Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1942
(1942)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||
Vergadering van 22 April 1942.Zijn aanwezig: de HHn. Prof. Dr. J. Van Mierlo, bestuurder; Lode Baekelmans, onderbestuurder; Dr. L. Goemans, bestendig secretaris;
de HHn. Prof. J. Salsmans, Prof. Dr. J. Muls, Prof. Dr. A. Carnoy, Dr. J. Cuvelier, F. Timmermans, Prof. Dr. A. Cornette, Emm. De Bom, Prof. Dr. L. Grootaers, L. Monteyne, Prof. Dr. E. Blancquaert, Dr. W. Van Eeghem, Dr. J. Grauls, Prof. Dr. Fr. Baur, Dr. J. Lindemans, Prof. Dr. Fr. De Backer, Dr. F. De Pillecijn, werkende leden.
Hebben zich laten verontschuldigen de HHn. Prof. Dr. R. Verdeyen en Dr. E. Claes, werkende leden.
***
Het verslag van de vorige zitting wordt goedgekeurd. | |||||||||||||||||||||||||||
Aangeboden boekenDoor de Akademie der Wissenschaften in Wien:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||
Door het Historisch Genootschap te Utrecht:
Door de Nederlandsche Akademie van Wetenschappen, te Amsterdam:
Door de Technische Universiteit, te Delft:
Door de Stad Antwerpen:
| |||||||||||||||||||||||||||
Aangekochte boeken
| |||||||||||||||||||||||||||
Mededeelingen van den Bestendigen Secretaris.1. Rekeningen der Academische Fondsen 1941. - In haar zittingen van 25 Maart en 16 April 11. heeft de Bestuurscommissie de rekeningen goedgekeurd over het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||
boekjaar 1941 van de volgende Fondsen: a. K. Boury; b. H. Van de Ven-Heremans; c. J. Salsmans; d. A. Beernaert; e. K. Barbier; f. N. de Tière; g. L. Baekelmans; h. Pro Academia; i. Provinciale Raden; j. Eigen VermogenGa naar voetnoot(1). Deze rekeningen liggen ter inzage op de bestuurstafel.
2. 60e verjaring van den Z.E. Kan. Dr. Fl. Prims, binnenlandsch eerelid der Academie. - De Bestuurscommissie, op 25 Maart 11. vergaderd, was van oordeel, dat de Academie zich niet onbetuigd mocht laten bij het vieren van de 60e verjaring van onzen Collega Dr. Fl. Prims: De Hr. Bestuurder Prof. Van mierlo zou afgevaardigd worden om bij deze viering de Academie te vertegenwoordigen en het woord te voeren. De hulde had plaats op 9 April in het Museum voor Vlaamsche Letterkunde te Antwerpen. Verschillende onzer medeleden waren aanwezig. Prof. Van Mierlo sprak er in naam van onze Academie de volgende rede uit:
De Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde van België heeft mij afgevaardigd, om haar te vertegenwoordigen bij deze viering. Want Kan. F. Prims is nog steeds lid van ons genootschap. Wel heeft zij hem, om de hoogere belangen van de nieuw-gestichte Vlaamsche Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten te dienen, aan deze, zeer tegen haar zin, moeten afstaan. Maar geheel aan hem verzaken kon noch wilden zij; en heeft hem benoemd tot binnenlandsch eere-lid. Zoo blijft hij nog met haar verbonden. Ik weet, dat het hem nog wel zoo lief is. Want hij heeft in de Moeder-Academie een stuk van zijn hart gelaten. Dat bloedt nog een beetje, ik ben er van overtuigd, op den dag van onze gewone vergaderingen, omdat hij er niet langer bij hen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||
aanwezig kan zijn. Maar af en toe noodigen wij hem uit, om op een van zijn telkens zoo belangrijke lezingen te worden vergast. En nooit doen wij te vergeefs beroep op hem. Dan keert hij nog eens te midden van zijn vroegere collega's en vrienden terug, en kan hij aan hun aller onverzwakte genegenheid en waardeering ook nog eens zijn hart ophalen. Het zijn nog goede dagen voor hem en voor ons. Want Kan. Prims is steeds een werkend lid van onze Academie geweest en is het gebleven. Hij kwam er naar toe als geschiedschrijver, in de jaren, toen onze instelling nog een hybridisch karakter had en zoo goed als geheel de Vlaamsche wetenschap opnam. Hij was een van degenen op wie onze Academie steeds rekenen mocht voor een voordracht. Want Prims was niet alleen geschiedschrijver - wat is Prims al niet? - hij was ook, academicus: academicus, niet met degen en feestgewaad, voor wien de academische waardigheid weinig meer dan een otium cum dignitate beteekent; maar een academicus, die het puik van onze Vlaamsche kunst en wetenschap, van onze Vlaamsche cultuur, vertegenwoordigt, en dit ook door de daad bewijst. Hij wist zijn wetenschap aan te passen bij zijn gehoor, dat voornamelijk uit philologen, literair-historici en kunstenaars bestond. Hij ontgon mede voor hen het terrein van onze letterkunde in het raam van 's lands geschiedenis, en zoo is hem ook onze letterkundige geschiedenis meer dan een belangrijke bijdrage verschuldigd. Hij ontdekte voor haar nieuwe, onbekende schrijvers uit het archief van kloosters wier verleden hij ophaalde. Hij streed voor het bestaan van een Antwerpsche school, waarvan hij de werken over verschillende schrijvers verdeelde. Hij spoorde den oorsprong op van ons tooneel te Antwerpen; hij kwam zelfs met een handschrift van Elckerlijc voor den dag, dat hij aan ons aller betreurden vriend Leonard Willems ter uitgave afstond. Hij leverde Antwerpsche teksten uit de vroegste periode van onze taal, tot een veiligen grondslag voor de studie van haar ontwikkelingsgang; hij ging de namen na van onze taal in verschillende tijden en op bepaalde plaatsen, tot een juister begrip van hun beteekenis. Hij lichtte de opkomst toe van het eerste officieel Fransch te Antwerpen. Hij doorsnuffelde de Rekeningen der stad om er de namen van letterkundigen, geleerden en kunstenaars uit op te delven; of om onze kennis over hen te verruimen; ja haalde uit zijn | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||
archief wel eens een geheelen roman op, zooals dien van de misdaad van Jacob van Wesenbeke. Zelfs zijn zuiver geschiedkundige bijdragen, zooals de Rechten van Brabant en Vlaanderen op de Schelde; de Antwerpsche Kempen in de geschiedenis, of zijn Antwerpsche verkiezingen van Germinal An V waren niet geheel van belang ontbloot voor de geschiedenis van onze taal of van onze letterkunde. Nog in de laatste vier, vijf jaren vóór zijn vertrek uit onze Academie, berichtte hij over het Ontstaan van den Vlaamschen Leeuw; schetste hij het Vlaamsch tooneel der Augustijnen te Antwerpen; leerde hij ons, zooals hij ons bij een vroegere gelegenheid in de beteekenis van het Keurboek van Antwerpen en het probleem der stadkeuren inwijdde, de Middeleeuwsche kronijken van Antwerpen kennen; deelde hij de Statuten mede van de Antwerpsche lakengilde in het begin der XVIe eeuw; sprak hij over het Ontstaan der familienamen te Antwerpen en over den naam zelf van onze taal in de jaren 1480-1540. Van zuiverder cultureelen aard zijn zelfs Jonker van der Noot in de crisis-jaren 1582-1587; en de algemeener studie over Herfsttij der individualistische perioden of het Ontluiken van het humanisme te Antwerpen. Sedert hij in 1939 uit ons midden is heengegaan, heeft hij ons nog ruimschoots bedacht. Voor de dialectologen en de toponymisten in ons midden schonk hij zijn uitvoerige Historische toelichtingen bij den taalschat der Kempische cijnsboeken, die geen toponymist nog ongestraft zal kunnen voorbijgaan. In 't bijzonder is zijn lezing over Hoe kwam Antwerpen aan een Rubens? voor velen een openbaring geweest, omdat hij dien machtigsten der schilders van de moderne tijden uit de cultuur zelf van deze stad liet opgroeien, waarvan hij ons een grootsch beeld ontwierp: en dit wijkt wel eenigszins af van, of liever vult gelukkig aan, wat een wellicht eenzijdige wetenschap ons tot nogtoe over deze tijden van verval na de scheiding leerde. ‘Niet eene stad, zoo luidt het fiere besluit, had er ooit zulke kansen op een Rubens als Antwerpen. De troebelen die men er had beleefd... hebben de kunsttraditie niet uitgedoofd: ze is er integendeel slechts des te vinniger om geworden. ...Rubens is geen “gril van de goden”: Antwerpen maakte hem. Het Antwerpsche verleden voerde naar een Rubens toe.’ Maar wij vergeten niet dat een academicus ook academicus is in die studiën en werken, welke hij buiten de Academie laat | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||
verschijnen. De Academie erkent de uitzonderlijke verdiensten van een schrijver, van een geleerde, door hem in haar midden op te nemen. En zij verheugt zich met hem over de vruchten van zijn arbeid, zooals zij er fier over is, dat zijn verdiensten ook door anderen worden gevierd. Zij blijft belang stellen in al zijn werkzaamheid. Zij juicht ze toe en herdenkt ze eveneens met dank en fierheid. Maar in het geval van Kan. Prims biedt zich den feestredenaar zulk een overvloedige stof aan, dat ik ze aan anderen moet overlaten om ze naar waarde te huldigen. Want Prims behoort ook aan de gemeenschap: aan de gemeenschap van zijn volk, in 't bijzonder van zijn Vlaamsche, van zijn Kempische volk. Hij moge dan hier ook de dankbare stem dier gemeenschap vernemen.
De Academie sluit er zich bij aan: want zij staat niet buiten die gemeenschap; is zij er zelfs niet de hoogste vertegenwoordiging van? Dit toch verlangt zij te zijn: de hoogste vertegenwoordiging van Vlaanderens cultuur. Zij wil dan ook niet ten achter blijven, waar het er op aan komt Vlaanderens beste cultuurdragers en cultuurmakers te huldigen en door hare hulde, we mogen het wel zeggen, het zegel der echtheid en de kroon van verdienste op hun arbeid te drukken. Dit moge voor Kan. Prims ook een vreugde zijn op dezen dag.
De Academie neemt de gelegenheid van deze viering te baat om den jubilaris door mijn mond de plechtige verzekering te geven, dat hij haar en zijn volk goed heeft gediend. Wij begroeten in hem den stoeren werker, die zich rust noch verpoozing gunt; den onvermoeiden delver in de schatten van ons nationaal verleden, waarvan hij den rijkdom in zijn monumentale Geschiedenis van Antwerpen en in de talrijke aan den zelfkant dier geschiedenis geschrevene werken heeft neergelegd; den onversaagden ontdekkingsreiziger, die steeds op nieuwe tochten zint en steeds nieuwe gebieden verkent, waarvan hij dan vaak de verdere ontginning aan anderen overlaat, om zelf naar nieuwe, reeds lokkende horizonnen heen te spoeden. Hij heeft, zonder veel wetenschappelijke aanstellerij, zonder het synhedrion der geleerden in 't gevlei te willen komen, zonder zich zelfs den tijd te gunnen om hun goedkeuring te werven, met het oog vooral op de gemeenschap, voor Antwerpen en voor zijn volk een monument opgericht, dat de glorieuze Scheldestad | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||
waardig is. En dit was voor hem mede de hoogste vorm van zijn priesterapostolaat. Moge Onze Lieve Heer den krakenden wagen die Prims steeds is de noodige gezondheid en den opgewekten levenslust blijven schenken, om zijn werk tot een goed einde te voeren! Moge Hij hem voor alle verdere ongevallen behoeden, zóó ten minste, dat zijn hoofd en zijn rechterhand steeds gespaard blijven! En moge Hij hem nog een betere, heerlijker kroon voorbehouden, dan die welke de dankbaarheid van zijn volk voor hem vlechten kan! | |||||||||||||||||||||||||||
Mededeelingen namens de commissies.I. Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde. - Prof. Dr. Baur, secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de HHn. Prof. Dr. Blancquaert Voorzitter; Prof. Dr. Van Mierlo, Bestuurder; Dr. Goemans, Bestendig Secretaris; Prof. Dr. Carnoy, Dr. Cuvelier, Prof. Dr. Grootaers, Dr. Willem Van Eeghem, de hr. Monteyne, Dr. Jan Grauls, Dr. Lindemans en Prof. Dr. Fr. Baur, secretaris; leden van de Commissie en de HHn. J.E.P. Salsmans, Em. De Bom, Prof. Dr. J. Muls en L. Baekelmans, hospiteerende leden.
Op de agenda staat: De ballade van Sinte Geertruden minne. - Lezing door Prof. Dr. J. Van Mierlo, bestuurder van de Academie.
De ballade van Sinte Geertruden-Minne is ons alleen bewaard in een Saksisch gekleurd handschrift van Deventer uit het einde der XVe eeuw. Men heeft gemeend, dat ze van Neder-duitschen oorsprong zou zijn. In een doorloopende vergelijking van onze ballade met een Nederduitsch lied betoogt P. Van Mierlo, dat onze ballade oorspronkelijk, het lied een | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||
tamelijk onbeholpen navertelling zou zijn. De ballade is trouwens oorspronkelijk Brabantsch. Een uitvoerige karakteristiek van den balladenstijl in het Middelnederlandsch gedicht sluit dit eerste deel van de lezing af. In het tweede deel laat J. Van Mierlo door een vergelijking van onze ballade met een sproke van Willem van Hildegaersberch van gelijken inhoud verder niet alleen de grootere voortreffelijkheid der ballade blijken, maar ook haar hoogere ouderdom. Ze zou reeds bestaan hebben in den tijd van Floris V. Ja, zoo betoogt P. Van Mierlo, ze zou zelfs aanleiding zijn geweest om de H. Gertrudis ‘als patrones der reizenden te vereeren en om op haar naam ‘Minne te drinken.’ Wat ons zou terugvoeren tot bij den tijd van de H. Gertrudis zelf. Onze ballade zou aldus het werk zijn van een christelijken scôp en later in de nieuwe rijmtechniek zijn omgedicht. Ze is eindelijk, maar zeer verminkt, in het Saksische handschrift terecht gekomen. P. Van Mierlo knoopt hier enkele beschouwingen aan vast over den ouderdom zoowel als over het gebied van het geestelijk volkslied. Ook in Zuid-Nederland heeft dit zoo hoog gebloeid als in Noord-Nederland en zeker veel vroeger.
Na de bespreking van de lezing, waar Prof. Dr. Grootaers deel aan neemt, bedankt de voorzitter den geleerden lezer en vraagt hem de lezing voor de Verslagen en Mededeelingen van de Academie te willen afstaan. Opneming er van zal aan de Pleno-Vergadering worden voorgesteld.
2o) Wenschen en Voorstellen. - In aansluiting bij den wensch uitgesproken door den heer Voorzitter der Akademie in zijn openingsrede (blz. 23-24 van den overdruk) onderwerpt Prof. L. Grootaers het volgend voorstel aan de Commissie. Sedert 1920 werden te Leuven een aantal dialectmonographieën als doctorsproefschriften of als licenciaatsverhandelingen aangeboden. De meeste bestaan uit de studie van een plaatselijk dialect gevolgd door een taalgeographisch onderzoek van een engere of wijdere omge- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||
ving, berustend op een onderzoek ter plaatse zelf door phonetisch geschoolde krachten ingesteld. Natuurlijk zijn deze geschriften van verschillenden omvang en van verschillend gehalte. Wat den omvang betreft: deze kan tot een tiental vel druks ten hoogste worden gereduceerd. Ook zou ieder manuscript op de Leuvensche Dialectcentrale nagezien worden onder de leiding van den voorsteller; slechts hierna zou het aan de Akademie ter uitgave worden aangeboden. De bedoeling is voor dergelijke korte monographieën, die voor de algemeene linguistiek waardevol materiaal bevatten, een plaats te vragen in onze Verslagen en Mededeelingen. De Commissie beslist dezen wensch met haar gunstig advies aan de pleno-vergadering te onderwerpen. 3o) In aansluiting bij een voorstel dat reeds in de zitting van Februari de instemming van de Commissie en van de Pleno-Vergadering mocht krijgen, ontvangt Prof. Baur van de Commissie de opdracht om, tegen de as. zitting, en na ruggespraak met den hr. Bestendigen Secretaris, bij de onderscheiden leden der Commissie te onderzoeken, voor welke deelen van den Hulthemschen Codex zij bereid zouden zijn hun medewerking te verleenen, bij een eventueele publicatie per partes van dezen gewichtigen codex in onze Verslagen en Mededeelingen. Aan Dr. Lyna zou worden gevraagd de wetenschappelijke beschrijving van bedoeld handschrift, die hij reeds klaar heeft, als inleiding tot deze Academische publicatie te willen afstaan. De zitting wordt geheven te 11 u. 15 m.
II. Bestendige Commissie voor Nieuwere Taalen Letterkunde. - Prof. Salsmans, secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting door de Commissie gehouden. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||
Waren aanwezig: de HHn. Van Cauwelaert, voorzitter, Salsmans, secretaris, Muls, De Bom, Timmermans, Cornette, Baekelmans, De Pillecijn en Walschap. Hospiteerende leden: Dr. Goemans, bestendig secretaris, Blancquaert, Grootaers, Van Eeghem, De Backer en Monteyne. Op de agenda staat: Stendhal herdacht als toerist. - Lezing door Prof. Dr. A.H. Cornette, werkend lid. Bij de honderste verjaring van Stendhal's afsterven (Maart 1842), bespreekt Prof. Cornette dien schrijver als toerist, als 't ware ‘de eerste toerist’ die het type gecreëerd heeft. Men zou hem in veel andere opzichten kunnen bestudeeren, als kunstenaar en romanschrijver, als psycholoog en ideoloog en 18e-eeuwsch rationalist. In deze ‘marginaliën’ integendeel verschijnt hij als de onvermoeibare zwerver, 42 jaar lang, gansch Europa door, met als uiterste punten, van Noord tot Zuid, Hamburg en Pompeï en Barcelona, van Oost tot West, Moskow en Londen. In zijn reisverhalen verzwijgt hij dikwijls - merkwaardig genoeg - wat het meest zou te bewonderen zijn. Stijl en toon, soms zeer grillig en pessimistisch, weerkaatsen de onevenwichtigheid, verbittering en prikkelbaarheid van zijn humeur en galgenhumor. Spreker legt vooral nadruk op het verschil tusschen Stendhal en Flaubert, allebeij onggezellen en reizigers die hun indrukken hebben vastgelegd in de eerste helft der 19e eeuw, - op den afstand van het drooge en pikante realisme van Stendhal, waaronder nochtans veel hartstocht en uiterst fijn gevoel siddert, tot de sentimenteele goedmoedigheid van Flaubert. Deze is de sensueele Normandiër, Stendhal de bergmensch uit Dauphiné, die in zijn jeugd van alle sentimentaliteit verstoken is gebleven. De geestestoestand van Stendhal als toerist, die altoos een groot artist blijft, wordt getoetst aan een aantal excerpten uit Mémoires d'un Touriste, Le Journal en zijn Brieven. Stendhal voelt betrekkelijk weinig voor landschap en natuur. De wn. voorzitter wenscht spreker geluk om zijn belangwekkende lezing, en stelt voor deze op te nemen in de Verslagen en Mededeelingen. Aangenomen. |
|