Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1942
(1942)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
De aangeblazen h in het oosten van ons land
| |
[pagina 218]
| |
worden. Een mooi voorbeeld van de verwarring die in het spraakbewustzijn van de Zuidnederlandsche dialectsprekers heerscht, vinden we op de hengst-kaart van den Noord- en Zuidnederl. Taal-Atlas uitgegeven door G.G. Kloeke (Leiden, 1941); op deze kaart heeft de ontwerpster, Juffr. I. Habermehl (zooals dit op alle kaarten van den Atlas tot nog toe geschiedde) het materiaal ongewijzigd in kaart gebracht; de spelling van de medewerkers wordt niet genormaliseerd, de gebruiker moet het materiaal, dat hem wordt bezorgd, zelf critisch gebruiken. Deze voorzichtige methode is wetenschappelijk volkomen te rechtvaardigen; ook zal een Zuidnederlander op de hengst-kaart onmiddellijk merken dat hier geen conclusies betreffende het al of niet aanblazen van de h kunnen getrokken worden. Hoe gevaarlijk het kan worden het materiaal oncritisch te gebruiken en te interpreteeren blijkt uit de de kaart H is phoneem door J. van Ginneken voor een tiental jaren gepubliceerd (Onze Taaltuin, I, 379-382); de kaart berust voor het Zuiden op de vragenlijsten in 1885 door P. Willems uitgezondenGa naar voetnoot(1); talrijke correspondenten (onderwijzers of pastoors) schreven de h onder invloed van het schriftbeeld, met het resultaat dat het h-gebied een aantal insprongen in het h-looze gebied vertoont, b.v. Ninove (O 152) (1), Etterbeek (P 66 a), Lubbeek (P 94), Duffel (K 293), terwijl Hasselt (Q 2) als h-loos wordt aangegeven; daar de opgaven voor al deze plaatsen onjuist waren, geeft de kaart een volkomen verkeerd beeld van den toestand. We hebben dan ook onze kaarten ontworpen op grond van gegevens, uitsluitend door phonetisch geschoolde krachten ter plaatse zelf opgeteekendGa naar voetnoot(2). | |
[pagina t.o. 218]
| |
Kaart I.
| |
[pagina 219]
| |
Ons materiaal kon getoetst worden aan de opnamen van H. Vangassen, Dialectatlas van Vlaamsch-BrabantGa naar voetnoot(1): deze heeft het Brabantsch-Limburgsche grensgebied bijna van plaats tot plaats bezocht; in hoever zijn bevindingen met de onze overeenstemmen zal verder blijken. 1. - Het phoneem h op Zuidnederlandsch en op Waalsch taalgebied. - Het valt niet moeilijk bij een mondeling onderzoek de laatste plaatsen te bepalen, waar de h werkelijk als phoneem wordt gevoeld: hier heeft de klank duidelijk in het spraakbewustzijn, zoodat het weglaten van den medeklinker den dialectspreker onmiddellijk als iets vreemds treft en zijn lachlust wekt. Uit Kaart I blijkt dat de westelijke grens van het h-gebied het volgend verloop heeft (de genoemde plaatsen hebben h nog als phoneem): Walshoutem (P 212), Waasmont (P 211), Niel (P 213). Gingelom (P. 175), Velm (P 174), Neerlanden (P 165), Neerwinden (P 168), Laar (P 167), Ezemaal (P 166), Eliksem (P 162), Oplinter (P 147), Bunsbeek (P 105), Vissenaken (P 104), Kerkom (P 101), Binkom (P 95), Attenrode-Wever (P 96), Tielt (P 38), Houwaart (P 37), Nieuwrode (P 36), Gelrode (P 29), Betekom (P 24), Baal (P 23), Tremeloo (P 22), Schriek (K 341), Putte (K 333), Koningshooikt (K 294), Berlaar (K 295), Kessel (K 292), Nijlen (K 296), Viersel (K 263), Pulle (K 265), Pulderbosch (K 264), Zoersel (K 233), Westmalle (K 230), Oostmalle (K 231), Vlimmeren (K 232), Beerse (K 235) en Merksplas (K 212); met behulp van de gegevens van Weijnen kunnen we deze lijn op Nederlandsch rijksgebied tot aan de groote rivieren doortrekken: Baarle-Nassau (K 195 a), Chaam (K 181), Gilze (K 182), Dongen (K 163), 's Gravenmoer (K 162), Waspik (K 131) en Raamsdonk (K 130)Ga naar voetnoot(2) Dit gebied vertoont echter verschillende merkwaardige | |
[pagina 220]
| |
eilanden: ten eerste ligt er een (phonologisch) h-looze strook op den linker Maasoever; zij bevat de volgende plaatsen: Uikhoven (Q 13), Rekem (Q 12), Boorsem (Q 11), Mechelen-aande-Maas (Q 9), Vucht (Q 8), Eisden (Q 7), Leut (Q 6), Meeswijk (L 424), Stokkem (L 423), Lanklaar (L 422), Dilsen (L 421), Rotem (L 420), Eelen (L 419), Maaseik (L 372), Ophoven (L 371), Kessenich (L 370) en Kinrooi (L 369). Ten tweede bestaat het h-phoneem niet in de dialecten van de stadjes St.-Truiden (P 176), Diest (P 41), Aarschot (P 25), en Zoutleeuw (P 112)Ga naar voetnoot(1). Daar de inwoners van deze plaatsen zich natuurlijk als cultuurdragende stedelingen beschouwen tegenover de plattelandsche omgeving, wordt het gebruik van de begin-h als boersch aangezien: de Nederlandsche beschaafde uitspraak laat in dezen haar invloed nog geenszins geldenGa naar voetnoot(2). In Wallonië staan de inwoners van de provincie Luik bekend om hun krachtige aangeblazen h; dit treft vooral hun buren van de h-looze grensgebieden: zoo zijn b.v. de inwoners van Hoei (een der westelijkste h-plaatsen) bij de bewoners van de provincie Namen berucht wegens hun eigenaardige uitspraak van hun naam (Hutois) en dien van hun stad (Huy), die ze met een uiterst krachtigen ademstoot spreken. Dank zij de uitgebreide enquête van J. Haust kan de grens van het Waalsche h-gebied nu bepaald worden: in 1928 publiceerde hij de kaart van het woord hoquet ‘hik’ in de Belgisch-Romaansche dialectenGa naar voetnoot(3). Dit woord werd met zijn begin-h aan een Germaansch dialect ontleend door de Waalsche en zelfs door de meeste Picardische dialecten van Wallonië en dan bij de eigen woordvorming aangepast: zoo heeft Haust den vorm hikète opgeteekend in de provincie Luik en in het grootste gedeelte van Luxemburg. In de dialecten, waar de h niet als phoneem wordt | |
[pagina 221]
| |
gevoeld, vond hij ikète, icot (spr. iko), icote (spr. ikot) of met agglutineering van het lidwoord likète, likote. Een eerste verrassend feit is nu dat de h-gebieden in de Zuidnederlandsche en in de Waalsche dialecten één samenhangend geheel vormen: inderdaad onze h-lijn overschrijdt de taalgrens ten Zuidwesten van Landen en zet haar weg voort dwars door Wallonië in zuidelijke richting (zie Kaart II). Een tweede eigenaardigheid kwam aan het licht bij de opnamen in de h-looze plaatsen, die in de nabijheid van de h-grens liggen: ze viel ons voor het eerst op in het dialecten van Mechelen-aan-de-Maas en Rekem, waarover ons zeer betrouwbare gegevens ter beschikking stonden. Onze beide zegsliedenGa naar voetnoot(1) deelden mede dat in hun dialecten de h wel kon uitgesproken worden, maar dat dit slechts gebeurde wanneer het woord traag werd geuit of affectief geladen was, b.v. naast enen ond ‘een hond’ in de gewone taal zou men hond! roepen als scheldwoord; in een uitdrukking als: ik was zoo haastig (affectief geladen) zou de h steeds aangeblazen worden. Weldra bleek dit ook het geval te zijn in een aantal andere plaatsen, ten Westen van de groote h-lijn gelegen: voor het Noorden werd reeds in 1906 op een zoogenaamd menggebied gewezen door J. Cornelissen en J.B. Vervliet aan het slot van het Aanhangsel bij het Idioticon van het Antwerpsch dialect (blz. 2185-2186). Zij drukken zich uit als volgt: ‘Het westelijk gedeelte der Kempen, een deel van de kantons Brecht en Zandhoven is te beschouwen als het gemeen terrein van de aangeblazen H en der niet geaspireerde H: aldaar treft men lieden aan die de h uitspreken en andere die ze niet aanblazen, en weer andere bij wie ze enkel sporadisch voorkomt. Vooral bij het jongere geslacht ontstaat meer en meer de neiging om de h niet te aspireeren. Dat is o.a. het geval te Brecht, Wuustwezel, Sint-Antonius (Brecht), Broechem, Oeleghem, Schilde en Halle.’ Uit deze woorden van de twee Antwerpsche dialectkundigen blijkt dat in het besproken gebied de h zeker geen phoneem meer is; anderzijds is niet aan te nemen dat in een taalgemeenschap echte willekeur zou heerschen, wat de | |
[pagina 222]
| |
uitspraak van een klank betreft: ieder dialect vormt een samenhangend geheel, waarin niets overtolligs voorkomt en waaraan niets noodzakelijks ontbreekt, ‘un système où tout se tient’ zooals F. de Saussure het uitdrukt. Toch hebben de schrijvers wel juist opgemerkt dat het uitspreken van de h een eigenaardigheid van de oudere generatie is: het weglaten van de h is dus een kenteeken van vooruitstrevende gezindheid in het taalgebruik. Hetzelfde werd trouwens door J.L. Pauwels opgemerkt in het h-looze eiland Aarschot: de oudere generatie gebruikt de h nog wel om met nadruk te spreken, maar dan natuurlijk vaak hypercorrect, d.w.z. daar waar ze nooit heeft gestaan. Ook H. Vangassen werd door hetzelfde feit getroffen te Zoutleeuw: een zegsman, 73 jaar oud, spreekt de h overal uit, een tweede, 49 jaar oud, spreekt ze gewoonlijk niet uit (o.c., I, blz. 290). Voor Noord-Brabant noemt A. Weijnen (o.c. blz. 63-65) een aantal plaatsen ten Westen van de h-lijn, waar de opnamen gedeeltelijk tegenstrijdige resultaten opleverden: ook hij komt tot het besluit dat de h ‘geen phonologische waarde meer heeft’; in geheel West-Noord-Brabant valt ze weg, maar treedt tengevolge van affect of mooidoenerij soms weer op: ook hier komen tal van hypercorrecte vormen voor (l.c., blz. 65). Wij kunnen hieruit afleiden dat in de randstrook, waar de h als differentieerend phoneem verdwenen is, ze een toevluchtsoord heeft gezocht in het gebied van het gevoel; waar de strijd nog niet uitgestreden is, behoort de h, op het Zuidnederlandsche dialectgebied, tot de taal van de ouderen van dagen en zal met hen ten grave dalen, tenzij er in de houding van onze dialectsprekers tegenover het Algemeen Beschaafd een volledige ommekeer plaats vindt. Inderdaad, zoohaast de beschaafde uitspraak aan prestige zal gaan winnen, zal de h uit haar asch verrijzen; dit gebeurt in Noord-Brabant, waar het weglaten van de h als ‘erg onbeschaafd wordt gevoeld’; de plaats ‘Hooge Zwaluwe,’ zegt A. Weijnen, ‘grootstendeels protestant, gaat er prat op de h uit te spreken in tegenstelling met het zuidelijker gelegen, nagenoeg uitsluitend katholieke gehucht Heikant’; dit is zeer natuurlijk, want de protestanten, die het overwegend Roomsche Noord-Brabant bewonen, moeten de geestverwantschap met het calvinistische Noorden wel zeer sterk voelen. 2. - Langs welken weg kan de h verdwij- | |
[pagina t.o. 222]
| |
Kaart II.
| |
[pagina 223]
| |
nen? - Nu rest ons nog de vraag: langs welk klankphysiologisch proces geschiedt het verdwijnen van de aangeblazen h als phoneem? Hierboven zagen we door welke middelen de h zich tracht te redden, wanneer ze phonologisch geen rol meer te spelen heeft, maar, voor het zoover is gekomen, moeten wel hier en daar voorteekenen te bespeuren zijn, die een toekomstig verval aankondigen. Dit is inderdaad zoo in een aantal plaatsen van het h-gebied. 1o h wordt in een groot gedeelte van dit gebied niet meer heelemaal beschouwd als gelijkwaardig met de andere beginconsonanten. Dit blijkt uit de behandeling van de slot-n van de doffe uitgangen, die mannelijke substantieven in nominatief of accusatief voorafgaan. Als voorbeeld nemen we Hasselt (Q 2): hier blijft de slot-n van de doffe uitgangen staan vóór d, t en h; voor d en t is de verklaring duidelijk: de dentale n en de dentale d en t zijn articulatorisch zoo nauw verwant dat ze elkaar niet hebben gehinderd; voor h gaat dit niet op: hier wordt de h-anlaut behandeld als vocaal-anlaut, alhoewel de h nog duidelijk aangeblazen wordt; hetzelfde gebeurt in het grootste gedeelte van het h-gebied (zie kaart II), behalve in het uiterste Zuiden, waar de n voor h evenmin als voor andere consonanten wordt geduld, dus nom.acc. de haas in plaats van den haas. 2o In Wallonië wordt het h-verlies insgelijks door een Sandhi-verschijnsel aangekondigd. J. Haust teekende in een zeker aantal plaatsen langs beide zijden van de h-lijn op dat de h reeds weg was, maar dat de lieering tusschen lidwoord en substantief nog niet tot stand kwam: hier hebben we dus hetgeen in het huidige Fransch als algemeene regel geldt en nog den ouden, maar nu verkeerden naam ‘h aspirée’ draagt; de Luiksche vorm voor het woord hik, namelijk li hikète wordt hier la ikète, zonder h, maar met hiaatGa naar voetnoot(1). 3o Dat de h in ons oostelijk gebied begint te wankelen, blijkt uit het ontstaan van hypercorrecte vormen, namelijk woorden met vocaal-anlaut die ten onrechte een voorgevoegde h kregen: voor twee zulke vormen komen op de vele plaatsen voor, nl. hoven voor oven en hijzel voor ijzel, in deze woorden | |
[pagina 224]
| |
is h phoneem geworden en staat er volkomen vast. Het verschijnsel zelf bewijst nochtans dat er een poging werd gedaan om de h niet te laten verloren gaan; er moest dus een gevaar voor de h bestaan hebben, toen deze vormen tot stand kwamen. Alleen voor oven is ons onderzoek genoeg gevorderd: de plaatsen waar hoven voor oven wordt gebruikt zijn op kaart II aangebracht. 4o Ten slotte willen we nog wijzen op een ander middel, we mogen het wel een paardenmiddel noemen, dat in een kleine dialectengroep werd aangewend om de in gevaar verkeerende h te redden: dit gebied ligt in het uiterste Zuid-Oosten van de provincie Limburg, waar de h als phoneem nog krachtig voortleeft. In deze dialecten komen, zooals in de meeste Zuidlimburgsche plaatsen, gebroken diftongen voor: deze bezitten de eigenschap, onder invloed van den wisselenden duur, samenwerkend met de wisseling in accent (sleeptoon of stoottoon) nu eens dalend en dan weer stijgend te zijn. De voornaamste van deze diftongen is us; hierin kan nu eens het eerste, dan weer het tweede element overheerschend zijn; in dit laatste geval krijgen we wo, dus halfklinker + klinker; gaat een h-anlaut vooraf, dan ontstaat de consonantenverbinding hw; deze was voor het phonologisch systeem van deze dialecten geheel nieuw en kon zich niet handhaven; ze werd tot gw: uit de verbinding laryngaal + velaar ontstonden twee velaren. We kregen dus de ontwikkeling: huof > hwof > gwof ‘hof’Ga naar voetnoot(1). huor > hwor > gwor ‘(hoofd)haar.’ Hetzelfde gebeurt met üö, umlaut van uo; het eerste element wordt dan een geronde j en zoo ontstaat de verbinding hj die dezelfde moeilijkheid opleverde; hier was dus de ontwikkeling: naast het mv. hüöf ‘hoven, tuinen’, het deminutief *hüöfke > *hjöfke > gjöfke ‘tuintje’; naast *huor > *hwor > gwor ‘(hoofd)haar’ het deminutief *hüörke > *hjörke > gjörke. Dit komt voor in de dialecten van Dietsch-Heur (Q 242), | |
[pagina 225]
| |
Vreeren (Q 183), Mal (Q 180), Sluizen (Q 181), Millen (Q 177), Val-Meer (Q 178); in drie plaatsen: 's Heeren-Elderen (Q 168), Genoels-Elderen (Q 173) en het gehucht Ketsingen bij Berg (Q 163) komt deze g (uit h) ook in deze gevallen voor, alhoewel de diftong hier niet stijgend is geworden maar de beide elementen ongeveer tegen elkaar opwegen: deze drie dialecten hebben het h > g-verschijnsel waarschijnlijk ontleendGa naar voetnoot(1). Het zal uit het bovenstaande gebleken zijn welke ingewikkelde vraagstukken van phonetischen en van taalpsychologischen aard opduiken, wanneer we de schijnbaar zoo eenvoudige vraag willen beantwoorden: wordt de h ja dan neen aangeblazen in een bepaald dialectgebied? Het historisch verloop van dergelijke verschijnselen zal wel nooit opgeklaard worden: de geschreven bronnen uit vroegere eeuwen kunnen ons over dergelijke halfbewuste of onbewuste klankevoluties niet veel leeren. Alleen willen we er de aandacht op vestigen dat van klanken als de h soms nog duidelijke sporen achterblijven in dialecten, waaruit ze sedert zeer langen tijd verdwenen zijn: zoo hebben zich in de Brabantsche dialecten vormen vastgezet als Leuvensch uisier, dachier en Aalstersch uisuur, dachuurGa naar voetnoot(2), ‘huishuur, daghuur’, waar de gewone regels uizuur (-ier) en daguur (-ier) vereischtenGa naar voetnoot(3): dit wijst ongetwijfeld op een vroeger aanblazen van de h in het woord huur. Correctienoot. - Bij een laatste controle, ingesteld door cand. phil. Fr. Colsoul, is gebleken dat ook te Landen, evenals te Rekem en te Mechelen-aan-de-Maas (zie bl. 221)) de h nog niet geheel verdwenen is: in de gewone uitspraak komt ze niet meer voor; wordt er met nadruk gesproken (b.v. wanneer de hoorder niet schijnt verstaan te hebben) dan wordt het woord herhaald met h of (vaker nog) met laryngale occlusief als anlaut. |
|