het is in zestien gezangen verdeeld en voorgegaen van eene kleine voorreden in proza en een proloog in rym. Belangryke aenteekeningen over de saga in het oorspronkelyk gewrocht voorkomende, sluiten het werk.’ We zagen bereids hierboven, dat ook P. Van Duyse ten zeerste ingenomen was met het gedicht der begaafde vrouwGa naar voetnoot(47). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Misschien was het mede dit werk, dat de Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen er deed toe besluiten, het oude volksboek in haar Tweede Reeks, no. V,te herdrukken (1853), jammer genoeg in slechts 40 exemplarenGa naar voetnoot(48). In de Voorrede, 10 blz. lang en gedagteekend: December 1853, spreekt baron Jul. de Saint-Genois eerst over de twee exemplaren en de tooneelkundige waarde van het stuk (- p. 11), waarna hij Mariken met Faust en Theophilus vergelijkt (eerste verwijzing naar P.V.D.)Ga naar voetnoot(49). Hierop geeft hij den inhoud weer (pp. iii-v), handelt over tijd van vervaardiging en schrijver (p. vi; tweede verwijzing naar P.V.D.)Ga naar voetnoot(50), over L.V. Plönnies' bewerking en de Engelsche vertaling van ca. 1515 (p. VII), over de houtsneden, de teksten, het oer-Mariken, de plaatsing op den Index (p. viii; derde verwijzing naar P.V.D.)Ga naar voetnoot(51), de houtsneden en de wijze van uitgeven (p. x). Voorwaar interessante mededeelingen, o.m. die betreffende de laatste der houtsneden in Str. ‘Deze alleen’, besluit de uitgever, ‘is merkwaerdig, dewyl zy de allegorische spot-figuer van Roome in den protestantschen zin verbeeldt. Hieruit zou men kunnen veronderstellen dat dit exemplaar eene hollandsche nadruk is, hoewel de naem van den drukker Pauwel Stroobant en het jaerschrift van 1605 er op staen.’ Bewuste veronderstelling wordt inderdaad bevestigd door P. Leendertz Jr. (a.w., | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
p. l). Daarenboven is de ontdekking van de Engelsche vertaling een vondje van waardeGa naar voetnoot(52). Vermoedelijk onder den invloed van de zoo juist besproken uitgave en heel zeker onder dien van Hoffmann von Fallersleben besloot Dr. J. Van Vloten, begin Mei 1854, op zijn beurt Marieken van Nymegen uit te geven. In zijn alleszins lezenswaarde Voorrede behandelt de schrijver achtereenvolgens Maria en Haar macht (p. v-vi), Marieken van Nijmegen als Marialegende (p. vii-viii), de ontroomschte uitgave van 1608 (p. ix; verwijzing naar P. Van DuyseGa naar voetnoot(53)), Marieken, vergeleken met Beatrijs en Theophilus (p. x), den terminus a quo (p. x), den inhoud (p. xi-xii), het oer-Marieken als abel spel (p. xiii) en de Engelsche vertaling (p. xiii). Zooals we vroeger zeiden, werd Van Vlotens uitgaaf in De Gids besprokenGa naar voetnoot(54), van welke bespreking P. Van Duyse notitie nam, met het vermelde gevolg. Na deze eerste, door Pr. Van Duyse verwekte, bevlieging voor Mariken van Nimwegen (1840-1854) zou er een halve eeuw verloopen, vooraleer het postincunabeltje weer - en ditmaal voor goed - de aandacht gaande maakteGa naar voetnoot(55). Intusschen was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de bezieler, ten minste als essayist, op den achtergrond geraaktGa naar voetnoot(56) en lag zijn bijdrage bovendien begraven in een zeldzaam geworden en overigens weinig geraadpleegd periodiekGa naar voetnoot(57). Ja, ofschoon vernoemd door Dr. P. Leendertz, Jr., die de tweede belangstel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lingsgolf voor Mariken van Nieumeghen deed ontstaan (1904)Ga naar voetnoot(58), bleef hij veronachtzaamd, op gevaar af naar het rijk der verwarringen te verhuizenGa naar voetnoot(59). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Besluiten.Aan de hand van wat voorafgaat zijn we thans in staat, het aandeel van Zuid-Nederland te bepalen in de navorschingen betreffende Mariken van Nieumeghen (d.w.z. in de negentiende eeuw):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageGa naar voetnoot(63).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. J.W. Wolf, Niederlänaische Sagen (Leipzig, 1843), nos. 452 en 453. 11. Luise von Plönnies, Reise-Erinnerungen aus Belgien (Berlin, 1845), p. 116 vlgg. 12. F.A. Snellaert, Kort begrip eener geschiedenis der nederduitsche Letterkunde, in Het Taelverbond, IIIde jg., 4de deel (Antw., 1847), p. 598. Zie ook van denzelfde: Hist. de la littérature flamande (Brux., z.j., 1848), p. 105 en Schets eener geschiedenis der Nederl. Letterk. (Gent, 1850), p. 100, resp. p. 102 in de derde (Gent, 1855) en p. 118 in de vierde uitg. (Gent, 1866). 13. J.J. Nieuwenhuyzen, Frederik van Genua. Een nederlandsche volksroman, in Algem. Konst- en Letterbode II (Haarl., 1849), p. 324 vlgg. 14. De Eendragt IV (Gent, 1849-1850), no. 19, p. 72b. Ga naar margenoot+ 15. Luise von Plönnies, Marieken von Nymwegen (Berlin, 1853), X en 280 pp.: Hoogduitsche bewerking der ‘sage’ (6500 versregels). Zie, voor de andere bewerkingen, onze nos. 51, 111, 119, 129 en 153. Ga naar margenoot+ 16. Bon Jul. de Saint-Genois, Een schoone historie van Mariken van Nimweghen etc. (Gent, 1853), 6 + x + 2 + 82 pp. Uitg. van de Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen, IIde reeks, no. V: herdruk van den tekst naar twee drukken uit 1615, met nauwkeurige, doch te scherpe nateekening, door K. Onghena, van de zes houtsneden uit S. Zie ante, p. 430 en ons no. 57 (tabel). Zie, voor de andere herdrukken, onze nos. 20, 57, 58, 90, 104, 117, 130, 147, 163 en 170. 17. Baron Julius de Saint-Genois, Mariken van Nimweghen, in Album der schoone Kunsten III (Haarl., 1854), pp. 43a-44b en in De Eendragt IX (Gent, 15 Oct. 1854), pp. 37-38: eenigszins gewijzigde herdruk van de voorrede voor de bibliophilenuitgave. 18. Deutsche Literaturgeschichte der neueren Zeit in Biographien, Kritiken und Proben. Mit Portraits. 53. Band (Cassel, 1854; Neue Miniaturbibliothek! Moderne Klassiker), pp. 50-91. 19. Prudens Van Duyse, Verhandeling over den Nederlandschen Versbouw II ('s-Grav., 1854), p. 244. 20. (V. = J. Van Vloten,) Marieken van Nymegen; eene Nederlandsche volkslegende uit de 16e eeuw; met eene inleiding, woordverklaring, en aanteekeningen ('s-Grav., 1854), xiii + 58 pp.: herdruk naar ons no 16 en naar U (1608). Zie ante, p. 431 en ons no. 16. 21. L.-Ph.-C.-B. (= L.Ph.C. van den Bergh), Marieken van Nijmegen etc., in De Gids, Nieuwe Serie VII, 2de deel (Amst., 1854), p. 618 vlgg. 22. Prudens Van Duyse, Briefwisseling, in De Eendragt IX (Gent, 24 Dec. 1854), p. 60. 23. (F.A. Snellaert.) Vlaemsche Bibliographie (Gent, 1857), p. 174. 24. L.G. Visscher, Leiddraad tot de gesch. der Nederl. Letterk. II (Utr., 1857), p. 35. 25. K.F. Rinne, Speculation und Glaube. Die Faustsage nach ihrer Entstehung etc. (Zeitz, 1859). Aangehaald in ons no. 174. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26. A. Kühne, Ueber die Faustsage (Zerbst, 1860 en 1866). Aangehaald in ons no. 174. 27. Prudens Van Duyse, Verhandeling over den drievoudigen invloed der Rederijkkameren (Brux., 1861), p. 88. 28. Catalogue des livres de feu M.P. Van Duyse etc. (Gand, 1862), no. 2632. 29. K.L. Torfs, Nieuwe gesch. van Antwerpen II (Antw., 1866), p. 261, n. 2. 30. F.A. Snellaert, Nederl. gedichten uit de XIVe eeuw etc. (Brux., 1869), p. lxxii. 31. C.R. (= Ch. Ruelens), La bibliothèque bleue en Belgique, in Le Bibliophile Belge, 7e année (Brux., 1872), p. 59 vlgg., maar vooral p. 62. 32. Dr. G.D.J. Schotel, Vaderlandsche Volksboeken en Volkssprookjes II (Haarl., 1874), pp. 115-116. 33. K. Engel, Zusammenstellung der Faust-schriften (Oldenburg, 1885), pp. 685-687. Zie ons no. 174. 34. J. Stecher, Hist. de la littérature néerlandaise en Belgique (Brux., 1886), p. 141 vlg. 35. G. Kalff, Gesch. der Nederl. letterk. in de 16de Eeuw I (Leiden, 1889), pp. 229-231. 36. H. Logeman, Ph.D., Elckerlyk, a fifteenth century Dutch morality etc. (Gand, 1892), p. xxvi vlg. Ga naar margenoot+ 37. In den ‘Stoet der Intrede van het Landjuweel van 1561’ (Antw., 14, 16 en 21 Aug. 1892) geeft de Antwerpsche Toon- en Tooneelvereeniging Vondel een stomme vertooning, op twee wagens, van Marieken van Nimwegen. Daarover handelen o.m. onze nos. 38-42. Zie, voor andere vertooningen, onze nos. 70, 95, 98, 111, 116, 119, 152, 153 en 179. 38. Cortège représentant l'entrée à Anvers en 1561 des chambres de rhétorique se rendant au Landjuweel (Anvers, 1892; Académie d'Archéologie de Belgique), p. 26 vlg. 39. Programma van den stoet van het Landjuweel 1892 (Antw., 1892; Academie van Oudheidkunde van België), p. 39 vlg. Ga naar margenoot+ 40. Pol de Mont c.s., Feest-Album van ‘Antwerpens Landjuweel’ 14, 16 en 21 Augustus 1892 (Antw., 1892), ongep., p. 9 vlg., alsook platen 17 en 18. Zie, voor andere tooneelplaatjes, onze nos. 42, 109, 117, 125, 130, 159 en 163. 41. M. Rooses, De feesten van het Landjuweel in 1892, in De Vlaamsche School (Antw., 1892), pp. 183-193, doch vooral p. 192a. 42. Cortège du Landjuweel organisé à l'occasion du cinquantenaire de l'Académie d'Archéologie de Belgique. Anvers 1892 (Antw., z.j., 1892; XXI phototypieën), plaat no. XII. 43. W. Creizenach, Geschichte des neueren Dramas I (Halle a.S., 1893), p. 341 vlgg.; tweede uitg. (Ib., 1911), p. 345 vlgg. 44. E. Soens, De rol van het booze beginsel op het Middeleeuwsch tooneel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Gent, 1893), pp. 29, 33, 44, 53, 54, 59, 70, 71, 77, 79, 95, 113, doch vooral pp. 85-94 45. J. Micheels, Prudens Van Duyse, zijn leven en zijne werken (Gent, 1893), p. 330, ad annum 1840 en p. 332, ad annum 1854-1855. 46. R. Proctor, Jan van Doesborgh printer at Antwerp (Londen, Dec. 1894; Illustrated monographs issued by the Bibliographical Society. No. II.), p. 28 vlg. 47. Edward Poffé, De gilde der Antwerpsche Schoolmeesters (Antw., 1895), p. 59 vlgg. Ga naar margenoot+ 48. Dr. Jan ten Brink en J.H.W. Unger, Gesch. der Nederl. Letterk. (Amst. en Antw., 1897), p. 226 vlg. en vooral het facsimile, tegenover p. 226, van het wonderschoone titelblad der ontroomschte uitgave (1608). Zie onze nos. 57 (tabel: Ui) en 149. Zie, voor andere facsimile's, onze nos. 57, 61, 62, 90, 99, 117, 130, 136, 150, 159, 163 en 170. 49. Fr. De Potter, Vlaamsche Bibliographie (Gent, 1897), p. 468a. 50. Prudens Van Duyse, De rederijkkamers in Nederland I (Gent, 1900), p. 272 vlg., alsmede II (Ib., 1902), p. 261 vlgg., doch vooral p. 271. 51. Lode Baekelmans, Marieken van Nijmegen, in De Arbeid III (Amst., 1901-1902), p. 263 vlgg. Herdr. in 1901 en 1924. Zie onze noot 55 (2) en ons no. 15. 52. W. de Hoog Azn., Studiën over de Nederl. en Engelsche taal- en letterkunde en haar wederzijdschen invloed I (Dordr., 1902), p. 3 en II (Ib., 1903), p. 34 vlg.; de tweede uitg. van dit werk (Dordr., 1909) was niet te onzer beschikking. 53. G. Kalff, Bijdragen tot de geschiedenis van ons middeleeuwsch drama, in Tijdschr. v. Nederl. taal en letterk. XXII (Leiden, 1903), p. 304 vlgg. 54. J.W. Muller, Over eenige oude benamingen der hel, in Album Kern (Leiden, 1903), p. 257 vlgg., meer in 't bijzonder p. 257, noot 4 en p. 260; als nalezing bij dit opstel verscheen van denzelfde: Nogmaals over eenige oude benamingen van Hel en Duivel, in Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. XLVIII (Leiden, 1929), p. 205 vlgg. 55. Dr. H.J.E. Endepols, Het decoratief en de opvoering van het middelnederlandsch Drama (Amst., 1903), p. 33 vlg., p. 62 vlg. en p. 114, n. 1. 56. J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland I (Gron., 1904), pp. 37-40 en 50: voortreffelijke inhoudsopgave (naar ons no. 20), doch vergissingen op p. 37, noot 1. 57. Historie van Mariken van Nieumeghen (Antwerpen, W. Vorsterman, c. 1518). Facsimileherdruk ('s-Grav., z.j., 1904). 32 bladen (tekst en houtsneden) + 7 pp. (naschrift, onderteekend P. Leendertz Jr.). Hieronder de volgorde der 11 prentjes, met derzelver beknopten inhoud en vindplaats, ook de vindplaats in E (het Engelsche volksboek; z. ons no. 150) en in de latere drukken: U (1608), S (1615), Str. (1615). Zie onze nos. 58, 136, 150 en 165. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
No. 57 is o.m. besproken door G. Kalff in de Deutsche Literaturzeitung XXVI. Jg. (Leipzig, 18. März 1905), kol. 622 en door K. Verhaegh Jr. in De(n) Nederl. Spectator, Jg. 1905 ('s-Grav.), pp. 19-20. 58. Dr. P. Leendertz Jr., Middelnederlandsche dramatische Poëzie (Leiden, 1904-1907), p. XL vlgg., p. 277 vlgg. en p. 564 vlgg. 59. Dr. P.H. Van Moerkerken Jr., De satire in de Nederlandsche kunst der middeleeuwen (Amst., 1904), pp. 139-144. 60. J.W. Muller, Een en ander over Mariken van Nieumeghen, in Taal en Letteren XV (Utr., 1905), pp. 225-248. 61. G.J. Boekenoogen, De Nederlandsche Volksboeken, in Tijdschr. v. Boek- en Bibliotheekwezen III (Antw. en 's-Grav., 1905), p. 171 vlgg., vooral p. 141, met facsimile van pp. 11 en 12 uit den facsimileherdruk (zie ons no. 57: tabel, no. 4). 62. R. Van der Meulen, Boekhandel en Bibliographie2 (Leiden, 1905), p. 591: reprod. van het vierde prentje uit den facsimileherdruk (zie ons no. 57: tabel, no. 4). 63. V. Dela Montagne, Gecensureerde Volksboeken, in Tijdschr. v. Boeken Bibliotheekwezen IV (Antw. en 's-Grav., 1906), p. 278. 64. Dr. J. Van der Valk, Onze Letterkunde I (Rott., 1907), p. 411. 65. V. Dela Montagne, Schoolboeken te Antwerpen in de 17e eeuw, in Tijdschr. v. Boek- en Bibliotheekwezen V (Antw. en 's-Grav., 1907), pp. 1-35 en inzonderheid p. 7 vlg. 66. G. Kalff, Gesch. der Nederl. letterk. II (Gron., 1907), pp. 322-334 en 353. 67. L. Maeterlinck, Le genre satirique dans la peinture flamande2 (Brux. 1907), pp. 91 en 114. 68. Dr. Jan Te Winkel, De Ontwikkelingsgang der Nederl. Letterk. I | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Haarl., 1908), p. 193 vlg.: onjuiste en onvolledige inhoudsopgave. Zie ons no. 106. 69. The Cambridge History of English Literature II (Cambridge, 1908), p. 329 vlg. 70. De ‘Rotterdamsche Onderwijzers-Toneel-Vereeniging’ geeft in den ‘Rotterdamschen Kunstkring’ de première van M.v.N. (Rott., 18 Nov. 1908). Zie ons no. 37. 71. J. Koopmans, Mariken van Nieumeghen, in De Beweging, Vde jg., eerste deel (Amst., 1909), pp. 42-54: beschouwingen in verband met de zooeven vermelde première, later tot inleiding verwerkt bij zijn uitg. van het mirakelstuk (z. ons no. 90). 72. P. Leendertz Jr., Over middeleeuwsche vertooningen, in De Gids, LXXIIste jg., tweede deel (Amst., 1909), p. 41 vlgg., speciaal pp. 52-54 en 63. 73. G. Busken Huet, Iets over Maskaroen, in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterk. XXVIII (Leiden, 1909), p. 262 vlgg., vooral pp. 262 en 266. 74. A. De Cock en Is. Teirlinck, Brabantsch Sagenboek I (Gent, 1909; Uitg. der Kon. Vl. Ac.), pp. 227-240 en III (Ib., 1912), p. 250 vlg. Zie ook A. De Cock, Volkssage, volksgeloof en volksgebruik (Antw., 1918), p. 59. 75. L.D. Petit, Bibliographie der middelnederlandsche taal- en letterk. II (Leiden, 1910), no. 1738. 76. Dr. J.A.N. Knuttel, Rederijkers Eerherstel, in De Gids, LXXIIIste jg., eerste deel (Amst., Maart 1910), p. 473. 77. L. Maeterlinck, Le rôle comique du démon dans les mystères flamands, in Mercure de France, t. 87 (Paris, oct. 1910), pp. 396-401: pikant overzicht van M.v.N., aan de hand van ons no. 58 en later opgenomen in ons no. 82; haalt aan en vertaalt regels 155-156, 174-177, 884-892 en 923-929. Zie ons no. 92. 78. E. Haslinghuis, Hoe de duivel er op het middeleeuwsch Tooneel uitzag, in Van onzen Tijd, XIIde jg., no. 7 (Amst., 1911-1912), pp. 105-110 en 141-144, vooral pp. 105, 108 en 143; zie ons no. 79 (kap. VIII). 79. Dr. E.J. Haslinghuis, De duivel in het drama der Middeleeuwen (Leiden, 1912), p. 33 vlg., 47 vlgg., 53, 55, 61 vlg., 64, 83, 105, 108 vlg., 112, 114, 119, 130 vlg., 137 vlg., 168, 170, 183, 185, 189 vlg., 198. 80. A. Vermeylen, De Vlaamsche Letterkunde, in Vlaanderen door de eeuwen heen I (Amst., 1912), p. 275. Zie ons no. 149. 81. Dr. L. Van Puyvelde, Schilderkunst en Tooneelvertooningen op het einde van de Middeleeuwen (Gent, 1912; Uitg. der Kon. Vl. Ac.), p. 258 vlgg. 82. L. Maeterlinck, Péchés Primitifs (Paris, 1912), pp. 38-49: z. ons no. 77. 83. Leo Van Puyvelde, De geestelijke spelen in de middeleeuwen (Antw., 1913; Verhandelingen v.d. Algem. kath. Vl. Hoogeschooluitbreiding, 15e jg., no. 10), p. 29. 84. G. Kalff, Inleiding tot de studie der literatuurgeschiedenis (Haarl., 1914), pp. 6 en 168 vlg., resp. 6 en 170 vlg. in de tweede uitg. (Ib., 1923). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
85. Frans Bastiaanse, Overzicht van de ontwikkeling der Nederlandsche letterk. I (Amst., 1914; Nederl. Bibliotheek uitg. door de Mij voor goede en goedkoope Lectuur, nos. 290-293), p. 235 vlg. en pp. 241-244. 86. G. Kalff, De drie ringen, in Tijdschr. v. Nederl. taal- en letterk. XXXIV (Leiden, 1915), p. 75. 87. Dr. J. Prinsen J. Lzn., Handboek tot de Nederl. letterk. geschiedenis ('s-Grav., 1916), pp. 144, 151 en 155-156, resp. pp. 145 vlg., 153 en 157 vlg. in de tweede uitg. (Ib., 1920); de derde uitg. (Ib., 1928) konden we niet raadplegen. Zie ook van denzelfde: Geïllustreerde Nederlandsche Letterkunde (Amst., 1924; Meulenhoff-Editie, no. 160), p. 105. 88. T. de Vries, J.D., Holland's Influence on English Language and Literature (Chicago, 1916), p. 153 vlg.: zie ons no. 118. 89. J.A. Worp, Is de Mariken van Nieumeghen geschreven om vertoond te worden? in Tijdschrift v. Nederl. taal- en letterk. XXXIV (Leiden, 1917), pp. 152-157. Zie ons no. 91. 90. J. Koopmans, Die waerachtige ende Een seer wonderlicke historie van Mariken van Nieumeghen etc., uitgegeven en van toelichtingen en verklarende aanteekeningen voorzien (Gron., 1917; Bibl. van Nederl. letterk., No. 7), XVIII (inl.) + 70 pp. (tekst met voetnota's); op p. III reprod. van het eerste prentje uit ons no. 57 (tabel: no. 1). Zie nog ons no. 16. 91. P. Leendertz Jr., Mariken van Nieumeghen, in Tijdschr. v. Nederl. taal- en letterk. XXXVII (Leiden, 1918), pp. 214-259: weerlegging van ons no. 89. Ga naar margenoot+ 92. F.M. Huebner, Mariechen von Nymwegen (Leipzig, z.j., 1918; Insel-Bücherei Nr. 243), 80 pp.: Hoogduitsche vertaling van het mirakelstuk, met een zakelijke ‘Anmerkung’ op pp. 70-77. Zie, voor de andere vertaling, ons no. 115; zie ook onze nos. 77 en 102. 93. F.M. Huebner, Ein altflämisches Faustdrama, in Zeitschrift für Bücherfreunde, XI. Jg., 1ste Hälfte (Leipzig, 1919), pp. 21-35: een grondige vergelijking tusschen M.v.N. en de Faustfiguur. 94. J. Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen etc. (Haarl., 1919), p. 23. 95. Vertooning van M.v.N. door de tooneelclub der Leidsche meisjesstudenten (Leiden, 29 Jan. 1920), waaraan het volgend no. zijn ontstaan dankt. Zie ook ons no. 37. 96. G. Kalff, Het proza in Marieken van Nimweghen, in het Tijdschr. v. Nederl. taal- en letterk. XXXIX (Leiden, 1920), pp. 130-134; vgl. ons no. 101. 97. Dr. K.H. De Raaf en J.J. Griss, Zeven Eeuwen. Spiegel der Nederl. Letteren van 1200 tot heden IV (Rott., 1920), p. 55. 98. ‘Het Schouwtooneel’ voert M.v.N. op (Amst., 17 April 1920): de eerste opvoering, in den modernen tijd, door een gezelschap van beroepstooneelspelers; z. onze nos. 109, 130 en 163, alsook 37. 99. Verkoopcatalogus van Sotheby, Wilkinson en Hodge (London 14 June 1920; Early English Tales, Novels and Romances belonging to Mr. S.R. Christie-Miller), no. 207, met o.m. de reprod. van het titelblad van het Engelsche volksboek: z. ons no. 57 (tabel: no. 4). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
100. Book-Prices Current, Vol. XXXIV (London, 1920), p. 460. 101. J.L. Walch, Nog eens: Het Proza in Mariken van Nieumeghen, in Tijdschr. v. Nederl. taal- en letterk. XL (Leiden, 1921), pp. 220-231: uiteenzettingen naar aanleiding van onze nos. 95 en 96. 102. P. Hamelius, Introduction à la littérature française et flamande de Belgique (Brux., 1921), pp. 136-138; o.i. wordt de naam onzer heldin hierin uitstekend vertaald, n. 1. met Marion de Nimègue. Zie ons no. 92. 103. L. Simons, Het drama en het tooneel in hun ontwikkeling I (Amst., 1921; uitg. der W.B.), pp. 324-329. 104. M.A.P.C. Poelhekke, De waerachtighe ende een seer wonderlycke historie van Mariken van Nieumeghen etc., met inleiding en aanteekeningen (Blaricum, z.j., 1922; Zonnebloem-boekjes. No. 25); de vierde druk (Rott., z.j., 1934) telt 100 blz.: Ter Inleiding (pp. 5-22) en den tekst met voetnota's (pp. 23-97). Zie ons no. 16. 105. A.G. (= A. Greebe), De vrouw en de duivel, in Tijdschr. v. Nederl. taal- en letterk. XLI (Leiden, 1922), p. 132. 106. Dr. J. Te Winkel, De Ontwikkelingsgang etc. II2 (Haarl., 1922), pp. 400-402: verbeterde en volledigde inhoudsopgave (z. ons no. 68); de vreemde titel: ‘Een abel Spel van M.v.N. etc.’, die o.m. ook voorkomt in 's mans Geschichte der niederl. Literatur (H. Paul, Grundriss der germanischen Philologie II2, Strassburg, 1907, p. 419) is evenwel ongewijzigd gebleven. Zie ook ons no. 121. 107. G.W. Wolthuis, De legende van M.v.N. in Duitschland en Italië, in Neophilologus XVIII (Gron., 1922-1923), pp. 28-36 en 192-200: zeer belangrijke bijdrage (z. ons no. 3). 108. Dr. G. Kalff, Westeuropeesche Letterkunde I (Gron., 1923), p. 85 vlg. 109. M.A.P.C. Poelhekke en C.G.N. De Vooys, Platenatlas bij de Nederl. literatuurgeschiedenis3 (Gron., 1923); drie plaatjes betrekking hebbende op ons no. 98, n. 1. no. 249 (het als triptiek ingericht tooneel), no. 252 (Moenen beluistert Marieken) en no. 252a (Marieken bij den Paus); in den vierden druk (Gron., 1933) is alleen no. 249 (thans no. 259) behouden. 110. W. Nijhoff en M.E. Kronenberg, Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540 ('s-Grav.,1923), no. 1089 (en niet 1689, zooals vermeld in het Register, p. 976a): geregelde beschrijving van ons no. 57, met uitzondering nochtans van de houtsneden. 111. Mareike von Nymwegen. Legendenspiel in drei Aufzügen mit einem Vorspiel und einem Nachspiel. Dichtung von Herbert Alberti. Musik von Eugen d'Albert (Verlag Anton J. Benjamin, Leipzig). De première had plaats in het ‘Hamburger Stadttheater’, op 31 Okt. 1923, waarna het stuk in andere schouwburgen, o.m. Antwerpen, Breslau en Koningsbergen, werd aangenomen. Zie de Allgemeine Musik-Zeitung L (Berlin, 1923), nos. van 11 Mei, p. 312a, van 14 en 21 Sept., resp. pp. 559-561 en 575-577, alsook LI (Ib., 1924), nos. van 1 Febr., p. 55a en van 11 April, pp. 228-230. 112. Jan Bernaerts, Pr., Ons Nederlandsch Tooneelrepertorium (Brussel, z.j., 1924), p. 172 en aldaar ook: Corrigenda, p. 4, kol. b. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
113. Prof. J.L. Walch, Studiën over Literatuur en Tooneel (Maastricht, 1924), pp. 68, 164, 175 en p. 188 vlg. 114. Bernard Quaritch, Catalogue No. 384 (London, April 1924), no. 682: Mary of Nemmegen, het Engelsche volksboek uit ca. 1518, te koop ad 900 l. Vgl. onze noot 52 en ons no. 150. 115. A marvelous history of Mary of Nimmegen. Who for more than seven year lived and had ado with the devil. Translated from the Middle Dutch, by Harry Morgan Ayres. With an introduction by Adriaan J. Barnouw (The Hague, 1924; The Dutch Library III), XXVI en 78 blz. Deze vertaling werd o.m. besproken door J. Prinsen J. Lzn. in de Nieuwe Rotterd. Courant (Letterk. Bijblad v. 27 Maart 1924), door een ongenoemde in The Times (Literary Supplement, XXIII,No. 1.173, Thursday, July 10, 1924), p. 433, kol. 3 en door den Z.E.H. Al. De Maeyer in Tooneelgids X (Brussel, Dec. 1924), p. 247 vlgg. Zie ons no. 92. 116. Creatie van Marieken van Nijmegen door de S.M. Het Vlaamsche Volkstooneel (regie: Johan de Meester Jr.; muziek: Karel Albert; decoratief: Gerard Rutten), n. 1. op Dinsdag, 23 Sept. 1924 te Antwerpen (Vrede St. Willebrords) en op Donderdag, 25 Sept. d.a.v. te Brussel (Pletinckxstraat); de vertooning in de hoofdstad was zulk een evenement, dat ze door vele andere werd gevolgd, zoo in Noord- als in Zuidnederland (o.a. te Den Haag, medio Nov. 1924) en op den 2den Paaschdag 1925 zelfs door een vijftigste (Brussel, De Nieuwe Spieghel). Sindsdien heeft het succes niet afgenomen. Zie de geestdriftige verslagen in De(n) Standaard (Brussel, 1924), nos. van 26 Sept., p. 5, kol. 4; 27 Sept., p. 1, kol. 4 vlg.; 28 Sept., p. 1, kol. 6; 6 Okt., p. 3, kol. 4; 1 en 2 Nov., p. 5, kol. 3; 18 Nov., p. 3, kol. 2 en 16 Juni 1928, p. 5, kol. 1. Zie ook Tooneelgids X (Brussel, 1924), p. 177 vlg. en pp. 204-206, alsook XI (Ib., 1925), pp. 28a, 127, 158b en 191b. Bij gelegenheid van deze ophefmakende creatie verscheen de onder het volgend no. beschreven herdruk. 117. De Waerachtige ende een seer wonderlycke historie van Mariken van Nieumeghen etc. Gheprent ter N.V. De Standaard tot Brussel int iaer MCMXXIV. De inl. beslaat pp. 5-7 en de tekst, met voetnota's, pp. 1-116. Den herdruk bezorgde Dr. M. Cordemans (naar ons no. 58), de verklaring, de Z.E.H. Jan Bernaerts (naar onze nos. 90 en 107; z. ook ons no. 112). Deze uitg., op 4 Okt. 1924 van de pers gekomen, was in enkele dagen uitverkocht, zoodat een tweede het licht zag op 15 Okt. en een derde op 1 Nov. d.a.v. In beide laatste uitg. is de tekst voorafgegaan door de portretten van den regisseur, den componist en den decorateur v.h. Vlaamsche Volkstooneel, alsmede door tien fotoplaatjes betreffende de opvoering (zie ons no. 40). Op het bovenplat en het titelblad van de drie uitg. prijkt bovendien prentje no. 1 (zie ons no. 57; tabel). Zie De(n) Standaard (Brussel, 1924), nos. van 30 Sept., p. 1; 8 Okt., p. 5; 12 Okt., p. 2; 20 Okt., p. 1 en 30 Okt., p. 3; zie ook de keerzijde v.h. titelblad der derde uitgave. 118. J.F. Bense, Lit. Ph.D., Anglo-Dutch relations from the earliest times to the death of William the Third etc. (The Hague, 1925), p. 93 vlg. 119. Creatie van Marieke van Nijmegen, door de Koninklijke Vlaamsche Opera te Antwerpen, op Zaterdag, 24 Okt. 1925. ‘Ik was’, deelt Rafaël Verhulst (1866-1941), de auteur van het libretto, mede, ‘op den inval ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen (d.i. in 1909) Marieke van Nijmegen tot zangspel te verwerken, omdat die oudere Faustgeschiedenis onze eigendom is en ik die oorspronkelijk Dietsche legende aan onze Vlaamsche Opera wilde schenken.’ In 1920 was de toondichter, de Gentenaar Franz Uyttenhove (1874-1923), met de partituur klaar. De première groeide uit tot een waren triomf en sindsdien werd het stuk herhaaldelijk voor volle zalen opgevoerd, o.a. ook te Gent (1926). Het libretto werd in het Fransch vertaald door M. Verhé. Zie de Muziek-Warande IV (Brussel, 1925), pp. 65, 87, 254, 277 vlgg. en V (Ib., 1926), pp. 96, 109 vlg., 138 vlg., 141, 191, 262, 287; De(n) Standaard (Brussel, 1925), nos. van 19 Okt., p. 2, kol. 5; 24 Okt., p. 1 vlg. en p. 5, kol. 5; 27 Okt., p. 5, kol. 3; 4 Nov., p. 1 vlg.; 5 Nov., p. 5, kol. 1 en 14 Nov., p. 3, alsook Dr. R.P. Oszwald, Deutsch-Niederländische Symphonie (Wolfshagen-Scharbeutz, 1937), p. 316 en ons no. 37. 120. Dr. V. Celen, Onze Mirakelspelen. Elf feuilletons in De(n) Standaard (Brussel, 1925; nos. van 25 en 26 Sept., 2, 3, 6, 7, 10, 13, 14, 19 en 21 Okt.), nadien in boekvorm uitgekomen (Brussel, 1926; l. begin Nov. 1925): op p. 7 vlgg. alhier wordt over M.v.N. gehandeld en - nieuw element in de discussie - de Antwerpsche oorsprong van het stuk bepleit. Zie een bespreking in Tooneelgids XI (Brussel, 1925), p. 298, door Dr. M. Werquin en een in Paginae Bibliographicae I (Brussel, 1926), p. 51 vlgg., door Dr. Fred. Lyna. 121. J. Greshoff en J. De Vries, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (Arnhem, 1925), p. 45: ook hier is sprake van ‘het Abel Spel van M.v.N.’, vermoedelijk naar ons no. 106. 122. Dr. C.G.N. De Vooys, Middelnederlandsche legenden en exempelen2 (Gron., 1926), p. 198. 123. Dr. Jan Gessler, Over het Antwerpsch karakter en den mogelijken Antwerpschen oorsprong van ‘Mariken van Nieumeghen’, in De(n) Gulden Passer V (Antw. en 's-Grav., 1927), pp. 79-88. 124. L.C. Michels, Mariken van Nieumeghen, in Tijdschr. voor Taal en Letteren XV (Tilburg, 1927), pp. 1-30. 125. W. Putman, Tooneel-Groei (1921-1926) (Brugge, 1927), p. 5 vlgg., met 4 photoplaten (cf. p. 447) in verband met ons no. 113. 126. Dr. J. Van Mierlo, jun. S.J., Geschiedenis van de oud- en middelnederlandsche letterkunde (Brussel, 1928), pp. 333-336: uitstekend tooneelen zielkundig resumé. Zie ons no. 9. 127. A. Sixma van Heemstra-Schimmelpenninck, Middeleeuwsche Verhalen (Zutphen, 1928), pp. 161-173. 128. J. Notermans, 'T Klooster ‘ten bekeerden Sonderssen’, in Tijdschr. voor Taal en Letteren XVI (Tilburg, 1928), pp. 174-180. 129. Mariken van Nimwegen. Lyrische bewerking naar het middeleeuwsch mirakelspel door Martien Beversluis. Boekversiering van Nans Amesz. (Amst., z.j., 1928), 134 pp.: inleiding (pp. 9-10) en vier ‘verdeelingen’ (resp. 9, 8, 4 en 13 tafreelen), met vijf teekeningen (pp. 11-131); vrije lyrische uitbreiding en bewerking der stof in verzen, terwijl de ‘voorspreker’ proza gebruikt. Zie ons no. 15. 130. G.W. Wolthuis, Het drama in de Middeleeuwen (Amst., 1929; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meulenhoff's Bibliotheek van Nederl. Schrijvers, no. 21), pp. 34-5, 47-53 (mooi resumé), 76-137 (tekst); reprod., tegenover pp. 76 en 114, naar ons no. 57 (tabel: resp. nos. 1 en 5), alsmede, tegenover pp. 77 en 115, betreffende resp.onze nos. 98 (Marieken neemt afscheid van haar oom) en 152 (het wagenspel). 131. G. Walschap, Maskaroen, in Dietsche Warande en Belfort (Antw., 1929), pp. 825-849 en 905-925; zie daaromtrent L. Monteyne, Koorn en Kaf: Vlaamsche Tooneelkroniek (Antw., 1928), p. 73 vlgg.; blijkens p. 78 werd het stuk 't eerst gespeeld in 1927. 132. (Prosp. Verheyden,) Letterkundig leven te Antwerpen. Een prentenboek. (Antw., 1929; uitgeg. door het Stadsbestuur van Antwerpen), p. 6. 133. Dr. J. Van Mierlo, S.J., Onze heerlijke middelnederlandsche woordkunst, in Versl. en Mededeel. der Kon. Vl. Ac. (Gent, 1929), p. 929 vlgg. 134. M.E. Kronenberg, Het mirakelspel van Mariken van Nieumeghen en het Engelsche volksboek, in De(n) nieuwe(n) Taalgids XXIII (Gron., 1929), pp. 24-43. Z. onze nos. 136 en 145. 135. C.P. B(urger). Jr., Een nieuwe studie over Mariken van Nieumeghen, in Het Boek XVIII ('s-Grav., Maart 1929), pp. 104-110. 136. M.E. Kronenberg, De houtsneden in Mariken van Nieumeghen en het Engelsche Volksboek, in Het Boek XVIII ('s-Grav., Juni 1929), pp. 177-186: vergelijking van de nos. 1, 4, 8 en 9 (zie ons no. 57; tabel: A en E). Zie ons no. 134. 137. Marc Wils, Maskeroen, in De(n) Vlaamsche(n) Gids XVIII (Gent, 1929-1930), pp. 270-276, alwaar ook, van denzelfden auteur: De karakters in Mariken van Nieumeghen (zelfde jg., pp. 563-569). 138. Dr. Theo De Ronde, Het Tooneelleven in Vlaanderen door de eeuwen heen (Leuven, 1930; Keurboeken v.h. Davidsfonds, no. 3), p. 28. 139. J. Kleyntjens S.J. en Dr. H.H. Knippenberg, Geldersche Sagen (Wassenaar, z.j., 1930). Vermeld in ons no. 147, p. VIII, noot 1. 140. Dr. J. Van Mierlo, Jun. S.J., Beknopte geschiedenis van de ouden middelnederlandsche letterkunde (Brussel, 1930), pp. 117-119, resp. 138-140 in de tweede (Ib., 1933) en pp. 167-169 in de derde uitg. (Ib., 1941), op welke laatste plaats M.v.N. aldus gekenschetst wordt: ‘Zoo is dit spel, nog nauwelijks een mirakelspel, een spel geworden van het volle leven enz.’ 141. Dr. A. Hegmans, Conjecturen, in Versl. en Mededeel. der Kon. Vl. Acad. (Gent, 1930), p. 263 vlgg., vooral 263-267, betreffende de verklaring van Moenen en Melcflessen van Corenblisse. 142. Dr. Rob. Roemans, Bibliographie van de moderne Vlaamsche literatuur (Kortrijk, 1930 vlgg.), p. 618. 143. A.J. Barnouw, Mary of Nimmegen, in The Germanic Review, Vol. VI, no. 1 (New York, Jan. 1931; Columbia University Press), pp. 69-84. 144. C.P. B(urger). Jr., ‘Die Gulden Camere’, in Het Boek XX ('s-Grav., 1931), pp. 269-271. 145. W.H. Beuken, Mariken's Eerherstel, in Tijdschrift van Taal en Letteren XIX (Tilburg, 1931), pp. 111-122: reactie op ons no. 134. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
146. B.H. Erné, Over wagenspelen, in Tijdschr. v. Nederl. taal- en letterk. L (Leiden, 1931), pp. 223-240, doch vooral pp. 226 en 231. 147. Die waerachtige ende een seer wonderlycke historie van Mariken van Nieumeghen uitgegeven door Dr. W.H. Beuken (Zutphen, 1931; Klassiek letterkundig Pantheon, no. 170), 22 pp. (Woord vooraf; Inleiding) en 94 blz. (tekst met voetnota's; aanteekeningen; bijlage: de 424-regelige ‘Schoone historie van Maryken van Nimwegen’, naar ons no. 58). Zie ons no. 16. 148. Em. H. Van Heurck, Les livres populaires flamands (Anv., z.j., 1932), p. 5 vlg. en p. 114 vlg. 149. Lode Monteyne, Het Vlaamsch Tooneel, in Vlaanderen door de eeuwen heen II2 (Amst., 1932), p. 106 vlg., met op p. 107 een verkleinde reprod. van het titelblad van U (zie ons no. 57: tabel, no. 1, alsmede ons no. 48). 150. Mary of Nimmegen a facsimile reproduction of the copy of the English version in the Huntington Library with an introduction by Harry Morgan Ayres Professor of English, Columbia University and Adriaan Jacob Barnouw Queen Wilhelmina Professor, Columbia University (Cambridge, Massachusetts, 1932; Harvard University Press), pp. 3-5 (inl.) en 20 bladen (facsimile; het origineel is allernauwkeurigst beschreven in het onder ons no. 165 genoemde werk; zie ook ons no. 57: tabel). Een bespreking van deze uitg.werd gegeven door M.E. Kronenberg in Het Boek XXI ('s-Grav., 1933), p. 346 vlg. en een andere door J.W. Muller in het Museum XL (Leiden, 1933), k. 152 vlgg. 151. J.W. Muller, Nog een en ander over Mariken van Nieumeghen, in Tijdschrift v. Nederl. taal- en letterk. LII (Leiden, 1933), pp. 143-154. 152. Opvoering van M.v.N. op de Groote Markt te Nijmegen, o. 1. v. Van Dalsum (Augustus, 1933). Zie onze nos. 37, 130 en 163. 153. Marieken van Nijmegen middeleeuwsch mysteriespel in vier bedrijven voor onzen tijd herschreven door Leo Hens (Kortrijk, z.j., 1934), 68 pp.; de tekst is in verzen (pp. 9-67), de ‘proloog’ in proza. Dit spel, waarmede het tooneelgilde ‘Vlaamsch en Vrij’, Zwevegem, vier prijzen behaalde in het Provinciaal Tooneeltornooi van Westvlaanderen (1933-1934), werd besproken door den Z.E.H. Al. De Maeyer in Toneelgids (Brussel, Mei 1935), p. 134. Zie ons no. 37. 154. G.W. Wolthuis, in English Studies XVI (Amst., 1934), pp. 183-189: literatuuroverzicht en bespreking n.a.v. ons no. 150. 155. Dr. Heinz Haerten, Vondel und der deutsche Barock (Nijmegen, 1934; Disquisitiones Carolinae, T. VI), p. 16 vlgg., pp. 31 en 52. Schrijver legt den vollen nadruk op het door Mariken opgedreund refrein (r. 533 vlgg.). Dit boekje verwekte de volgende bijdrage. 156. E. Serrarens, Mariken en Lucifer, in Tijdschr. v. Taal en Letteren XXIII (Tilburg, 1935), pp. 172-195, welk opstel ons no. 157 in de pen gaf. 157. G.W. Wolthuis, De dichter van Mariken van Nieumeghen en de stof van het spel, in Neophilologus XX (Gron., 1935), pp. 31-40. 158. Jean Gessler, Bespreking van M. Rudwin, The devil in legend and literature (Chicago-London, 1932), in Leuvensche Bijdragen XXVII (Leuven, 1935; Bijblad), pp. 87 vlgg. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
159. J. Kuypers c.s., Onze Literatuur in beeld (Antw. en Gron., z.j., 1935), Hoofdstuk I, no. 62 (zie ons no. 57; tabel: no. 1) en no. 63 (zie ons no. 117, tooneelplaatje no. 3), alsook Tekst (p. 13), resp. nos. 63 en 64. 160. G.W. Wolthuis, Mariken van Nieumeghen en de casus reservati, in Tijdschr. v. Nederl. taal- en letterk. LV (Leiden, 1936), pp. 301-304. 161. Dr. J. Van Mierlo Jun. S.J.: Mariken van Nieumeghen, in De Katholieke Encyclopedie XVII (Amst., 1937), kol. 233, met reprod. van het vierde prentje (z. ons no. 57: tabel). 162. Dr. Th. Enklaar, Varende Luyden (Assen, 1937), pp. 17, 92, 104, 120, 130. 163. Die waerachtige ende een seer wonderlycke historie van Mariken van Nieumeghen etc. In verkorte vorm uitgegeven door G.W. Wolthuis (Amst., z.j., Febr. 1937), 112 blz. (zeer belangrijke inl.; tekst met voetnota's) en 5 buitentekstplaatjes, n. 1. reprod. van prentjes 1 en 5 (z. ons no. 57: tabel, A en U), alsmede van 3 scènes uit moderne opvoeringen: tegenover p. 37 (Marieken neemt afscheid van haar oom; z. ons no. 98), tegenover p. 82 (Het wagenspel; z. ons no. 98) en tegenover p. 72 (Marieken dreunt haar refrein op; z. ons no. 152). Zie nog ons no. 16. 164. Dr. L. Willems, De duivel Moenen in Marieken van Nymegen, in Versl. en Mededeel. v.d. Kon. Vl. Ac. (Gent, 1937; Lexicographische Sprokkelingen, no. 38), pp. 171-173. 165. W. Nijhoff en M.E. Kronenberg, Nederl. Bibliographie van 1500 tot 1540 ('s-Grav., 1936-1940), no. 3905; zie ons no. 150. 166. Dr. H.H. Knippenberg, Problemen in ‘Mariken van Nimweghen’, in Studiën, Jg. 69-Deel CXXVIII (Nijmegen, Aug. en Sept. 1937), resp. pp. 128-132 en 226-234, alsook Jg. 70-Deel CXXIX (Ib., Febr. 1938), pp. 151-157. 167. W. Putman, Tooneeldagboek 1928-1938 (Antw., z.j., 1938), pp. 32-36. 168. Dr. H.W.E. Moller, De Middeleeuwen, in Dichterschap en Werkelijkheid (Utr., z.j., Sept. 1938), p. 43 vlg., met 2 reprod. in den tekst: zie ons no. 57 (tabel: nos. 5 en 1, resp. U en A). 169. Prosp. Arents, Werken van en over L. Baekelmans, in De Bibliotheekgids XVIII (Antw., 1939), p. 5. 170. Dr. H.J.E. Endepols, Marieken van Nieumegen, in Vijf geestelijke tooneelspelen der Middeleeuwen (Brussel, 1940; Bibl. der Nederl. Letteren), pp. 235-314 (inl., tekst met voetnota's en reprod., in den tekst, van prentjes 1-10 naar ons no. 57), pp. 375 en 350 (verantwoording en verklaring). Zie nog ons no. 16. 171. D.Th. Enklaar, Uit Uilenspiegels Kring (Assen, 1940), p. 82. 172. Dr. C. De Baere, Krachtpatsers in de Nederl. volkstaal (Antw., 1940), pp. 63 vlg., 81, 86, 106, 139, 162, 170 en vooral 171 vlg. 173. Prof. Dr. J.L. Walch, Nieuw Handboek tot de Nederlandsche letterkundige geschiedenis, Afl. 1 en 2 ('s-Grav., 1940), resp. pp. 71, 75 vlg., 80 vlg. en pp. 172, 177 vlg. (voor Nieuwe Taalgids in de noot 2, p. 75, leze men Taal en Letteren). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
174. G.W. Wolthuis, Gaethe's Faust en Mariken van Nieumeghen, in Levende Talen, No. 110 (Gron., Juli 1940), pp. 183-185. 175. G.W. Wolthuis, Frau Jutte en Mariken van Nieumeghen, in Levende Talen, No. 111 (Gron., Oct. 1940), pp. 247-250. 176. Prof. Dr. J. Van Mierlo, De middelnederlandsche letterkunde van omstreeks 1300 tot de Renaissance (Antw., Brussel en 's-Hertogenbosch, z.j., 1940; Gesch. van de Letterk. der Nederlanden II), pp. 235-237 (resumé; zie ons no. 126) en p. 240 (literatuur). 177. G.W. Wolthuis, De Faust van het volksboek en Mariken van Nieumeghen, in Levende Talen, No. 112 (Gron., Dec. 1940), pp. 335-341. 178. G.W. Wolthuis, Een populaire opvatting van de Seven vrie Consten, in Levende Talen, No. 113 (Febr. 1941), pp. 24-26. 179. Opvoering van M.v.N. te Gent, in het Gravensteen, door ‘De Gezellen van het Gravensteen’, op 6, 13, 20 en 27 Juli, alsook op 3 Aug. 1941 (regie: Mevr. Gaby Van Ootegem; muzikale aanpassing door Toussaint de Sutter); zie hieromtrent Dom A. Dumon O.S.B., Rond Liturgie en Tooneel, in Liturgisch Parochieblad XXIV, Nr. 7-8 (Steenbrugge bij Brugge, Juli-Aug. 1942), p. 173, noot 14. 180. V. Resseler, De K.V.O. te Antwerpen (Antw., 1941; uitg. door den Dienst voor Propaganda en Toerisme der stad Antwerpen), pp. 48 en 52. Zie ons no. 119. 181. J. Van Mierlo, S.J., Over Ontstaan en Wezen van ons Middeleeuwsch Tooneel, in Liturgisch Parochieblad XXIV, Nr. 7-8 (Steenbrugge bij Brugge, Juli-Aug. 1942), p. 157 vlgg. |
|